De lente komt van ver, ik hoor hem komen
De lente komt van ver, ik hoor hem komen en de bomen horen, de hoge trilbomen, en de hoge luchten, de hemelluchten, de tintellichtluchten, de blauwenwitluchten, trilluchten.
O ik hoor haar komen, o ik voel haar komen, en ik ben zo bang want dit is het siddrend verlang wat nu gaat breken - o de lente komt, ik hoor hem komen, hoor de luchtgolven breken rondom rondom mijn hoofd, ik heb het wel altijd geloofd, nu is hij gekomen.
Goud is het in de lucht als goude heiligen, in labberlichtkleden, de zeilige die nu de aarde bevaren, bezeilen, over de luchte meren met het zachtgladde kleed scheren en blijven wijlen en komen keren, het zachte hoog luchtkleed tillende zeilen ze hene en weer wiegelende en blikken zich spiegelend in de blauw verwarmde waterevlakken.
O hoor je haar komen met je zachte warme vingeren hoog trillende in de bloeme- luchten die rondom klingelen? met je vlottend hare met het licht gebaren van je blauwe vervlietende ogen in het allerhooghoge het hoogheilige luchtige goudluchtere licht? hoor je 'm komen tederstil licht?
Laten we nu lachen lachen lachen lachen in zijn gezicht dat daar dagen dagen doet in den dag, laten we tranen wenen wenen wenen wenen, hij weent ook over ons henen in zijn sneeuwglinsterdag.
Lentelicht is nu gekomen, eindelijk is het gekomen, o laten we toch lachen lachen zo licht als dagen, want hij is er, hij is en gij onz' droefenis val toch in tintellichttranen als bleke vallende manen stil in de lichternis.
Wij voelen als twee hoge, op stengel verhoogde lenterood-bloemen midden in de lichtzee - de lente is gekomen.
Herman Gorter
|