| SPREUKEN Als het in juni veel dondert, komt er een overvloed van koren.
 | Blaast juni uit de noordkant, veel koren dan op het land.
 | 
|  |  | 
| In juni dondergevaar, betekent een vruchtbaar jaar.
 | In juni weinig regen, voorspeld een grote zegen.
 | 
|  |  | 
| Donderweer in juni maakt het koren dik. | Juni meer droog dan nat, vult de schuur en ook het vat.
 | 
|  |  | 
| Hoort ge in juni de donder kraken, dan maakt de boer vast goede zaken.
 | Juni meer droog dan nat, vult goede wijn het vat.
 | 
|  |  | 
| Hoort ge in juni de donder kraken, dan maakt de boer slechte zaken.
 Let op het contrast met de vorige spreuk
 | Niet te koel, niet te zwoel,
 niet te nat en niet te droog,
 juni vult de schuren hoog.
 | 
|  |  | 
| Zware onweders baren dikke korenaren. | Juni regen is god zegen,
 komt de zon daar bij,
 dan maakt hij boer en stadslui blij.
 | 
|  |  | 
| Dondert het in de junimaand, is 't koren goed en 't vee ververst hare vrucht.
 | Te veel koude regens in juni, schaden wijn en bijenstok. | 
|  |  | 
| Juni met veel donder, brengt de oogst ten onder.
 | In juni veel regen, komt wijngaard en bijen ongelegen.
 | 
|  |  | 
| Het onweer in juni zuivert de lucht. | Als het veel in juni regent, de Heer de oogst niet zegent.
 | 
| Als de noordenwind in juni gaat, dan komt het onweer vrij laat.
 | Juni weer, december weer. | 
|  |  | 
| Waait in juni de noordenwind over het land, dan krijgt de boer veel koren in het land.
 | Is juni goed, dan ook december. | 
|  |  | 
| Blaast in juni uit de noorderkant, verwacht veel koren dan op 't land.
 | Een wei die in juni niets geeft, is niet waard dat ze leeft.
 | 
|  |  | 
| Leent noorden wind aan juni de hand, zo waait hij het koren in het land.
 | Op juni komt het aan, of de oogst zal bestaan.
 | 
|  |  | 
| Als het koud en nat in juni is, dan is het de rest van het jaar ook mis.
 | Een boom in juni geplant, geeft vijftig in een hand
 | 
|  |  | 
| Juni nat en koud is vast het hele jaar slecht. | Is de lucht 's nachts opgeklaard, mogelijk zich nog een nachtvorst openbaart.
 | 
| Juni nat en koud, meest van het hele jaar ellende brouwt.
 | Is er in juni pas zonneschijn, dan wordt de zomer erg klein maar fijn.
 | 
|  |  | 
| Als in juni vocht en koude kwelt, dat wis voor 't hele jaar niets goeds voorspelt.
 | Zo heet het is in juni, zo koud het is in december.
 | 
|  |  | 
| Is juni koud en nat, wordt alles slecht en duur. | Gaat Juni goed voorbij, dan is men in juli nog blij.
 | 
|  |  | 
| Is juni koud en nat, de boer zijn zak is plat.
 | Juni vochtig en warm, dan maakt ze de boeren niet arm.
 | 
|  |  | 
| Als een kat over het gers van een stuk afgemaaid land heenrent, hoeft de boer zich geen zorgen te maken over het hooi omdat het niet zal gaan regenen. |