Maandag, 9 mei 2011.
Aan boord van deRosenwiller Plan Incliné, Lutzelbourg.
7. De boottrekster van de Wolga.
Gisterenavond, met het snelle internet, geraakte ik niet in mijn bed. Het was zo plezant weer eens met mijn vriendinnen te kunnen spelen... s Morgens moest ik er wel uit, want vandaag zou ons bootavontuur beginnen. Na een hartig buiten-ontbijt gingen we ons aanmelden bij Nichols in Saverne om het papierwerk te doen. Voor bootjes korter dan 15 meter is geen vaarbrevet nodig. (Ik dacht dat wat gezond verstand, en een flinke portie geduld voor de sluizen, voldoende zou zijn. Hoe zou ik me vergissen...)
Om 14 uur zou een van de techniekers ons met de boot leren omgaan, maar na t invullen van de papieren en de betaling rond 11h30, kregen we de sleutels en mochten we hem al laden. Een fijne tijdswinst. Nog snel wat boodschappen gedaan in de buurt, de nodige bagage netjes over de vele kleine vakjes verdeeld, de ijskast volgeladen, en we stonden vertrekkensklaar.
Paul ging de auto op het terrein van de maatschappij parkeren, en ondertussen kreeg ik alvast de uitleg waar de gas, het anker, de enterhaken, de reddingsvesten, de piketten en de hamer (om aan te meren in volle natuur), en nog veel meer verborgen zaten. Ik was heel blij dat Paul terug was toen de vaarinstructies gegeven werden, want mijn kop liep al over van de informatie. Het besturen van de boot bleek (in theorie dan toch) heel eenvoudig.
Achteruit en vooruit, naar de toerenteller van de motor kijken, en de stand van het roer in de gaten houden. Zonder enige overschakeling kan de boot vanop het bovendek bestuurd worden, of van in de kajuit. Hopelijk blijft het goed weer en hebben we de ruitewissers niet nodig en kunnen we sturen in open lucht. Op het bovendek zitten we hoog en droog, en hebben we een heel goed uitzicht.
Het fornuis, de oven, het kookstel, de koelkast en de diepvries werken op gas. De kajuit is heel ruim ingericht, een halfronde zetelbank rond een tafel, en de keuken aan de andere zijde. Langs alle kanten hebben we grote ramen die open kunnen. Onze achterdeur is een schuifdeur van waar we naar ons terras kunnen. Daar staat nog een ronde tafel en twee stoelen onder een zonnetent. En onze twee fietsen. In de boeg van de boot bevindt zich de slaapkamer en het toilet met lavabo en douche. Functioneel en praktisch. Alles is heel ruimtebesparend en ergonomisch ingericht. Het is de Duo, het laatste nieuwe model dat Nichols gefabriceerd heeft. Hij is ongeveer 7 meter lang en 3 meter breed. De snelheid is begrensd op 8 kilometer per uur, de maximum toegelaten snelheid op de Franse kanalen.
Toevallig vertrok er samen met ons ook een Belgisch koppel, vlotte zestigers, met een iets kleiner bootje. We zouden dan samen de eerste sluis nemen. We kregen tot in die sluis een leraar mee. Op minder dan 300 meter zouden we dus moeten leren met de boot overweg te kunnen. Ik zat op het bovendek en genoot van het uitzicht op een paleis. Ik voelde me God in Frankrijk.
De eerste sluis bevond zich midden in de stad Saverne, dus vanop de brug stonden toeristen ons te filmen en te fotograferen. Maar tijd om een Sound of Music- dansje te doen was er niet. We hadden al snel door dat bij het doorvaren van een sluis alle hens aan dek nodig waren. En alle ogen ook. De sluis liep vol, onze jongen wenste ons veel geluk en daar dreven we dus...
Paul vaarde de eerste sluis uit en ik sprong, als een jonge gems, van niveau tot niveau, van stuurboord naar bakboord, met de enterhaak in mijn handen in het rond, in een poging de twee voorzijden en de twee achterzijden van de muren weg te houden. Ik had handen en benen te kort. Voor het invaren van de volgende sluis stonden we er helemaal alleen voor.
De Limburgse mensen vaarden achter ons, dus wachtten we steeds zodat zij ook ineens mee konden versassen. Dat maakte wel dat wij altijd vooraan in de sluis lagen en de hendel - om ze te sluiten en te laten vollopen - moesten bedienen. Het is een blauwe ijzeren stang die aan de sluiskade bevestigd zit en het is al een hele kunst de boot op de juiste plek te manoevreren, Vervolgens trekt ge de boot, met een enterhaak die ge rond een ijzeren buis, of een laddertje, tracht te haken, of met een touw dat ge rond een meerpaaltje slingert, tot aan die blauwe stang. Dan komt het eerste hachelijke moment, ge moet die stang naar boven duwen. Naar beneden trekken zou makkelijk zijn, maar om ze die 5 cm naar boven te duwen hebt ge veel kracht in uw arm nodig, en ge hebt al maar 1 hand want met de andere hand hebt ge uw enterhaak vast om te proberen de boot enigszins op zijn plaats te houden.Ondertussen drijft de boot dan toch nog weg... Niet simpel.
Maar we kregen veel, heel veel, herkansingen. Deze namiddag moesten we maar liefst 15 sluizen door. We trachtten uit te vissen wie de beste kapitein en wie de beste matroos was. Ik weet van mezelf dat ik heel slecht met boten vaar, ze reageren te traag voor mijn ongeduldige natuur, en ik zigzag dan ook door het water. Laat me iets met zeilen en touwen doen en ik ben gelukkig, maar aan het roer van een schip zwalpt het alsof het te veel gedronken heeft. Met een enterhaak daarentegen ben ik wel goed. Ik denk dat ik in mijn hart meer een piraat dan een kapitein ben. Paul kan veel beter sturen, maar die maakt er met de enterhaken een potje van.
Als ik aan t roer zat dan vaarde ik de sluis uit en kwam onverrichterzake na een tiental meter tegen de kanaalwand terecht waar ik niet meer van weg geraakte. Ik probeerde me dan terug naar het midden van het water te bewegen, maar eindigde aan de andere oever. Paul had hier geen begrip voor. Maar 1 matroos volstaat niet om de boot met de haken stil te houden. Zeker niet op het moment dat de achterste sluisdeur dicht is en het water door openingen in de voordeur met volle kracht in het sas begint te spuiten. De boot krijgt dan de volle laag en wordt heel balsturig. Op de duur snapten we dat we in een sluis geen kapitein nodig hadden, uiteindelijk ligt de motor dan toch stil, en dat we met twee matrozen veel meer gebaat waren. Zij het dat we dan nog altijd maar twee en niet vier hoeken van de boot onder controle kregen. Er gebeurde vanalles.
Tot drie keer toe stond ik op het uiterste minuscule hoekje van de achterplecht met volle kracht aan die enterhaak te sleuren en gleed ofwel het rubber handvat van mijn stok er af, ofwel trok de boot zo hard dat ik moest kiezen, ofwel de stok te lossen (om hem los te haken is het dan al te laat), ofwel mezelf in t water te laten trekken. Dus telkens een van deze scenes zich voordeed moest ik met enkele acrobatentoeren aan land zien te geraken om mijn stok terug op te pikken en dan zien dat ik snel genoeg terug aan boord was voor de sluisdeur zich opende.
Een andere keer dacht ik er iets op gevonden te hebben om met meer gewicht die blauwe stang naar boven te kunnen duwen. Ik zag uit de kademuur een stuk ijzer steken en besloot daar één voet op te zetten. En inderdaad ik had meer kracht. Zoveel zelfs dat ik de boot onder me weg duwde, mijn grand écart altijd maar wijder werd en ik op mijn collega-matroos moest roepen om de boot tegen te houden of ik was in tweeën gespleten, maar meer waarschijnlijk, in het sas gevallen.
Als de boot door de plotse waterstuwing in zon sas alle kanten begint op te trekken, dan moet ge die proberen tegen te houden vanuit de plek waar ge op dat ogenblik staat of hangt. Het resultaat is dat er altijd wel een schouder, elleboog of pols half uit zijn gewricht getrokken wordt, of dat ge op zijn minst uw rug verrekt. Heel zelden hadden we een momentje waarop we eens naar achter konden kijken en dan zagen we onze collegas ook met zijn beiden spartelen om hun vaartuig in bedwang te houden. En zij hadden dan nog het geluk dat onze boot de ergste deining kreeg te verwerken, en dat hun bootje veel kleiner is.
Op de duur lukte het Paul vrij aardig om de boot in en uit een sluis te varen. (Ik zou gewoon dubbel zoveel benzine gebruiken omdat ik zigzag vaar.) Maar toen kwam de eerste tegenligger. Overtuigd van zijn kunnen zou mijn echtgenoot eens laten zien hoe goed hij mooi in rechte lijn langs de oever kon varen. Het eindigde ermee dat onze tegenligger moest stoppen aangezien mijn kapitein zijn boot volledig dwars over het kanaal lag. De acht stoere binken, met een reuze biervat op hun dek, konden er gelukkig hartelijk om lachen.
Eens we een sluis 50 meter achter ons gelaten hadden kwam de volgende na de eerste bocht alweer in zicht. Mijn idee van bootje varen was lekker op dek in de zon liggen, afgewisseld met zitten typen aan de inbouwtafel op de voorplecht, om dan eens een colaatje te gaan drinken op het achterterras. Ik kreeg zelfs tussen twee sluizen door niet eens de tijd een sigaret te roken. Ik heb niets anders gedaan dan op en neer en van voor naar achter gerend als een piraat op speed. Gelukkig voelde ik op die momenten de spierpijn en de blauwe plekken nog niet.
Wat me nog het meest ergerde, was dat ik het veel te druk had om te fotograferen. Ik zag al die gemiste foto's aan me voorbijglijden en dat maakte het er niet prettiger op. Dus op de duur hield ik mijn enterhaak in mijn ene hand, de Nikon in de andere (een apparaat waar ge eigenlijk twee handen voor nodig hebt, anders kunt ge niet aan de lens draaien...) en probeerde ik op die manier toch wat fotos te nemen. Ik moest hem dan in noodgevallen wel direct wegleggen, en er waren eigenlijk niet anders dan noodgevallen. Tot overmaat van ramp gleed hij dan nog van het schuine dek en kon ik hem op t nippertje van een verdrinkingsdood redden. Bootje varen met zijn tweeën,... ik voelde me al niet meer de koning, eerder een noestwerkende bootsman.
Na drie uur en een half, en 15 sluizen verder, kwamen we aan "le Plan Incliné", de bootlift achter Lutzelbourg. Daar moesten we wel halt houden want de lift werkt enkel tussen 7 uur en 17.30. s Nachts mag er niet gevaren worden, de gewone sluizen werken ook niet meer na 19 uur. In de wijde bocht voor de lift moesten we dus aanmeren. Paul ging zich achterwaarts parkeren. Dat is op ongeveer alle maniere behalve achterwaarts gebeurd. In alle richtingen hebben we voor de kade gelegen behalve in de juiste. Uiteindelijk ben ik van boord gesprongen en heb ik eerst de boeg op zijn plaats gesleept, dan de achtersteven aangehaald, dan het meertouw van de boeg terug aangespannen, en zo voort en zo verder, tot we op een fatsoenlijke manier aangemeerd waren.
Ik was zó blij op dat plastiek zeteltje op mijn terraske te kunnen gaan zitten, dat kan geen mens geloven. Hoewel ik toen ook de spierpijn op de onmogelijkste plekken gewaar begon te worden. Paul was ondertussen al op zijn fiets gesprongen om te gaan kijken hoe die scheepslift er van boven uitziet. Ik was er niet rouwig om want in de loop van deze namiddag dacht ik dikwijls This boat aint big enough for the both of us.
Toen hij terugkwam overhaalde hij me om eens me te gaan kijken, dus wandelden we 45 meter hogerop en kwamen boven aan de lift. Het is inderdaad de moeite. Twee waterbakken, waar maximaal drie boten in kunnen, worden door contergewichten naar boven en naar beneden getrokken. Er komt geen extra energie bij te pas. De sluiswachter laadt boven de boten in de bak, pompt 25 cm water bij in de bak, het evenwicht geraakt verstoord, en de bak daalt 45 meter om daar de boten terug te lossen in het lagere kanaal. Door beneden 25 cm water weg te pompen dalen de contergewichten, en stijgt de bak weer naar het hogere kanaal. Een geniaal systeem, waardoor men een 15-tal sluizen kan uitsparen. Die oudjes liggen er nog wel allemaal, maar zijn nu industriële archeologie.
En dan, eindelijk, bij het invallen van de duisternis, kon ik mijn eerste letters typen terwijl Paul aardappeltjes bakte om bij een koude visschotel te eten. Overdag liepen we te bakken in de zon, ik kreeg zelfs hoofdpijn van recht in de zon te moeten kijken bij het varen, en s avonds waren we heel blij dat we in onze kajuit konden eten. Toen pas bleek echt hoe gerieflijk dit ding is. Ge kunt zowel aan de ijskast als aan de vuilbak als aan de keukenschuiven terwijl ge aan tafel zit. Schitterend gevonden. Het eten smaakte beter dan in het beste restaurant. In de bocht liggen nog twee andere kleine bootjes te overnachten, en één grotere, bemand door een bende Spaanse jongens. En die moeten natuurlijk weer voor ambiance zorgen. Hopelijk vinden we morgen een fijne plek in volle natuur zonder radio of geraas van een baan in de buurt. Gesteld dat er morgen nog een spier in mijn lijf is die wil meewerken natuurlijk.
Alleszins, we hebben het niet echt slecht gedaan vandaag, want we zijn een uur vroeger aangekomen dan Nicols voorspeld had. We hebben dan ook heel veel geluk gehad met de sluizen, we hebben maar 1 keer enkele minuten moeten wachten. In de zomer moeten de wachttijden enorm zijn. Maar dat we het echt goed gedaan hebben kan ik ook niet zeggen want achteraan steken twee boomtakjes uit onze kiel, die daar bij ons vertrek niet zaten. En de witte bumperballen die gelukkig rondom de hele boot hangen, hebben nu alle tinten van groen tot bruin tot geel, gevlekt maar vooral gestreept.
|