Officieel heette deze school in die periode "Het Onze Lieve Vrouw instituut" De andere benaming "De Broeders der Christelijke scholen, van Johannes Baptista de la Salle". (wij in de school noemde die heilige man Tichj van de zoel). Dit waren de broeders met die twee witte lapjes onder hun kin (waarvoor dit diende heb ik nooit achterhaald maar of 17de eeuwse prenten en schilderijen zijn ze al te zien). De school werd kortweg "bij de broeders" en later "het College" genoemd, Zaterdag 25 juni 2005 is er een trieste viering namelijk 125 jaar school en tevens ook het einde van de school, ze houdt op te bestaan en wordt opgeslorpt door "Het Heilig Hart Instituut" (meisjesschool) Mijn nonkels (broers van mijn moeder) gingen er al naar die school vanaf 1900, mijn vader in 1907 en mijn broers en kozijnen gingen er al sinds 1935. De lagere klassen waren in de nieuwbouw van 1935 links van de speelplaats. Ik zette er mijn eerste voetstappen op 10 september 1947, ik was vijf jaar en kwam zo in het eerste terecht bij broeder Guido. Iedereen is trouwens bij Broeder Guido voorbij geweest. Hij was de goedheid zelve en had geen diploma, er zijn duizenden kinderen die hij leerde lezen en schrijven.. Wij schreven nog met een griffel op een lei en met een vod afvegen. Moeste ook onze vinger op de mond houden om te leren zwijgen, of onze armen achter onze rug op de bank om aandachtig te kunnen kijken wat aan 't bord gebeurde. Wij hadden ook verplicht een donkergrijze stofjas aan. De herstellingen aan de stofjas gebeurden met donkere nieuwe lappen op de blekere verkeleurde stof. Ik herinner mijn nog mijn eerste leeszinnetjes " ik ga naar de school , ik ga naar de klas" Om onze aandacht te trekken gebruikte broeder Guido een knipper, die in de volgende leerjaren bij de andere broeders als foltertuig zou dienen. Hij gebruikte ook een brede lat om op het bord aan te tonen wat er te lezen viel. Vanaf het tweede trimester mochten wij al op een blad papier schrijven, later in een schrift met potlood . Het derde trimester dan mochten wij met inkt uit de inktpot (in de bank) experimenteren, met een pennestok en ballonpen, Dit lukte niet altijd zonder plekken te maken, en was het nu ongekende vloeipapier elke seconde welkom.
Wij schreven toen nog de oude spelling "wij doen het zoo", "den mensch," en het kruisteken was "In de naam des vaders en des zoons en des heilige geestes. Amen". Dit zou in het tweede studiejaar al veranderen. wij hadden pas iets geleerd en het was al niet meer juist.
In het tweede zat ik bij Broeder Victor (De Rosse). Daar begonnen de folterpraktijken al. De knipper om de aandacht te trekken diende ook om om op de toppen van de vingers te slaan als we iets mispeurterden, en een draai rond uw oren, dat was ook iets alledaags. Broeder Victor kon mooi bijbeltaferelen op het bord tekenen met kleur krijt. Ik heb nooit geweten waarom, maar wit ktijt dat werd door gretig verobert.
In het derde zaten wij bij Broeder Theophile (Den Taintain) dat was de folterbank nummer twee. Met koperen regel op billen slaan zodat wij niet meer konden zitten, in straf staan met ons boekentas met al onze boeken in, boven ons hoofd, op de knieën zitten op de tree en nog meer. De tafels van vermenigvuldiging moesten wij kunnen aframelen, als hulp stonden die ook achteraan op onze schriften. Het vierde was bij broeder René te doen , een toffe en sympathieke gast, dit is zonder slechte herinneringen. Het vijfde waren wij bij Broeder Stanislas een ouwe sypathieke vent die ons kusjes gaf. Daarna in het zesde bij de alomgekende, beruchte, strenge, broeder Herman wij zaten met 64 in de klas en den Herman kon dat allemaal meester. Hij was specialist om u op te heffen met uw kaak en daarna waren de draaien rond uw oren en stampen in voldoende hoeveelheid gratis bij. Als ge braaf waart of goed gewerkt had dan kreeg ge af en toe kusjes. (ik heb er nooit gekregen) Die met de goede stem waren toen ook (verplicht) in het koraal van de school te zingen onder leidng van Broeder Herman. Ik zong er met Karel Severs en zijn broer Paul Severs, de bekende zanger. Hij heeft ook een blog. Wij traden regelmatig op, in de feestzaal van de school, Sinksenprocessie, in de kerk, de radio NIR in die tijd op Flageyplein, en ook de beginnende televisie. Na de lagere school gingen wij naar de middelbaren. Toen moest de school gehomologeerd worden en kwamen er ook burgers les geven, en er veranderde veel. In 't zesde en vijfde middelbaar hadden wij Broeder Emanuel, het derde middelbaar daar zwaaide Broeder Rudolf (De pot) de scepter. Hij had maar één long en was super opvliegend en buiten adem. Ook dank zijn hem en zijn woedeuitbarstingen heeft hij ooit mijn neus gebroken en ga ik sinds 1954 met een kromme neus door het leven. De ouderen hebben nog broeder Achiel, Joris, de Wannes, en nog anderen gekend directeur broeder Alexis. Daarna heb ik een technische studierichting gekozen en heb deze school verlaten voor de Don Bosco school Wij waren telkens met minstens 35 tot 45 leerlingen in elke klas en er was discipline anders!!!!! Het was een betaalschool en trimestrieel kwamen wij met een rekening van drie of vierhonderd frankskes naar huis. Ons boeken moesten wij in de school kopen of tweedehands bij een andere leerling. Wij hadden ook, verplicht van de school, een potske op ons hoofd met sterren.Het aantal duidde de klas aan en de kleur (zilver of goud) om de lagere afdeling of de hogere aan te geven. In de Middelbaren was onze speelplaats de Leide (plein buiten en naast de school) naar de gelijknamige waterloop die een gegraven zijarm is van de Zenne. De Leide was de openbare weg, naast de school. juist aan de ijzeren brug over de waterval op de Leide. Soms ging onze bal in de rivier en als wij niet snel genoeg waren dan dreef die bal voor altijd weg naar Brussel en de Schelde. Daar dit een katholieke school was moesten wij alle dagen naar de mis in de Grote kerk of de basiliek. Dat was zo 'n 250 meter, en wij moesten ook dagelijkse over de Zennebrug. In de winter als de Zenne bij hevige regenval hoog stond was de brug onder water. Als het waterpeil meer dan vijf cm hoog stond dan hadden wij natte voeten en moesten we niet naar de mis. De mannen van de andere kant 't stad moesten dan een hele omweg maken omdat gans Halle overstroomd was. Ofwel moesten ze rechtdoor met rubber laarzen naar de school. Wij moesten tijdens de mis zoveel mogelijk (alle dagen) te kommunie gaan en regelmatig biechten. Den broeder hield dit van op de zijkant allemaal in 't oog en noteerde dit in zijn boekhouding. Omdat wij nog nuchter moesten zijn voor de communie mochten wij bij terugkomst in de school, ons boterhammen in de refter gaan opeten. Wij kregen dan gratis één of twee tassen bruin -zwart vocht dat ze koffie noemden. Vroeger hadden wij alle dagen school behalve Zondag. Donderdag was het een halve dag. Examens hadden wij ook alle vijf voet: met Allerheiligen, Kerstmis, half vasten , Pasen, Sinksen en einde schooljaar. Op het einde schooljaar kregen wij telkens een diploma om te zeggen dat we er door waren. maar dat was al een goed stuk in de maand Juli. Er waren jaren dat de school al eind Augustus begon en ook bijna half Semptember. De broeders waren vrij vakantiedagen in te lassen naar believen. Op de speelplaats was er de enige waterkraan waar iedereen zijn dorst kon gaan lessen. In de winter bij vriesweer was het water afgesloten en stond de kraan droog. Onder den "hangaar" waren de 4 toiletten die men van ver kon rieken. De 8 urinoirs waren gescheiden met dikke platen. Onderaan hingen sinds tientallen jaren overal pakken van de gele versteende kalk (van urine) Na de school moesten wij met de rij terug naar huis. Wij moesten per drie lopen en niks uitsteken anders vlogen wij voor ons straf terug naar de school voor een uur of twee en werd in ons "dagboek" geschreven "heeft moeten inblijven omdat .. " Het was ook een school waar straf schrijven gratis en gewoon was. Ik persoonlijk heb kilos schriften volgeschreven met 100, 200, 500 of 1.000 lijnen van Ik mag niet ..... of ik moet ......in de klas. Daar de broeder de twee eerste en de laatste bladzijden kontroleerd werd soms gebruik ge maakt van karbonpapier. maar dan moest het in de goeie kant onder leggen anders hadt ge spiegelschrift. Jaarlijks gingen wij ook op schoolreis naar de klassieke bestemmingen zoals: de waterval van Coo, de Zimmertoren in Lier, de Flandriaboot en zoo van Antwerpen, de kust, de Hoge Venen, Het meer van Virelle of Hofstade of één van de zeldzame "pretparken" uit die tijd. Voorlopig houd ik er hier mee op tot later.
De originele tekst neemt 40 blz in beslag en is geillustreerd met klasfoto's met namen van de meeste medeleerlingen en andere foto's uit de tijd van toen zoals gymnastiek feest, processie en koraal en nog veel meer.
Het Halse dialect is een variant van het Brabants, maar met hoge Waalse / Franstalige invloed wegens de aanwezigheid van de taalgrens op 2 km. Daar Halle een omwalde stad stad was is er een duidelijk verschil, intra- en extra muros vb Voor rood zegt men: roed (Halle Centrum) en ruud (buiten Halle) De lijst die volgt is niet alfabetisch gerangschikt tot nu toe. Binnenkort ook transcriptie van het Hals op mijn blog. Kom regelmatig terug er komt altijd iets bij. Op mijn pc heb ik al een deel echt woordenboek de A klaar, maar eer dit volledig is zal dit nog een tijdje (2 jaar) duren en uitgeven "das èun ander affère"
Vertaling van een deel van bovenstaande tekst in het Hals: Da es 't ieste probeirsel voe nen diktionair van Halle op internet te zetten. Ik moon nog zeulf zeen wa da da goe wère. De lèèst zal nie alfabeitisch geklasseid zèèn, tot na too nog nie. Binne kèut zal èu kik oek de transcripse van het Halles op mèèn blog placeiren moe ge moetchj ma den tèèd loete. Kom reigelmoetig ne kie zeen doe zal altèèd eet bij komme of veranderd zèèn, ik zet doe gemiddeld alle twie ure eu woud baa
Ienigste werkwoure (Enkele werkwoorden) zèèn (zijn) ik ben, gaa zèèt, ei es, wèle zèèn, gèle zèèt, zuile zèèn ik was, gaa woitchj, ei was, wèle woere, gèle woitchj, zuile woere emme (hebben) ik em , gaa ètchj , ei èèt, wèle emme, gèle èt, zuile emme ik aa, ga aitchj , ei aa, wèle aain, gèile aitchj, zuile aain goen (gaan) ik goen , ga goitchj, ei goet, wèle goen, gèle goitch, zuile goen ik gink, gaa gink, ei gink, wèle ginke, gèle gink zuile ginke wère (worden) ik wèèr, ga wètchj, ei wètchj, wèle wère, gèle wètch, zuile wère ik wierd, ga wierd, ei wierd, wèle wierte, gèle wiert, zuile wierte doon (doen) ik doon, ge doeitchj, ei doot, wèle doon; gèle doeitchj, zuile doon ik dei, gaa dètchj, ei dei, wèle dein, gèle dètchj, zuile dein
Eu stukske Halsen dictionair (een deel Hals woordenboek in wording, alles kris kras door elkaar) Hals : Nederlands
knoosel: enkel (het woeter kwam tot oen men knoosels) èusel: unster (de voddemarchang aa altèèd zèèn èusel mei) bavèt: slab (da klaane zen bavèt es vèul) oechgel: struik (ei stopte eum weg achter daan oechgel duij: deur ( twèèzenduij de duij duij) dwars door de deur vuiduij: voordeur ( ei es a zu zot as èun vuiduij) pooierink: slaag ( ei èèt doe een pooierink gekreige) plaschje: applaudiseren ( ei plaschjt in zen anne) kollebloem: papaver ('t groen stoet vol kollebloemme) kamant : in slechte staat - oud (ei werdchj kamant) partrak: in slechte staat - oud (ei lupt patrak) verdisterweire: kapot maken ( ei èèt da verdisterweit) vergaddere: in de war sturen ( ei èèt da ee gielegans komme vergaddere) poignèt: pols ( ik èm mèè poignèt verstèukt) lein : lenden (ik èm zie oen mèn lein, da 's van 't rematis) èut de not : ontwricht (zen skaaver es èut de not pèènsak: maagpijn (ei èèt pèènsak en ei moot ba de doktour goen) katère: verkoudheid (ik èm eun katère en mèèn nuis lupt gelèk eu krointchje) breuj : broer (men breuj es tèus nie) kouteroak: pook (pakt de kouteroak voe ne kie in't stouf te kouteren) ienkelgeldchj: muntjes (ik em gien ienkelgeldchj ik kan a nie weirgeive) gemooijig: week, mals (as ge da in 't woeter legt wètchj da gemooijig) duirjoager: grote eter (eie al gezeen wa dat daane in zen botte sloagt, das neun duirjoager) presong: gevangenis (ei zitchj in 't presong voe ze lève) lèèr: zeemvel ( ik goen mèu lèèr pakke en derèute koschje) beeke: bij (de beekes vleege) èuzzel: wesp (ne nest mè èuzelle) dajèur: bovendien (dajèur ik aa ge 't a gezèèd) komptoirzwèèr: bierbuikje (daane èè oek ne famuize komptoirzwèèr) kodak: fotoapparaat (ik goen èu skuun potret trekke mè mène kodak) kerjong: potlood (de poeintchj es va mèè kerjong) volès: rolluikken (alle doagen moote de volès noe banein gedoen wère) tember : postzegel (voe eum doon te plekke mooie oen de achterkant lekke) takstember: takszegel (as ge eun prosses krèègt mooie doe takstembers op plekke) temberkes: kortingzegels ( in daa winkele krèègde temberkes) kolèkse: verzameling (ei èèt eun skuun kolèkse tembers) rèèsboentchje: glijbaan (in de wintchjer moake wèle eu rèèsboentchje) pozzelaan: porcelein (nèun oulefant in ne pozzelaanwinkel) pichjelee: paardebloem of pissebloem pettig: nijdig (ei es pettig, ei kan mè zen pette gie weg) piejuit: kalm (ei aaft eum piejuit vandoag) pèperkuul: moedervlek (zèèt eun pèperkuul op ui rechterkoak) opsolfere: aansmeren ( in em ma doe wei eet loet opsolfere) zie: zee (we goen eu zondag noe de zie) zie: pijn (da dei vriedig zie) dat deed erg pijn kajiete: uitschreeuwen van pijn (ei was oen kajiete van de zie) joete of joeze: inderdaad (es da al gedoen ? joete of joese al van deis mèrget) kladpapeej: kladpapier ( ik moak altèèd iest mèun èuswerk in 't klad op kladpapeej) kladpapeej: vloeipapier ( ik èm èun inkplek gemoakt en 'k èm gie klappapeej) keekelier: kippenladder of slechte trap (dei uilen trap das persees èun keekelier) kavitchje: bordeel (ei zitchj doe de giele gronnigen dag in da kavitchje) kabbernaan: karbonaden (vandaog zen 't stoufkabbernaan) charlotte: sjalotten (charlotte es bèter as ajèun) mugèt: meiklokjes (mugèt das voe de ieste maa) tèkeluze: paasbloemen ( tèèkeluze zen d' ieste bloemme in de èutkomme) kadotchj: kinderschuilplaats (de kadeie èmme doe èu kadotchj gemoakt onder daan oechel) kaschjke: steegje (ei woeintchj doe in èu klaa kaschjke kaschjibi: klein huisje of kast (pejoratief) kaboeschj: kap (èt règert goe moetchj aa kaboeschj op doon) sjappe: zuigen (maar ook neun dèuvesjapper) gèuzel: ranzig (de bouter es gèuzel) gelachjig: glad (dui daa rèège van vandoag was èt gelachjig op de boen) èutkère: uitvegen (ik goen mè kuiken ne kie uitkère) zèp: goot (in goen de zèp nekie opbèustele) kollekse: verzameling ( ei èèt eun skuun kollekse tembers) kouteroak: pook bouloan: bout, schroef beroesterd: verroest (daan bouloan es vastgeroesterd) bloos: bloes (z' èèt een skuun gèèl bloos oen) bloes: leugen ( ei èè ma doe eun bloes wèès gemoakt) boeschje: kwaad (ei èè wei zen zen boeschje, hij trek weeral een vies gezicht) boechjeire: bewegen prèutele: tegenspreken (teige aa aavers muigde niet teige prèutele) kalischj: zoethout kalischjesap: zoethout en water (as 't werm was droenke wèle kalischje sap) kalischjke: klein zwart snoepje brit: lederen band op klomp britnoagele: nageltje met grote kop om lederenband vast nagelen blokke: klompen (ei kwamp af op zen blokke) holleblokke: hoge klomp platte blokke: platte klomp plattenblok (nèu): oude Halse scheldnaam voor iemand uit de Vlaanders bloaske: zeep of luchtbel ( ei moakt bloaskes mè zèè nuis) bobaintchje: klos, bobijntje aar : ei bèul: buil (ei aa nen bèul zu dik as eun aar bèum: bodem (de bèum van dei kas es rot) beskomt: beschaamt lischj: lus (de lischj van mèn vest es stukked) kaa: kou (ik èm nie gaa kaa) waa: weide berrevoeischj: blootvoets ( in de zoumer luper de kadeie berrvoeischj in de waa) balkoon: balkon ( oen da èus es nèun balkoon op 't ieste) balkoon: borsten (dei mei aa doe nèun balkoon dat ui vooten in 't druug stonte) baladèus: looplamp banein : beneden (as zu werm es sloap èk banein) ambal: kaatsbal (ei speltchj banein 't stroet in de ploog van den ambal) ampluuke: werk (ei ma ma doe eun ampluuke oen d' and gedoen) arachjig: zenuwachtig ( ei es zu araschig vandoag vanbuut: goed (ge moetchj da vanbuut doon) veemoen: glimworm (de veemoenen zitten 's oavès in de ustkant) verdaschjtere: verkwisten (ei èèt allemoe zen geldchj verdaschterd) moemboer: voogd pjeschj : staak, lijn (eun vispeschj, vislijn; eun pjesch : een lang smal persoon) verzèèp: vergiet (ik zet altèèd men legumme in eu verzèèp) vraaminschj : vrouw (da was eu skuun vraamischj) vried, vriedig: erg ( èu vried aksident, en 't was vriedig erg) wezzel : war ( zen oer es in de wezzel) weif: weduwe (dei es al joere weif) zeut : zoet ( das neu zeute gezoute: een halve gare) afmèurre: afmatten egger: elker ( z'emme eum doe ne egger gezètchj: ze hebben hem liggen gehad) dolleke: veldmuis dolleke: lief, verloofde ( ga zèèt toch mèu klaan dolleke) meuj: moe (ei es meuj van vui dat eum begost es) mèrg: merg voe gooi soep te moake mooie eu goo mèrgbien emme) mèurg: gaar (de pataate zen mèurg gezuie) chjummenas: turnen (da was ne giel chjumnastik voe doe te geroake) fotoilj: zetel (doe stoen draa fotiljs in mèè saloan) spètig: spijtig (es ma da nèn spètigen duvel)(nors mens) gronnige: ganse (daan ond bast de gronnigen dag) koschje: kuisen (ze zitchj doe de giele gronnige dag te koschje) lès: leiband (de lès van hond) alsemband: halsband èube: uil èube: dommerik miejèèrlouw; merel kèutses: koorts kloeschj: kluts (ne kloeschj pataate) spelle: speld toospelle: toespeld topspelle: spel braanoille: breinaald noille. naald slaschjentrul: pantoffelheld ( mè zu nen slaschjentrul gooie nie vèè geroaken) slaschj: pantoffel (ei lèèt onder de slaschj) drugge: rug ('k em zie oen mèè rugge of mèèn drugge) lein: lende (ikem zie oen men lein) dondertoure: stapelwolk ( doe zen dondertoure 't goet oemweire) donderrooi: bliksemafleider ienkel: enkel ienigste: enkele knoesel :enkel moagd: maag oesoem: adem ( ei es èut zèèn oesoem) draschj kadeie: een serie kinderen draschj: bui fisselleke: dun koordje koral: koor kour: koord zwolm: zwaluw ( ik goen doe eun zwolm (slag) geive) lischj: lus (de lischj van mè chjepong es stukked) konchjelee: diepvries(vlees) konsomoesse: verbruik woeter: water (eu glas woeter van 't krointchje) peipel: vlinder (neu peipel vleegt van bloemeke noe bloemeke) ienkelgeldchj: munten strout: keel ( zain èum ba ze strout) poignèt: pols kèurjuizenuis: nieuwgierige doef : laf ( 't es doef vandoag) loe: lade (ei lèèt in d' onderste loe) loe: lui (da loerik moot onder zen erme gesneie wère) tèutere: klaksoneren ( in 't stad muigde nie tèutere) varèus: pullover (das gie wei voe èun varèus oente doon) oemslustere: omkleden vuidui: voordeur (ei es a zu zot as een vuidui) mitoijèn: gemeenschappelijke muur fondeisels: funderingen grooi: hijskraan mèuttekes kneene: kromme knieën tamboerkesgoere: sterk garen loe wèèveknoppe: metalen knopendie in mekaar klikken zoals de Jeans vèum: dikke koord snèu: nestel èurgel: orgel krointchje: waterkraan èuskes: de wc's pissèèn : urinoir speilploachj: speelplaats skoulpout: schoolpoort marmitkesskoul: papschool uffra: juffrouw uffratchje: juffrouwtje skoulmister: schoolmeester porte plum: pennestok kabas: boekentas koleurke: kleurpotlood kerjong: potlood kaske: pennedoos kajè: schrift uppelink: oorkussen biet : uurwerk (zen biet goe nemie of nemie) blinkduus : uurwerk (aa blinkduus stoe stille) arloagchje: uurwerk chjepong: vest fluis: straks sebeet : straks astrien ; straks fluis: straks linkepuut: linkshandige gloriol: hoogmoedig (ei èèt de gloriol) gemaintchjeèus: gemeentehuis kasaa: steenweg (vb 't kassa va Nèvel / stw op Nijvel) potret: foto verassureire: verzekeren ferkèt: vork skaproe: kast lieper: lepel (Lembeek) lèper : lepel ( Halle centrum) kaasse: kousen (Lembeek, Rodenem) zwietpateikes: zweetvoeten lichter: doodskist korbijaar: lijkwagen smous: jood bichj : vlees karoa: vierkant tapèèteklopper : vreemde ichje : warm ( voor de kinderen: komt doe nie oen das ichje) vèul toeng: roddelaar pitton : oogvijs oemslief: omslag, boord pertang: nochtans arrachjig: ijverig stèutte: morsen breie: bakken braan: breien fafoelj: stoeffer etterfretter: brombeer zjuchjemene: seringen zjenoffels: anjers beeterkes : tandjes bèustelgeldchj: muntjes die men op de grond vindt bij het kuisen pille: verloren ( z' emme doe een pille gat van draa-niks) mokke: lief bekuizeld: lichjes vuil vuuske: liedje vrinjelèk: vriendelijk sponchjke terf : mais steikerbakkes: stekelbaarsje anchjefei : moeilijk karakter (daan anschjefei es altèèd oent krefte) bailtchje bijltje (ei lèèt er 't bailtje baa nei ) beekotchje : bierviltje bagerèèr : knutselaar èuswerk : huiswerk koeschj : koets fwit : lèk fledder: zachte handborstel berlok: slechte kwaliteit dajèur : bovendien verroest : beroesterd voort : voeschj forre : vodde (Lembeeks) demstig : kortademig djanter: persoon ('t es neun ambetanten djanter) doeffelink: slaag rossink : slaag pandoorink: slaag toeffelink: slaag klamot: slag èètenteller: gierigaard (erwtenteller) bestèudchj: besteed ('t es wel bestèud) bliekskèèter: iemand met bleke huid (zu nen bliekskèèter ei es zeiker nie good) bloemmekei: boeket gozelle: morsen (ei èè gegozzeld en mèn ammeloake es vèul) doefke: slag doefke loeten : scheetje laten dolleke : spitsmuis djest : egel (moe nen djest es oek èu steikerverke) dou : hard (neun etten dou van bufsteik) dou : korenbrood (dat men aan de paarden gaf) smochjtere: snoepen smokkele : snoepen smochjterèèr: snoeper smochjterès: snoepster sebeet: straks kloppers: schrik (ei zitchj mè de kloppers) poeppers: schrik (ei zitchj mè de poepers) kwaschje: halve gare skarabitchje: een platte steen 2 maal op 't water doen ketsen skedderwedder: wanordelijk (alles lèèt ee skedderwedder) skèlle: snede (eun skelle heps of hesp) skelle: schillen ( pataate skelle) randoule: zonder doel rondlopen (ei doe de giele gronnigen dag oent rondrandoule) pompom : vedette (ei es de pompom van den oavèd) soenje: zonde tchjooke: varkentje zwoerd: zwozze (de zwozze van 't spek) surtoe: bovendien ( en blèèft surtoe nie te lank weg) afstraan: tegenspreken ( ik weit wa dak zeg, en ei tèèd da afstraan) anneke : lijster (een anneke pikt al wa da blinkt) annekesnest: wanordelijke plaats ('t es ee ne echte annekesnest) soms wordt annekesnest ook gebruikt voor en de rest (opsomming... en de giele annekesnest) kezze: poets (z' emme eum doe een kezze gezetchj) aomeldoen: stijfsel arloachje: uurwerk (mèun arloachje stoet stil) arnou: meikever (in de mointchj maa zen er arnous) preikèèr: meikever baa-neie: neen ( baa - neie das es zu nie gebuid) bèustel: borstel ( ei goet èur mè de grouven bèustel dui) stèven bèustel: straat borstel (ei goet er mè de stèvenbèustel dui) bien: afbieden (op de maèt mooie altèèd bien ) bien: been (ei èèt zen bien gebrouke) bien: vrek (es da ma eun bien, doevan koeinchjde niks los krège) beskèumelt: beschimmeld (da eite es beskèumeld) brainig: koortsig ( ei es brainig ei moo kèutses emme) bruud: brood (Halle extra muros) (ik goen eun bruud kuupe) broed: brood (Halle centrum) (ik goen eun broed koepen) spiksplintchjernèut: nieuw (ik èm een spikslintchjer neu arloagje)