De 50 Meesterdichters van Vlaanderen werd gesticht begin 2000 op initiatief van The Order of the Razorblades (De Orde van de Scheermesjes), de eerste online ridderorde in Vlaanderen en Nederland. Het idee kwam van enkele geridderde dichters.
Het initiatief beantwoordt aan de wens van talrijke dichters, die de essentiële waarden van hun creativiteit willen veilig stellen: de kwaliteit van hun gedichten, het respect voor elkaar en een welkome promotie van hun poëzie.
Nu
Toen echter ook dichters uit Nederland belangstelling toonden voor het initiatief, werden er gesprekken gevoerd over de wenselijkheid van een uitbreiding tot de Lage Landen bij de zee. Na overleg werd deze optie genomen.
De 50 Meesterdichters van de Lage Landen bij de zee werd een feit.
Wie zijn zij en wat zijn de modaliteiten
Het aantal werkende leden Meesterdichters werd vastgesteld op maximum 50 leden.
Het zijn (in alfabetische volgorde en niet volgens de datum van hun selectie waarvan twee Geraardsbergenaars in vetgedrukte tekst):
Marcella Baete
Bert Bevers
John Brookhouse
Marc Bungeneers
Gunnar Callebaut
Martin Carrette
Greta Casier
Frans Claus
Jeannine Debbaut
Frans de Birk
Lidy De Brouwer
Pierre Declerck
Leni De Goeyse
Jenny Dejager
Marleen De Smet
Thierry Deleu
Luc Demiddele
Ferre Denis
Gwen Deprez
Astrid Dewancker
Germain Droogenbroodt
Fernand Florizoone
Ludo Geloen
Hejatomsma
Patricia Lasoen
Paul van Leeuwenkamp
Frédéric Leroy
Cathy Mara
Mark Meekers
Peter Motte
Edith Oeyen
Ruud Poppelaars
Eric Rosseel
Annmarie Sauer
Maurits Sterkenburg
Pien Storm van Leeuwen
Ina Stabergh
Annemieke Steenbergen
Jet van Swieten
Henri Thijs
Annette van den Bosch
Guy Vandendriessche
Yerna Van Den Driessche
Eric Vandenwyngaerden
Jozef Vandromme
Jan Van Loy
Dirk Vekemans
Katelijn Vijncke
Pom Wolff
Peter Wullen
Om tot Meesterdichter te kunnen worden benoemd dient er onherroepelijk een periode als solliciterende Meesterdichter te worden doorgemaakt. Die periode omhelst één jaar.
De titel van solliciterende Meesterdichter wordt verleend aan dichters die minstens drie gedichten hebben gepubliceerd in een tijdschrift/e-zine of bloemlezing, ofwel gelauwerd of geprijsd werden in de Lage Landen.
Razors Edge Editions stelt een jaarboek in het vooruitzicht, met als ondertitel De 50 Meesterdichters van de Lage Landen bij de zee. Vermits de solliciterende Meesterdichters pas en precies na één jaar Meesterdichter worden (de proefperiode), kan die bundel ten vroegste één jaar na de geselecteerde 50ste solliciterende Meesterdichter verschijnen.
Toen ik op Pinkstermaandag op de radio hoorde dat de Sint-Pieterskerk de voorbije nacht volledig in de vlammen was opgegaan was ik er, zonder het goed te beseffen, een gedicht over aan 't schrijven.
Als dorpsdichter voel ik me nauw betrokken met wat in Galmaarden gebeurt en, uit onweerstaanbare drang, moest ik het drama verwoorden.
(Bovenstaande foto is eigendom van fotograaf Marc Colpaert.)
Samengepakt in rechtover elkaar staande duozitjes worden de reizigers door de verzengende hitte gespoord. Er hangt een broeierige hitte in de wagon waardoor de tocht beslist niet zonder bezwaren verloopt. En toch lijken de passagiers windstille levens beschoren. De trein zwiept pijlsnel door het Vlaamse landschap waar verschroeide graskanten als een bruin lint voorbijglijden. Een onweerstaanbare neiging naar het scheppen van een luchtje onder de blauwe hemel voert me naar exotische oorden. Maar twijgentakken met daarin het hinderlijk spelend licht brengen me terug naar waar ik me bevind.
Door het monotoon maar vertrouwd cadansen over de rails gapen enkele slaperigen als koeien naar elkaar. Mijn overbuur naast het raam -een boom van een vent- doch ietwat te kort afgezaagd, is inmiddels ingeslapen. Het zweet parelt langs zijn neus in zijn snor en kwijl sijpelt in zijn baard die als een sjaaltje om een laagje halsvet ligt. Met gekruiste armen zakt hij onderdoor. Naast hem zit een lezende dame, blootsbeens met melkwitte borsten. Na elke bladzijde die zij omslaat, wipneust zij haar afzakkend kettingbrilletje op de juiste plaats. Ik slaap niet, ik lees niet, maar observeer en noteer alles wat zich rondom mij afspeelt met een innerlijke wanhoopskreet een passend woord te vinden. Een briesje door het halfopen venstertje hindert een donkerharige furie met een middelvinger. Uitgebroed op de zonnebank verzoekt zij met een spervuur van woorden het venster te sluiten. Een sirene op poten zo lijkt het mij.
Rails worden stevig door de dwarsliggers, mompel ik naar de lezende dame, terwijl ze bedenkelijk in mijn richting staart.
Snerpend ritsen de wagons door de wissels. Mijn overbuur ontwaakt en met een oogopslag als van een roofdier loenst hij naar mijn boezem. Hij rekt zich, buigt voorover en leunt op het tafeltje dat ons scheidt. Ongeremd probeert hij mijn geschrift ondersteboven te lezen. Geraffineerd trek ik mijn bloesje wat hoger en schrijf verder: hij moest eens weten de gluiperd geeuwt luidruchtig. Zijn opengesperde bek blaast een zilte zeelucht in mijn gezicht. Help, het venster is dicht!
Als hij tenslotte houterig rechtveert, merk ik dat zijn buik zich een weg naar buiten vreet. Luttele seconden later stopt de trein bruusk en met heel zijn reutemeteut wordt de overbuur weer in zijn hoek geworpen. De lezende dame wipt een standje hoger en knipoogt. Hij verontschuldigt zich niet als hij de trein verlaat, maar bromt binnensmonds in de overtuiging dat mijn oren alleen maar mijn gezicht omlijsten.
Het geschal van een binnenrijdende trein aan de andere kant van het perron boort door de lucht en trekt mijn aandacht. Ik kijk naar buiten. De lichtsterkte drukt mijn ogen dicht en turend schuift mijn blik over het perron dat door drommen mensen een benepen sfeer uitademt. In de hoop door een toeval of een verdwaalde passant te worden geïnspireerd, kijk ik roerloos door het venster in de tegenoverstaande trein. Ik observeer weer en het peinsparcours begint.
Ogen priemen op mijn voorhoofd, ik voel me bekeken. Een man aan het venster? Of is het een vrouw? Ik geef me het voordeel van de twijfel en kies voor haar.
Ik knipper met mijn ogen. Zij lijkt wel versteend, een standbeeld, gesculpteerd met strakke lijnen, haast vormeloos. Ik blijf star in haar richting kijken. Zij verpinkt niet, ik evenmin. Haar hand ondersteunt onmiskenbaar haar zware hoofd. Waaraan denkt zij?
Aan de overkant van het perron ziet ook zij een gedaante als een beeldhouwwerk zonder contouren. Zij staart strak naar de trein aan de overkant. Zij beweegt niet, de andere evenmin. Haar hand torst duidelijk de hele aardbol. Waaraan denkt zij dan?
Behoedzaam etaleer ik mijn pen op het tafeltje en vraag me af of zij een schim is. Misschien is zij een creatie van de zakkende zon. Zal ik toetsen naar een teken van leven, stiekem mijn wijsvinger opsteken of toch maar een paar vingers bewegen, een handzwaai? Nee, niet doen. Zoiets doe je niet naar een onbekende. Wat als zij dan toch een schim is, wat dan? Ik schuif mijn terughoudendheid aan de kant en maak toch maar een hoekig gebaar, terzelfdertijd doet de vrouw dat ook. Onverschrokken recht ik mijn rug, mijn houding staat niet in verhouding met wat ik wil bereiken. Mijn gebaar is zo doorzichtig dat de drang naar dominantie er zo doorheen schijnt. Ik vertrek geen spier meer. Zou zij aan de overkant er ook zo over denken?
Het heeft er alle schijn van dat ook zij met haar schaamteloosheid koketteert. Pfff, ja ze wuift en dan! Voor de rest beweegt ze geen krimp. Het is haar aan te zien, met een blik vol onbestemde zorgelijkheid, een beetje zoals je iemand aankijkt die na een lange periode van rouw of ziekte weer in het openbaar verschijnt. Wat wil zij? Ik zou ik niet zijn, ik wuif terug.
Ik trotseer haar blik, vragend, vrezend, verzoekend en grinnik als antwoord op haar gebaar. Zij grinnikt ook. Zijn wij gelijkgestemden? Is een treinreis dan toch een beetje avontuur? In een voortdurende stroom van waarnemingen wacht ik in alle rust op wat komen gaat.
De trein ontkoppelt en verplaatst zich een meter. Door de schaduw die er overheen glijdt, valt het doek. Het verblindend zonlicht verdwijnt, de vrouw verschijnt. Ik buig me naar haar toe met een uitdrukking van inzicht, mijn neus platgedrukt tegen het venster. Zij doet mij na! Het is geen zicht. Wij kijken elkaar aan, schieten tegelijk in een lach, schrikken samen en plots niets meer. Het niet meer bewegen, de stilstand , iets flitst door mij heen en zoals in een ogenblik van verheldering besef ik dat ik naar mezelf keek als naar een protserig monument dat telkens werd teruggeworpen in een weerspiegeling van vensters, niet meer en niet minder dan dat.
Als er een goed- of luidlachs dametje is waarvan ik denk: zij weet wat ze wilt, dan heb ik het over Ann Dhaenens.
Jaren terug leerde ik Ann kennen en nu moet ik flink nadenken tijdens een kunstenaarsvergadering van Home Art. Daarna deelden we een tijdje dezelfde trein in dezelfde wagon met bovendien de gedeelde rust. Zij oogt vriendelijk, spontaan, mooi ontspannen, toegankelijk en is ruimdenkend in de breedste betekenis van het woord.
Waarom ik haar bewonder? Omdat zij het gevoel geeft dat je rustig jezelf mag zijn. Maar niet alleen dat. Er is meer, zij heeft het hart op de juiste plaats en betuigt openlijk haar liefde voor mens, dier en kunst. Zij is een expressieve kunstenares in hart en nieren. Haar ideeën sprankelen en krijgen een plaatsje in haar ietwat excentrieke schilderijen of tekeningen die ze heel af en toe illustreert met gedichtjes van eigen hand.
Ann werd geboren op 17 mei 1963 te Beernem. Het was in 1986 dat ze zich vestigde in Geraardsbergen om uiteindelijk te verhuizen naar Lierde naar juist die straat die ik jaren terug verliet maar levenslang meedraag, naar juist dat huis waar ik als kind speelde met de kinderen des huizes. Haar atelier dat het imago van Ann en haar echtgenoot Geert uitstraalt in het landelijke Lierde is het verlengde van haarzelf.
Zin in een bezoekje aan haar atelier (doe eerst een belleke of mailtje) of haar website?
Half mei vroeg Steven De Schuiteneer, webmeester van Spoorvreter (reizigersverhalen tussen Geraardsbergen en Antwerpen ), of ik een gedicht wilde schrijven bij een foto van Ben Lanoot.
Beeld en woord zijn soms onlosmakelijk met elkaar verbonden en zijn te vergelijken met een stomende relatie. Maar deze keer werd het een kunstzinnige driehoeksverhouding die omwille van de samenwerking een U verdient.
De twee mannen werden deels getuige van hoe een gedicht ontstaat. Ik maakte een uitzondering en betrok hen vanaf de ruwe schets tot op het moment dat ik het spoorvaardig vond.
De dag nadat ik het gedicht aan beide treinfanaten bezorgde, ontmoette ik Steven aan het station van Geraardsbergen. Het was een aangenaam treffen waarbij we in een paar minuten heel wat wilden vertellen. Dacht Steven dat wat Ben me mailde? Ik citeer:
Een teken dat je toch een beetje gebeten bent door de diepwortelende spoorwegmicrobe waartegen geen enkel antibioticum helpt, of is het de onmetelijk grote drang om die oude dampende zuchtende kolenverslindende vuurvreter in die o zo rustige omgeving in een paar zinnen te verstenen? De woordcombinatie loco-motief is origineel. Je speelt meer in op de loc zelf en de hieraangekoppelde capaciteiten: sterk, betrouwbaar.
Bovendien vergeet je het menselijke aspect niet: één met de machinist, om zo een echte levensnoodzakelijke symbiose te bereiken, nuttig voor het spoorwegvervoer. Geen menselijke handelingen vormen deze machine om tot een roestige waterketel zonder macht.
Ik zuchtte toen ik dat las en dacht: Wat schrijft die man prachtig en hoe sterk weet hij een gedicht te ontleden!
Ik citeer verder:
Applaus heeft een sterk functionele realistische inhoud meegekregen overgoten met een flinke scheut vertedering (vogels die applaudiseren; de bomen die wuiven etc.), wat erin gaat als een vers broodje met ambachtelijke hesp. Let wel, een plat overgeromantiseerd gedicht à la 'o zalige stoomloc, koningin der machines badende in uw heilig vuur dwepend met rijtuigen op een goudkleurige avond in een met rozengeur gevulde lucht' wordt bij mij direct van de rails geduwd en ontdaan van zijn wielen!
Stoerheid: ik ben wie ik WAS maakt het gedicht krachtig en geen rozenblaadje.Het hoort wel bij zo een stoomloc.
Arlette Delvoy werd geboren in 1950. Ongeveer 20 jaar woont ze in Idegem en
heeft intussen het mooie van de streek leren kennen en kan er ook van genieten.
Ze draagt Geraardsbergen in haar hart.
Tijdens haar schooltijd in de humaniora merkten de leerkrachten haar vaardigheid in tekenen en schrijven. De academie werd haar aanbevolen maar ten huize Delvoy dachten ze daar anders over. Niettemin kon ze zich tijdens haar schooljaren uitleven bij het maken
van een schoolkrant, organiseren van voordracht- en toneelnamiddagen.
In die periode was haar grootvader voorzitter van de Oudstrijdersbond en voor hem schreef ze destijds verschillende teksten die vervolgens door hem werden voorgelezen op 11 november.
Door het drukke leven met gezin en kinderen en haar werk als correspondente in een grote firma is alles wat op de achtergrond geraakt.
Maar zon twee jaar geleden ben ik ziek geworden (ik kreeg levenslang), schrijf ze mij, en daardoor ben ik weer in de pen gekropen.
Misschien geen hoogstaande poëzie, schrijft ze verder, maar voor mij toch wel een belangrijke uitlaatklep.
Maar als je het mij vraagt, vind ik Maneschijn wel wat hebben. Oordeel zelf...
In een reactie onder Dirk-in-der-daad van Arlette Vanderstocken uit Geraardsbergen, staat een gedichtje dat haar dochtertje Jolien De Neef schreef. In 2008 is Jolien 15 jaar. Dat meisje schreef onderstaand gedichtje tijdens haar gevecht tegen het kreng dat kanker heet. Ik veroorloof me de vrijheid het zelf een titel te geven en de lay-out te verzorgen. Later zal een bijdrage van haar mama worden geplaatst om stil van te worden en na te denken over wat geluk betekent.
Persoonlijk vind ik het gedichtje prachtig omdat het heel dicht bij dat meisje aanleunt en gezien haar leeftijd het kwalitatief is. Laten we ook niet vergeten dat de thematiek elk mens met het hart op de juiste plaats raakt. Het is ontstaan uit pijn en dat temidden haar puberteit. Moet men lijden om waardevol te worden? Nee, dat zit sowieso in dat jonge mensje met een veelbelovende toekomst in zicht.
Je kan de volledig reactie van Arlette Vanderstocken lezen via de reageerknop rechts onderaan het artikel van Dirk-in-der-daad. Maar nu laat ik Jolien De Neef aan het woord. Lees daarna haar gedichtje.
Hallo,
Ik ben Jolien 15 jaar en ben geboren op 22 november 1992. Toen ik nog mama haar buikje zat besloot ik precies die dag eruit te klauteren en ik wist ook precies waarom. Ik wou het perfecte geschenk zijn voor mijn mama. Sinds jaar en dag zijn wij de beste maatjes, ik en mijn mama: twee handen op een buik.
Mijn ouders stuurden me als kleine peuter naar het Sint-Catharinacollege in Viane waar ik eindigde als een ondeugende tiener. Na deze jaren van onbezorgdheid kwam het afscheid van het kleine schooltje en dat viel me zwaar. Maar ik werd een fiere leerlinge aan het Sint-Catharinacollege in Geraardsbergen waar ik Moderne Wetenschappen studeer.
In november 2005 stortte mijn leuke leventje ineens in. Ik kreeg het slechte nieuws dat ik botkanker had. Een jaar lang uit mijn leven gegrepen zonder dat ik het wou maar het moest en zie me nu staan. Nog zelfverzekerder dan ooit ga ik door.
Natuurlijk heb ik ook nog een papa, mijn reddende engel, mijn steunpilaar en mijn broer Jeroen. Ook is er nog een woefke, onze Rani de hond. Zo een lief hondje heb ik nog nooit gezien. Altijd staat ze aan onze zij wat er ook gebeurt en dat is waarom ik zo van haar hou.
Mijn familie, waarom ik zo van ze hou? Ze staan gewoon altijd klaar voor mij, ALTIJD!
Frans De Beck werd geboren in Geraardsbergen op 13 oktober 1810. Hij was opsteller voor de Gentsche dagbladen Journal des Flandres en Constitutionel des Flandres. Ook werd hij lid van den Provincialen Raad van Oost-Vlaanderen; van 1843-70 kantonaal opziener der lagere scholen, sedert 1840 vrederechter te Zottegem en van 1870 lid van de gemeenteraad. Hij overleed in Zottegem op 6 december 1879.
Van hem zijn de volgende gedichten uitgegeven: Geeraerdsberg (in het Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje voor 1851); De Doofstomme, Zottegem, 1853; Het Vaderland, Zottegem, 1860; Slechte Tyd, Gent, 1860. Verder een aantal Kerstliederen, van welke er jaarlijks één werd uitgegeven onder de titel: Dertig Kerstliederen en andere gedichten, Zottegem, 1852-1877. Het grootste gedeelte van zijn poëzie is nog in handschrift. In het jaar 1880 werd er te Gent het boek Ter nagedachtenis van wijlen den heer Frans De Beck (1810-1879) binnen zijn leven vrederechter van het kanton Zottegem gepubliceerd.
(Bron: Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren.)
Het lange romantische gedicht Geeraerdsberg van de nagenoeg onbekende Geraardsbergse dichter Frans De Beck (1810-1879) bevat verwijzingen naar de Oudenbergstad. Het werd geschreven in 1850 en is bijzonder lang. Amputeren zou zonde zijn omwille van de beelden en lokale verwijzingen. Naar mijn oordeel is dat een prachtgedicht.
Wat volgt is de letterlijke versie zoals die verscheen in het boek van Albert Schrever over Geraardsbergen, zijn taalgebruik
MarLeen
Met oprechte dank aan Albert Schrever voor onderstaande bijdrage.
Zoals dr. Ada Deprez en Mario Baeck in hun studie over het Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje 1834-1875 schrijven nam Frans Rens daar o.m. honderden gedichten van bekende en minder bekende Vlamingen in op. In jg. XVIII (1851) van dit jaarboek verscheen het twintig kwatrijnen tellend stuk Geeraerdsberg van de hand van de vrij onbekende Geraardsbergse dichter François De Beck (1810-1879) die, net als Rens, zijn voornaam François zou vervlaamsen tot Frans. We geven eerst de integrale tekst:
Geeraerdsberg
O Berg, die Geeraerds stad, de wieg van myne kindschheid,
Omschaduwt met uw hooge kruis,
Wanneer de gouden zon in 't blozend oosten opryst,
En met heur glans uw top bestraelt!
Berg, dien ik in myn jeugd zoo gaerne heb bewandeld!
Niet dikwyls ziet mijn oog u weêr:
Maer daeglyks komt uw beeld my voor het aenzicht zweven,
En 'k zie het 's nachts in zoeten droom.
Hoe menigmael bezocht ik u, by d'avondschemer,
met een gekozen vriendenpaer,
Na 't zwoegen van den dag! En met wat reine vreugde
Genoten we uw bekoorlyk schoon
En 't schoone der Natuer! 't Zy dat de lieve Lente
Den berg en 't wyde veld in 't rond
Met jeugdig groen versierde, of met den gouden bloesem
Die ryken koolzaed-oogst belooft;
't Zy dat, in volle kracht, met weelderige vruchten,
De milde zomer stond te pryk:
De lucht gaf balsemgeur, en 't stille ruim doorstroomde
Eene onuitspreekbre harmony.
Maer somstyds, als Natuer by zomergloed moest smachten,
Steeg uit het westen een gevaert
Van donderwolken, en hing over 't dal te dryven,
Door d'ouden berg teruggekaetst.
Wat statelyk tooneel trof dan de ontroerde zinnen!
Wy zagen 't onweêr in 't verdiep,
De wolken op elkander stooten, vuerge bollen
En schichten slingren op de stad:
De donder kletterde, en zyn rommelend gedommel
Dreunde in de holten van den berg;
Een zoele regen kwam de kwynende aerd' verfrisschen;
Natuer hief 't dankend lied tot God...
De donder zweeg, de zon verdreef de zwarte wolken;
De hemel blonk met nieuwen glans;
Met levendiger jeugd stond ook de berg te pralen,
En lokte ons uit tot nieuw genot.
De herder dryft de kudd' van huppelende schapen
Op 't zodengroen der hooge kruin;
't Gevogelte kweelt in 't loof der boomen; bronnen wellen,
En hemelzuiver is de lucht.
Hoe lustig zien we ginds de wyde Denderbeemden,
Bezet met welig horenvee!
Hoe lieflyk de rivier langs weide en velden kronklen!
Hoe pronkt in 't veld de glansende oogst!
Het oog reikt uren ver. Daer ryzen vriendensteden
Aen noord- en oost- en zuiderkim:
Hier, van den vlaemschen grond, blikt men in Henegouwen,
En ziet men Lessen aen zyn voet.
O Berg! hoe dikwyls heeft uw statig zicht myn harte
Verlustigd in de studiezael
Van stads latynse school, waer gy voor 't oog my zweefdet!
Hoe dikwerf daer myn geest verkwikt!
En, by de wandeling, hoe stegen wy, studenten,
Met drift op uwen steilen top!
Hoe lustig mogten wy daer klauteren en mallen,
En liepen wy bergop, bergaf.
Wanneer ik, Geeraerdsberge, u weder kom bezoeken,
Beklim ik graeg den berg ook weêr.
Allengs werd hy getooid: maer 't omgehangen tooisel
Nam toch 't natuerlijk schoon niet weg.
Ik zie, en ik geniet... Wat is de berg toch heerlyk!
Hoe spreidt de stad zich vóor my uit!
Daer ryzen boven haer de torens van haer kerken;
En 't lang bekende klokgelui
Bromt in myn oor. De markt, waer 'k in myn kindschheid speelde,
Praelt daer, vóoraen, met keurgen bouw;
De school, waer myne jeugd aen wetenschap zich voedde,
Praelt ginder in 't verschiet... En hier,
Ten top des ouden bergs, 't verheven kruis, het teeken
Van 's menschen redding, in welks schaûw,
Na stillen bedegang, de menigt' neêr komt knielen,
In tyd, der godvrucht toegedacht.
Hier de kapel, waer ik myne vreugde, leed en kommer
Tot Godes Moeder spreken kwam;
Waer ryke gift betuigt de dankbaerheid er ryken,
En de arme zyne krukken liet.
Kapel, in uw beluik wil ik nog telkens bidden:
"O Moeder Gods! zy steeds myn troost!
'k Vergete u nooit! Zoo volge uw magtige bescherming
My op myn gansche levensbaen!"
Sottegem, 1850F. DE BECK.
Omdat het uit (twintig) kwatrijnen bestaat, zouden we het gedicht, formeel gezien, klassiek kunnen noemen maar bij nader inzien blijkt dit het enige klassieke kenmerk te zijn. De rijmloze verzen, de onregelmatige verslengte en de enjambementen maken er eerder een stuk moderne poëzie van.
Wat zijn inhoud betreft beschouwen we het als een romantisch -soms zelfs pathetisch- gedicht waarin sentiment, liefde voor de natuur en heimwee naar de jeugd domineren. Drie elementen willen we even toelichten.
In strofe 13 spreekt de dichter over zijn studiejaren in stads latynse school waarmee hij het koninklijk stadscollege (1824-1830) bedoelt dat tijdens het Hollands bewind werd gesticht in het vroegere miniemenklooster en dat pas na een overgangsregime van twintig jaar (1830-1850) het huidige bisschoppelijk Sint-Catharinacollege is geworden.
Voor velen onder ons heeft de in strofe 14 beschreven wandeling een andere betekenis dan voor de dichter voor wie ze blijkbaar een en al genot en ontspanning was. Bij de latere generaties mochten de internen op hun vrije namiddagen deelnemen aan de wandeling in tegenstelling tot de externen die soms een wandeling als straf meekregen en dus moesten meewandelen.
Zinsstukken als 't dankend lied tot God..., 't verheven kruis en Moeder Gods, wier magtige bescherming wordt afgesmeekt, in de laatste drie strofes (18-20), ten slotte wijzen op de christelijke levensvisie die we niet alleen aantreffen in dit stukje poëzie van Frans De Beck maar ook in verscheidene gedichten van zijn stadsgenoot Frans Rens.
Ik ga jaren terug. Als er een man is waarvan ik dacht: ik lees hem maar verder weet ik niet wie hij is, dan was het wel Maurice Geeroms. Bovendien durf ik beweren dat hij de eerste was die zijn stad Geraardsbergen en haar gebeurtenissen trouw en gestaag verheerlijkte in een vers.
Maurice werd geboren op 17 november 1933 als dertiende van vijftien kinderen. Twee keer werd hij gelauwerd als laureaat Pauwelprijs. Ook kaapte hij de 3de Pauwelfotoprijs weg in hetzelfde dorp Galmaarden. Maurice behaalde tevens de 1ste prijs bij de aforismenwedstrijd in Gent. En we vullen het rijtje aan: hij behaalde de publiekprijs aforismen in Deinze en de 1ste prijs Hemelryckpoëzie waarvan ik helaas noch het jaartal, noch de achtergrond van ken.
Maurice is een stille en bescheiden man. Maar door middel van zijn gedichten vertelt hij jou wat hij te vertellen heeft. Hij is een dichter van en voor het Geraardbergse volk en maakt hierbij gebruik van een triviale taal. Er is niets dat hem ontgaat in zijn stad, waarna hij het neerschrijft. Dat gebeurde nog voor de Geraardsbergse dichters van vandaag hun woorden lieten vallen.
Het mag worden gezegd: Maurice was de eerste die via gedichtjes voortdurend ruchtbaarheid gaf en geeft aan Geraardsbergen. Hij is een blijver.
We noteren Geraardsbergen. 13 Mei 1962. Het is moederdag. Wim De Clercq wordt door weeën aangespoord zich te laten uitglijden en hapt naar zuurstof. Een jonge moeder wordt verrast door het openzetten van Wims longen en een whleiiii. Hij is geboren en vrijwel onafgebroken zal hij in de stad blijven ademhalen. In de Wijngaardstraat.
12 jaar versleet Wim zijn lagere en daarna zijn Latijn-Griekse schoolbroek op het Sint-Catharinacollege te Geraardsbergen. Vervolgens behaalde hij een master in de Oosterse filologie & in Oost-Europakunde (interuniversitair) en een bachelor in bestuurswetenschappen te Gent.
Later huwde Wim met Hilde en werd vader van 3 zonen: Tijl (16 jaar), Brecht (13 jaar) en Wout (8 jaar).
Momenteel werkt hij als vakbondsverantwoordelijke en is in die hoedanigheid ook raadsheer in sociale zaken in het Arbeidshof te Gent.
In zijn vrije tijd doet hij aan sport: fietsen, zwemmen, joggen. En ah ja, zijn schoenmaat is 43.
Poëzie
Sinds zijn 13de voelt Wim de behoefte om de vrolijke dingen, de lelijke dingen en de dingen des levens van zich af te schrijven. Dit heeft geduurd tot zijn 26ste (het jaar waarin hij huwde met Hilde). Een paar maanden vóór zijn huwelijk heeft hij zowat alles -enkele uitzonderingen niet te na gesproken- verbrand.
Vandaag leeft het besef dat hij helaas enkele pareltjes vernietigde tussen de pakweg 150 weggegooide gedichten.
Na een writers block nam de muze hem weer bij de lurven en schrijft hij de vrolijke dingen, de lelijke dingen en de dingen des levens weer van zich af.
Niet onbelangrijk: hij beschikt ook nog over enkele werkjes in het Frans, Engels, Oud-Egyptisch en Sumerisch.
Uit de reeks gedichten die hij me mailde, werd ik het meest aangesproken door Hooglied voor Hilde. De titel is wijs en zonder poespas worden we getuige van intense en heldere gevoelens. Het is meeslepend en ongeremd. En dat lust ik als zoetekoek. Overigens, door middel van poëzie opent de dichter wat hij dicht. Hooglied voor Hilde is een naakt gedicht, een licht erotische liefdesverklaring waarvan de lezer wellicht denkt: ach, schreef ik dat maar voor mijn liefje en de lezeres ach, kreeg ik dat maar van die kerel van mij.
Of het gewaagd is zo persoonlijk te schrijven? Nee, ik kan dat alleen maar toejuichen! Poëzie heeft zoveel functies (of zijn het goede eigenschappen?) waaronder helen of bestendigen.
De hoofdletter aan het begin van elke zin (zonder leestekens) kan zijn veroorzaakt door de tekstverwerking Word. Maar schrik niet, het is in het dichterswereldje ook een modegril. In elk geval, het gedicht lees je zoals het me werd bezorgd. Ik ben de hoofdletters sinds jaren gewend
Op woensdag 30 april stelde Rik Van Damme zijn dichtbundel voor.
Gedicht met zicht op zee werd letterlijk en figuurlijk én muzikaal boven het doopvont gehouden in de hospitaalkerk aan de Gasthuisstraat in Geraardsbergen.
De verzen werden voorgedragen door Rik himself en Anneleen Van Nylen en de academieleerlingen uit haar klas. Het zangensemble 'Fil d'Art' o.l.v. Thomas Meert bracht tussendoor profane renaissanceliederen waarmee meteen een hemelse toon werd gezet en het geheel op een meer dan voortreffelijke manier én met klasse werd ingekleed. De opkomst was hoog. De poëzie deed wat het moest doen: raken.
En de sfeer? Er viel een voile van rust over de luisteraars. Zelfs een duivin, dommelend in haar verenkleed in een hoek van een glasraam, bewoog geen pen. Een doffer scheerde zo nu en dan voorbij. Halverwege de vertoning, tussendoor de talrijke regenvlagen, viel een straal zonlicht in de kerk.
'Wat hebben duiven en Rik gemeen?' vroeg ik me af. 'Vrede en verzoening?' Ik legde een link met zijn poëzie. Verzoende Rik zich via zijn gedichten met het verdriet uit het verleden? Kan men ooit vredig omgaan met het besef van verlies van een geliefde familielid of met wat ooit was en plots werd weggegomd?
'Dat betekent niets dan goeds,' mijmerde ik verder en warempel ik dacht aan de duiven in het nok van het dak van de buur van Rik toen ik hem een bezoek bracht (lees hieronder). Bij wonder bewoog geen hoofd uit verveling, verroerde geen mond. De aandacht vestigde zich op wat zou volgen en zo nu en dan zag ik een traan. En neen, ik overdrijf niet. Ik weerspiegel wat ik zag, ik weerspiegel de herkenbaarheid.
De avond werd afgesloten met een heerlijk glaasje. Er werd nagepraat en er vielen welgemeende en terechte felicitaties. Inderdaad het warme onthaal en de hartelijke gesprekken bevestigden dat de avond -zoals voorspeld - onvergetelijk werd.
MarLeen
Rik Van Damme, dichter met zicht op zee
Zijn dat uw duiven in de nok van het dak van de buren? vroeg ik aan de goedlachse man in de deuropening. De duiven in roekoegelid onderhielden zich met hun veren als een ontvangstdelegatie in maatpak.
Neen, dat zijn die van de buren, antwoordde Rik. Hij glimlachte en met een vriendelijk gebaar nodigde hij me uit zijn huis te betreden.
Met een onlogische maar tactische vraag werd het ijs gebroken en ruimde u plaats voor je.
Naar het schijnt is de eerste indruk de belangrijkste. Onbewust of juist heel bewust bepalen de eerste 30 seconden het verdere gedrag ten opzichte van een persoon. Juist, wat moet Rik Van Damme hebben gedacht?
Rik ontmoette ik voor het eerst tijdens een tentoonstelling. Hij vergezelde me tijdens een korte rondgang. Voor een van de kunstwerken bleven we stilstaan. Daar wees hij me op details waar ik nooit aandacht aan besteedde. Nee, ik moest me niet bukken met mijn rug naar het kunstwerk gericht om vervolgens door gespreide benen te kijken. Doorgaans laat ik het werk op me afkomen. Ik stap er in, wandel er doorheen en leg de emoties als dichtvoer vast. Hij trok mijn aandacht met de opmerking dat in alles wat men doet de techniek een stevige wortel en dus het uitgangspunt is.
Zoek een plaatsje en ga zitten, zei hij nadat ik de leefruimte was binnengestapt. De sobere en met smaak ingerichte woonkamer bezorgde me een zengevoel. Tussen de fris ogende overgordijnen stroomde het daglicht binnen dat speelde met de glans van een glasverzameling. Hier en daar hing een kunstwerk als gegoten aan de muur. De ruimte ademde zacht en zuiver en straalde witheid uit. De rust bedwelmde.
Na zijn studies aan de K.U. Leuven was Rik Van Damme leraar geschiedenis en esthetica aan het Sint-Aloysiuscollege in Ninove. Hoewel literatuur hem reeds van in zijn prille jeugd boeide, is het pas op latere leeftijd dat hij door de muze van de poëzie werd bezocht.
Ik schrijf niet zomaar een gedicht, vertelde Rik bescheiden, pas als iets me raakt krijgt het een bestemming.
Onder de salontafel liggen zijn woorden gestapeld, op de salontafel ligt zijn bundel geëtaleerd.
Ik doe ook aan fotografie, vervolgde hij, de foto op de omslag van de bundel is .
Ik luisterde en luisterde en kreeg door zijn openhartigheid niet eens de behoefte iets over mezelf te vertellen.
Bij het verlaten van zijn woning toont Rik enkele van zijn kunstwerken. Zijn veelzijdigheid is merkbaar in schetsen, kleurrijke portretteringen en dan weer serene (opper)vlaktes.
Rik Van Damme is niet alleen een manusje-van-alles. Bovendien beschikt hij over een flinke dosis ernst en wijsheid maar ook over een portie humor.
Je hoeft niet achterwaarts te rijden om de oprit te verlaten. Ik ben een grootgrondbezitter," lachte hij, "je kunt via een rit rond het huis mijn domein verlaten.
Rik knikte genegen en ging terug naar binnen.
De wagen start en rijdt recht in een vergezicht. Tussen de bomen gaapt het weidse landschap. Ik blader heel even door zijn dichtbundel en werp bij het voorbijrijden van de woonkamer snel een blik door het venster. Rik Van Damme bladert ongestoord door mijn bundel.
Mijn beknopte visie over Gedicht met zicht op zee
De gedichten zijn kort en krachtig en daardoor uiterst aangenaam om lezen, laat staan in één ruk de bundel te verslinden.
Wat me opvalt, is de verzorgde schrijfstijl. Ontdaan van overtolligheden en voorzien van doorgaans frappante slotregels verwondert en ontroert hij de lezer. Opvallend is dat Rik als dichter dicht bij zichzelf blijft, zichzelf niet verloochent. Hij schrijft zoals hij praat: ongedwongen, transparant (zoals zijn glascollectie) en oprecht.
Marleen De Smet
Met dank aan Albert Schrever voor onderstaand artikel dat hij schreef voor het weekblad 'De Beiaard' n.a.v. de publicatie van de bundel.
Rik Van Damme schreef "Gedicht met zicht op zee"
"Gedicht met zicht op zee" is de eerste dichtbundel van Geraardsbergenaar Rik Van Damme (°1939) verlucht door Academieleraar Marnik Baert. Als leraar geschiedenis en kunstgeschiedenis in het St.-Aloysiuscollege in Ninove had Van Damme regelmatig contact met kunstschilder Maurice Van Saene die hem inwijdde in de wereld van de schilderkunst. Sommigen weten dat Van Damme ook lessen plastische kunsten volgt o.m. aan de Kunstacademie in Geraardsbergen waar hij zelf regelmatig ook theoretische cursussen over de hoogtepunten in de plastische kunsten geeft. Slechts enkele vrienden weten dat Rik regelmatig ook poëzie pleegt:
Een gedicht is vechten
met woorden, snoeien in volzinnen
zoeken naar toevallige akkoorden
gespeeld op een orgel vol dromen
en de vele noten van het alfabet
onder mijn pen, in elkaar gezet...
Zelfs wie slechts gelooft in klassieke poëzie stelt vast dat de vrije verzen en de meestal strofenloze gedichten van Rik Van Damme niet alleen een stevige structuur en een opvallende doorzichtigheid uitstralen maar ook uiting zijn van diepmenselijke gevoelens en persoonlijke gedachten wat duidelijk is in
"Mijn laatste les":
De lichten zijn gedoofd
de borden schoongeveegd
de laatste leerling weg
Ik heb nooit geloofd
dat de weemoed
van een lege klas
zo overweldigend was.
Rik Van Damme schildert, niet alleen met het penseel maar niet minder vaardig en gedreven met de pen in "Wit vlokje":
Wanneer het land krom ligt
onder 't gewicht van verse sneeuw,
is er geen levende ziel te zien
in de holle wegen met volle boorden
en het haast onzichtbare spoor
van dat dwarrelend witte vlokje
dat viel, smolt en genadeloos bevroor.
De poëzie van Rik is niet in een woord te vatten. Ze is narratief en autobiografisch, zeer individueel en toch algemeen menselijk, weemoedig en metafysisch, rijk aan beelden en metaforen en toch direct maar boven alles is ze klaar geschreven en bevattelijk, in duidelijke woorden:
"Vaderhuis"
Mijn ouders'huis wordt afgebroken
genadeloos op een hoop gegooid;
pannen, stenen, tegels, opgebroken,
gekleind, gehakseld, vergruisd;
ons huis blaast zijn laatste adem uit;
ik voel me haveloos, ontheemd, berooid,
mijn kinderjaren op straat gegooid...
Elk van de 33 gedichten is meer dan zomaar een verhaal: "Een gedichtje schrijven is (dan) niet meer dan in de voetsporen lopen van alles wat ons ontroert en helpt om door de harde korst te bijten van de dagelijkse realiteit en door te dringen tot de onzichtbare maar levensnoodzakelijke mystieke kern van ons vluchtig en broos bestaan".
Het inzicht van Eric Lancksweerdt heeft veel in zich
Het waren vooral zijn bescheidenheid, zijn discretie en zijn indringende stilte die mij aanspraken. Intensief luisterde hij naar wat ik te vertellen had, waarbij hij zachtjes zijn hoofd zijwaarts liet hellen. Hij verwelkomt je met hart en ziel.
Erik Lancksweerdt werd geboren op 30 april 1959 in Deinze. Daarna woonde hij in Gent, om zich uiteindelijk in Geraardsbergen te vestigen. Eric is getrouwd met Carine, en vader van vier kinderen: Katinka, Marjolein, Benjamin en Peter.
Hij is jurist van opleiding, en volgde ook nog een paar opleidingen in de methodiek van de bemiddeling. Beroepshalve is hij magistraat, eerste auditeur bij de Raad van State, waar hij elke dag opnieuw op zeer tastbare wijze geconfronteerd wordt met vragen over recht en rechtvaardigheid. Als jurist heeft hij al vrij veel publicaties, maar die zijn niet direct poëtisch.
Eric heeft zich altijd aangetrokken gevoeld tot literatuur, filosofie, psychologie en spiritualiteit. Zelf schreef hij een dichtbundel het laboratorium van de liefde, die als basis diende voor een muziek- en poëzieprogramma. Het is een gedichtencyclus van 51 paginas die eigenlijk het resultaat is van een persoonlijke evolutie, een groei als mens. De gedichten, die heel spontaan ontstonden, kunnen beschouwd worden als een getuigenis van een wakker worden en een openbloeien. In de bundel wordt voorzichtig naar een antwoord gezocht. Een antwoord dat eigenlijk heel simpel is.
Later schreef hij de novelle De appel in de weegschaal, die werd uitgegeven bij Ankh-Hermes in Deventer (Nederland). In dit poëtisch geschreven verhaal volgen we de mens, Adam, vanaf zijn verbanning uit de Tuin van Eden tot aan zijn ontdekking van een nieuwe, dit keer bewust beleefd, aards paradijs. De appel in de weegschaal geeft de lezer een hoopvolle, inspirerende boodschap mee.
Zijn lievelingsauteurs zijn (in volgorde van voorkeur): Herman Hesse, Margueritte Yourcenar en Anton Tsjechow. Hij houdt ook nogal van de Russische klassieken, zoals Dostojewski en Gogol.
Zijn lievelingsdichters zijn Rainer Maria Rilke en de mystieke dichter Rumi. Van de Belgische dichters houdt hij het meest van Herman De Coninck. Zijn lievelingsgedicht is De kern van alle dingen, van Felix Timmermans.
De filosofen waarvan hij het meest heeft geleerd zijn Hannah Arendt en Erich Fromm. De diepste wijsheden vond hij evenwel in het soefisme. Maar zijn grootste leermeester is het leven zelf, een leermeester die je altijd brengt wat je op een bepaald moment nodig hebt om erop vooruit te gaan als mens.
Zijn hobbys zijn poëzie, schilderen, tekenen, en dansen. Hij houdt ook van reizen, waarbij hij zowel in desolate landschappen als in vibrerende wereldsteden zijn hart kan verliezen.
Van daaruit ontstond wellicht de derde uitgave De weg naar de Hemel op kleine voetjes door Midden-Spanje. Het is een (kinder)filosofisch reisverhaal met vragen en uitspraken uit de kindermond. Er heerst een grote verbondenheid doorheen het hele boek waardoor ik de indruk krijg dat het werd geschreven door het hele gezin en daar genoot ik van.
Voor zijn artistieke hobbys heeft Eric momenteel niet veel tijd, omdat hij volop werkt aan een doctoraat over politieke participatie van burgers. Maar, zegt hij, van zodra dat af is komt er weer ruimte voor andere dingen.
Hier ben ik dan, mailde Dirk mij. Uiteindelijk is hij er sinds 8 mei 1951. Hij werd geboren te Sint-Niklaas en woonde in Dilbeek tot hij zich in augustus 2006 vestigde te Geraardsbergen.
Wie De Beiaard er op naslaat zal merken dat Dirk uit Geraardsbergen regelmatig een gedicht publiceert. Dirk is een bijzondere man aan wie wij ons mogen spiegelen als het ons een moment tegenzit. Snel zal blijken dat we de schouders niet mogen laten zakken. Dirk kende veel tegenslagen met als gevolg dat hij werkonbekwaam werd en zijn directeurszetel in een Amerikaanse bank noodgedwongen moest ruilen voor zitjes in wachtkamers en ziekenhuisbedden.
Naast gedichten schreef dirk gedurende die tijd twee boeken Bedenkingen en Bedenkingen II - Levertransplantatiepatiënt. De boeken werden niet op grote schaal uitgegeven maar gebundeld en gedrukt in een kleine oplage. Het eerste boek werd volledig uitverkocht aan familie en vrienden. Van het tweede boek heeft hij gelukkig nog een exemplaar voor zichzelf.
Naast het schrijven en de talloze ziekenhuisverblijven wandelt Dirk graag door de straten van Geraardsbergen en ontdekt telkens iets nieuw. Daarnaast speelt hij piano, zowel klassiek als variété en lichte jazz.
Alles heeft een doel. Tegenspoed zette hem aan tot het schrijven van gedichten. Die uitlaatklep maakt het hem mogelijk het negatieve naar het positieve om te buigen.
Wellicht leerde hij daardoor noch achteruit noch vooruit te kijken maar te relativeren. Genieten van de kleine dingen of gebeurtenissen die zich afspelen in het heden is koren op de molen van een levensproces.
(uit Ik ben geen boeddhist. De bundel bevat haikus en tekeningen van Peter Motte en verscheen in de maand augustus 2006 in een oplage van 63 genummerde en gesigneerde exemplaren als elfde deeltje in de serie Te Water!, een reeks verschenen boekjes uitgegeven door Het Zinkend Schip naar aanleiding van de zondvloed!, een tsunami van lezingen en non-evenementen ingericht, en soms ook niet, op voortdurend wisselende tijdstippen, op alsmaar andere locaties, naar aanleiding van steeds wat anders en vaak helemaal niets. Et cetera.)
Peter Motte
Peter, herinner jij je nog de talrijke vriendenbezoekjes samen met jouw ouders bij mijn ouders thuis en omgekeerd? Weet jij nog hoe oud je was? Acht of negen? En hoe ik volop puberde? Hoe jij in een hoekje, zonder een woord te spreken, rustig speelde?
Wisten wij veel dat wij -pas vele jaren later- elkaar veel zouden vertellen meestal zonder een woord te spreken.
Peter Motte werd als tienjarige gegrepen door sciencefiction en astronomie. Dat kwam door twee boeken: de roman De vervloekte planeet door John Vermeulen, en het sterk verouderde Vijf miljard jaar heelal door Popp-Pleticha.
Aangezien mensen op ongeveer die leeftijd hun culturele voorkeuren kiezen, was het onvermijdelijk dat die invloed nooit zou verdwijnen. Het leidde tot wiskundestudies, taalstudies en letterenstudies (Germaanse filologie (Engels-Nederlands) aan de Universiteit Gent, promoveerde in 1990 tot licentiaat in de Germaanse filologie met een scriptie over de Nederlandstalige sciencefiction van 1976 tot 1987 en in 1991 tot speciaal licentiaat in de algemene literatuurwetenschap met een scriptie over Salman Rushdie).
Ook leidde het tot de uitgaven van literaire tijdschriften, waaronder De Tijdlijn en de publicatie van verhalen, artikelen en recensies.
Sinds 1998 is hij zelfstandig technisch vertaler, vooral voor de automobiel- en ICT-sector, en organiseert een eigen website, blogs en e-maildiscussielijsten. Hij zag zich lang als prozaïst en begon pas in 2003 te dichten. Dat was naar aanleiding van een initiatief van de plaatselijke bibliotheek van Geraardsbergen over haikus. Twee van zijn haikus werden geselecteerd voor de beste inzendingen.
Een begin van inzicht
Iedere schrijver wordt vroeg of laat aangevallen door de clichévragen: waarom schrijf je, en vooral: Waar haal je het vandaan?, schrijft Peter aan het eind van zijn bundel Ik ben geen boeddhist en hij vervolgt:
Hoogmoedig reageren is een van de clichéreacties. Want schrijvers lijden al even erg aan herhaling als anderen. Ook mogelijk: zeggen dat je hard moet werken. Al wordt dat bij schrijvers soms: zeggen dat je veel moet lezen. (Onzin, natuurlijk: wie leest schrijft niet).
Maar eigenlijk verbergen alle clichéreacties dat we het eigenlijk niet weten. En dat als we het zouden weten, of zouden vermoeden in welke richting het antwoord lag, onze reactie te ingewikkeld en te lang is om tijdens een borrelgesprek er een essay over te improviseren.
Ook ik heb het lange tijd niet geweten.
De oplossing kwam toevallig tijdens een groepstentoonstelling waaraan een dichteres deelnam, die ik tientallen jaren eerder voor het laatst had ontmoet.
Ze had een boek uit. Ik kocht het. Ze schreef er een opdracht in. Die leed wat aan haar gewone kunstmatig aandoende opgewekte toon, maar er stonden twee interessante zinnetjes tussen: Waarom schrijf ik? / Omdat ik niet kan zingen.
Doordat ik haar al zo lang kende, dreef het me terug naar toen ik pas begon.
Het was eenvoudig, ik schreef omdat ik begon op te schrijven wat ik verzon.
Onderstaande gedicht Het ding is wel zijn ding maar ook mijn ding. Ik vind het heerlijk om lezen en te laten bezinken om het daarna met een totaal ander inzicht te herlezen. Het is een gedicht dat sterk tot de verbeelding spreekt. Nee Peter, dit lijdt niet wat aan mijn gewone kunstmatig aandoende opgewekte toon, maar zoals gewoonlijk: welgemeend.
Het ding
Het was niet eens een ding.
Het was een hoop,
een rest,
neergedruipt van rond de kaarsvlam.
Maar het werd
autootjes,
en bootjes,
en hondjes
‑ onze nukkige hond dwong ons tot de schuine kop ‑
en boompjes en zelfs bomen,
en huisjes
‑ want onze zus wou haar poppen onder dak.
En, ja, ook poppen.
Maar we noemden ze
politieagenten,
en bakkers,
en brandweerlieden.
Maar geen calavera,
want dat kenden we niet
‑ en kerkhoven negeerden we nog.
En iemand probeerde uit het gele druipsel de zon te kneden,
maar we vonden alledrie de witte maan mooier.
En toen kwam een keuze.
Het ding zonder vorm,
de rest,
het afval,
moest weg,
als we iets anders wilden.
Iets beters.
We schoven de hoop naar zijn uitgestelde rustplaats,
Toen ik in het begin van de week op wandel was, liep ik ergens voorbij een winkel waar de paashaas in chocolat stond uitgestald. Paaseieren gelijk voetballen, en kleine eitjes lagen verspreid in de vitrine tussen chocolade konijnen, hazen, kiekens en zelfs treinen, autos, paarden en een chocolade Sint die ze waarschijnlijk niet verkocht kregen verleden jaar.
De voorbijgangers werpen een blik op al het moois die er nog lekker uitziet ook. Een moeder moet zelfs aan de arm van hare kleine snotter sleuren met de uitvlucht dat het nog veel te vroeg is voor Pasen, en dat het slecht is voor zijn tanden en zijne lever. Ik stond daar plots voor die vitrine vol chocolat te denken hoe Pasen vroeger was. Ja Pasen, waar is de tijd naartoe dat ik op Aswoensdag een zwart kruis op mijn voorhoofd kreeg. Ik moest gaan biechten, en was in de kerk al vergeten waarom ik daar in dienen biechtstoel zat.
Potverdekke, ne mens was verplicht van iets uit zijnen duim te zuigen om toch maar niet te laten opvallen dat ge daar voor niets gekomen waart. De kalender stond vol van die dagen waar er telkens wel iets gebeurd was, maar rond Pasen volgden de dagen elkaar op.
De woensdag was nog maar voorbij, als witte donderdag al voor de deur stond. De dag van het laatste avondmaal, waar Jezus met zijn leerlingen aan tafel zat. Niet zomaar een avondmaal zenne! Nee nee, hij moet zelfs hun voeten gewassen hebben dienen avond. Maar ge weet hoe het gaat als ge u zo ne keer laat gaan op nen avond, er zit daar altijd ne Judas tussen die t spel naar de vaantjes helpt hé. Awel, Jezus had dat daar ook aan zijn been. Hij had daar het brood verdeeld en een beker wijn uitgeschonken voor al die apostels, maar daarmee was de kous niet af zenne. Er zat daar ne Judas tussen die hem toch wel verraden had zekerst!
Goede vrijdag is de dag dat Jezus aan het kruis sterft. Eigenaardig dat ze juist die dag goede vrijdag noemen. Ik zou dat zwarte of trieste vrijdag genoemd hebben, maar ja wie weet hadden ze in den tijd wel ne minister van kalendernamen, en met die mannen geraakt ge daar zeker niet aan uit hé. De dag dat iemand onschuldig zijn kruis moet dragen, en dan nog sterft op dat zelfde kruis kunt ge toch een andere naam geven zekerst. Goede vrijdag, is ook de dag dat men geen vlees mocht eten. Jawadde zeg, bij ons was dat vroeger elke vrijdag goede vrijdag. t Was elke vrijdag vis, en als er nu eens iets was waar ik geen graten in zag, dan was het toch wel de visdag zekerst. t Is gezond had mijnen bompa gezegd, terwijl ik daar bijna blauw zag van mij juist te verslikken in zo ne graat. En omdat mijn oma altijd zeer begaan was met mijn gezondheid, had ze wat citroen geperst over mijne vis om hem wat meer smaak te geven. Ppffff jawadde, dan moest ik nog een zuurder gezicht trekken.
De zaterdag hadden ze stille zaterdag genoemd. In stilte de dood van Christus herdenken die in zijn graf lag. En nu nog, als we iets herdenken is het meestal in stilte. Het is die stilte die mij zoveel plaats geeft in mijne kop om na te denken. En dan is er Pasen! Hoeveel van die kleine snotters herdenken de verrijzenis van Jezus uit het graf? Ze zijn zodanig verwend met alles wat rond de herdenking plaatsvindt, dat ze de essentie vergeten.
Ik zie ze op Pasen zoeken tussen de struiken en de ornamenten in de tuin, achter een chocolatten ei, dat de klokken uit Rome zouden hebben gebracht. Ja, met al die fictiefilms die ze nu voorgeschoteld krijgen zouden ze het nog kunnen geloven ook. Allé zeg, stel u voor dat ik hier een chocolatten ei in mijnen hof vind van een klok die overvliegt. Of nog beter, van een paashaas die eieren legt. Ze kunnen ne kleine toch nogal iets laten geloven hé. Maar nu ik hier zo zit te denken, wat is er nu schoner dan in iets te geloven? Ja, in wat moet een mens in feite geloven? Wel gewoon geloven in wat ne mens sterkte geeft om door het leven te stappen. En is dat een kieken in chocolat of een chocolatten paasei, dan mag dat gerust hoor. Misschien zit men wel aan dienen chocolatten paashaas zijn oren te knabbelen, en tevens te denken waar die traditie vandaan komt En als alles op is, dan blijft nog alleen Pasen over. Een dag waar zelfs ongelovigen chocolat eten en eieren strooien. Ja, soms is geloven veel meer dan we zelf wel willen geloven. Ben ik nu te laat om ieder van u een zalige Pasen te wensen? Nee hoor, want t is veel te vroeg voor mijn kerstwensen. Een zalige Pasen gewenst.
Dat wie zich poëet noemt, het eerste woord werpe
denk ik als ik een gedicht de w(ijde)w(ereld in)w(erp). Ik wil almaar beter worden en ben zelden tevreden. Daarom dank ik mijn strenge lezers om hun reacties en commentaren.
Bijna iedereen heeft poëzie in zich maar niet iedereen legt met dezelfde bevlogenheid dezelfde accenten waarmee uiting wordt gegeven aan wat door het hart of hoofd wordt waargenomen.
Wat levert brandstof voor een gedicht? Inspiratie? Meestal wel. Maar een ervaring die iemand ontroert of waar iemand voor openstaat kan eveneens aanzetten tot dichten. Zo zag ik laatst iemand huilen waardoor ik besefte dat tranen de zuiverste schrijfvlekken zijn. Ze laten vlekkeloos sporen na en verheffen na droogtijd het blad in spatjes pure poëzie. Zo ook in een lukrake lach ontdaan van alle remmingen heeft poëzie in vele opzichten vele gezichten.
Ik heb niet de pretentie te verklaren wat poëzie is. Toch meen ik dat poëten door taal zijn bezeten en dat ze met weinig woorden spreken van wat niet spreken doet. Bovendien schrijf ik zelden wat ik zeg of zeg ik zelden wat ik schrijf. Dat samen maakt poëzie tot een merkwaardig communicatiemiddel.
Poëzie beaamt en kleurt, onderlijnt of ademt sensitiviteit in & intensiviteit uit en is verder moeilijk te definiëren. Wat ik weet is dat een goed gedicht appel doet op de totale persoonlijkheid van de lezer.
Hoe krijgt een dichter dat voor elkaar? Door wakker te schudden, beelden te tonen, te overreden of te ontroeren en door het ritme de lezer te laten meezingen binnenin. Het is overigens ook aan de lezer om uit te maken of een gedicht recht voor de raap is of door de gelaagdheid vast te stellen dat hij op het verkeerde been werd gezet.
Dichters zijn niet enkel delvers maar ook durvers en denkers, soms doemdenkers die hun ervaringen sublimeren. Het is zoals met ongeluk worden geconfronteerd door diep in een ervaring of zichzelf te graven om van daaruit het geluk weer te verheffen, m.a.w. het ongeluk recht in de ogen kijken om te beseffen wat geluk is. Beroering en ontroering doen dichters dichten, lezers lezen.
Kortom, met het schrijven van poëzie tel ik op, trek ik af, ventileer en doe ik aan zelfheling. Daarna vermenigvuldig ik dat wat ik wil delen met wie er voor open staat.
De drang om te schrijven begon heel vroeg. Tijdens mijn jeugd leefde ik met het idee een boek te schrijven. De Blizzard zou een theatraal verhaal worden over een driehoeksverhouding die tot ontknoping komt in een sneeuwstorm.
Studies en het werk drongen het initiatief in de vergeethoek. Op kleine ontplooiingen na op school en enkele cursiefjes in lokale blaadjes bleef mijn talent latent.
In 1996 lachte het geluk mij echter toe: ik werd werkloos!
Ik wijdde me volledig aan mijn hobby. Ik zou sprookjes schrijven om mij in mijn fantasie te ontdoen van remmingen en legde me toe op het tekenen van illustraties bij de sprookjes.
Na verloop van tijd bleef het tekenen, maar de schrijversmuze bleef achterwege. Het laatste wat ik toen schreef God en de zwarte gaten was een uitlaatklep voor wat gebeurde in onze maatschappij.
Om het muggenziften te illustreren zou ik gedichten schrijven waardoor de muze weer werd aangewakkerd.
Door mijn deelname aan een paar wedstrijden en met de hulp van collega-schrijvers ging de wagen weer aan het rollen.
Inmiddels weet ik dat dichten mijn ding is. Een late roeping maar ook een nobele taak.
Ik ontmoette Guy Sper tijdens gedichtendag 2008. Niet voor het eerst want ik kende hem van ergens. Uiteindelijk zou blijken dat we als onbekende buren om de hoek leefden in het centrum van Geraardsbergen.
Tijdens gedichtendag 2008 te Geraardsbergen liet Guy bij tal van toehoorders een niet de definiëren indruk na. De manier waarop hij moeiteloos zijn gedichten proclameerde wist hen te raken. Zijn ietwat verlegen maar specifieke manier van voordragen zorgde ervoor dat zijn gedichten aan kracht wonnen.
Na een eerste lezing van een drietal gedichten die Guy me toestuurde meen ik te mogen stellen dat poëzie schrijven zijn manier van ventileren is in een taal die zowel voor Jan met de hoed als voor Piet met de pet verstaanbaar blijft.
Over de gedachte achter het gedicht 'iemand anders', verklaart Guy:
'Het is een korte opflakkering van besef van egoïsme.'
Zicht op Geraardsbergen (site van Steven De Schuiteneer & Chris De Nooze)
Site van Geraardsbergen
Klik op onderstaande foto voor een bezoek aan de interessante blog van André Vander Kelen met foto's van Désiré Declercq.
Klik op onderstaande foto voor een bezoek aan de interessante blog van André Vander Kelen met stereoscopische kaarten uit de collectie van Désiré Declercq, gevolgd door nog wat documentjes ivm Geraardsbergen.
Jan Lion blogt met Het Nieuwsblad over het reilen en zeilen van Geraardsbergen.
Mannekens Pis van Geraardsbergen, het enige echte en oudste Manneken van België.
De Geraardsbergse mattentaart.
Sofie Vander Heyden mezzosopraam
Muziektalent van Geraardsbergse bodem
William Souffreau
Jim Cole got soul.
… en Dean natuurlijk…
Isthar - divine love songs (Soetkin Baptist)
Breng een gezoekje aan de blog van Roland Bourgoignie, Galmaardse dorpsdichter 2007 (klik op onderstaande foto).
Chauffeurkes cursiefjes als mens achter de gewone mens
Geschied- en heemkundige kring Gerardimontium
Alles over Geraardsbergen via Geraardsbergen.2link.be. Voor meer info, klik op onderstaande foto.