Midden op de Grote marktte Halle vóór het historisch stadhuis (1616)staat het standbeeld van François Servais (1807-1866) Violoncellist.
Dit standbeeld ligt aan de basis van dit gezegde.
Ik begin midden in dit verhaaltjede data zijn belangrijk
Dit gezegde werd aan ons kinderen, gezegd en slecht uitgesproken op 29 december opdat wij op 30 december zouden gaan kijken op de markt met het volgende in ons hoofd
Morgen staat er op de markt ene met zoveel neuzen als dagen in het jaar zijn
Dat begrepen wij althans.
Maar in werkelijkheid zegde men ons morgenbedoeldals 30 december, staat er te Halleene op de markt met zoveel neuzen als nog(ganse)dagen in t jaar zijn.
Die nog werd dan tegen de kinderen stilletjes gezegd en bijna niet of zeer slecht uitgesproken, zodat wij alleen het bovenstaande (in vetjes) begrepen.
Wij dachten dan aan een superman met 365 neuzen en dat moesten wij zien.
Tijdens de school passeerden wij daar alle dagen om naar de mis te gaanDaar het vakantie was en begin van de jaren vijftig was er niet veel gevaar voor autos en zo, dan trokken wij op ons eentje op 30 december naar de grote markt om de man met zijn 365 neuzen te bewonderen. Wij aan t wachten en wachten en de man kwam niet.
Het enige dat wij zagen was het standbeeld van Servais met één neus en dat was het aantal dagen "nog" inde rest van t jaar.
Toen wij terug thuis kwamen met de melding die man was er niet.
Dan antwoorden onze ouders dat is dat hij al weg was of stond hij misschien op de andere markt achter t stadhuis Het jaar daarna kwam exact hetzelfde verhaaltje en wij terug op wandel naar de grote markt.
Tot wij het na jaren groter waren en dit eindelijk door hadden dat Servais hier de hoofdrol speelde.
Vanderdoncktinde geschiedenis van Halle - Buizingen
Als echtgenoot van een Verdonck, kan ik niet nalaten om tijdens mijn persoonlijke geschiedkundige zoektochten in mijn geboorte streek Halle af en toe te speuren naar een naamgenootvan mijn vrouw dieVerdonck, Van Der Donck(t) of varianten ervan kan noemen.
Halle is niet bepaald een regio waar de naam Verdonck voorkomt, het zijn allen inwijkelingen.
Toevallig ontdekte Van Der Donckt
In de registers van de stad ontdekte in het volgende:In de overlijdensregisters te Halle op 27 januari 1855.
Franstalige overlijdensakte Nr 27 Leandre Vanderdonckt molenaar 39 jaar oud
geeft het overlijden aan van zijn dochter Sidonie Vanderdonckt7 maand oud
Hij is gehuwd met Louise Fiefvre huishoudster 34 jaar oud
Leandre Verdonckt had enkele kinderen waarvan ik de geboorteplaats nog niet achterhaalde. Pastoor Van der Donct uit de 16de eeuw
Tijdens andere opzoekingen heb ik een pastoor "Van der Donct" ontdekt te Buizingen Eysingen, in een document van rond 1597. Hier is een gans stuk interessante algemene geschiedenis aan verbonden en hoe het er indertijd kerkelijk aan toeging.
Voor diegenen die niet van de streek zijn en dit pogen terug te vinden op een kaart, is een korte inleiding nodig ter verduidelijking van deze geschiedenis.
Buizingen ligt ten noorden van Halle enis een deelgemeente van Groot-Halle (Brabant)
In de tekst is sprake van Eysinghen een dorp dat in 1835 - 1840 volledig verdween met de komst van de eerste spoorlijn Brussel-Zuid naar Tubize in 1840. Van dit dorp is er ons nog één huis overgebleven in "den Biezeput" naast de spoorweg, ook Eysingenstraatdoet ons nog aan dit dorpje herinneren.
Het centrum en de kerk van Eysingen lagen exact in de as waar de spoorweg gepland was en moest dus weg. Er was protest door de bewoners. Het kanaal Brussel-Charleroi was pas splinternieuw en pas ingehuldigd in 1832.Er was ook een meander van de Halse rivier de Zenne, die door het dorp liep en ook moest rechtgetrokken worden. Alles moest gebeuren als gepland en Eysinghen moest volledig verdwijnen onder de meters hoge spoorwegberm naast de steenweg op Alsemberg.
Eysingen telde in de loop der eeuwen tussen 21 en 131 inwoners. Door het verdwijnen van dit dorp werden al de parochianen doorverwezen naar de dichtstbijzijnde kerk van Buizingen op 400 meter of Huizingen iets verder. Het kerkje van Buizingen stond tegenover de ingang van het toenmalige kasteel uit de 15de 17de eeuw.Door de komst van de Eysingenaars en de bevolkingsexplosie werd deze kerk vlug te klein en is afgebroken in 1902. Ondertussen werd de nieuwe grotere en huidige Sint-Vincentius kerk gebouwd (op 40 meter) aan de andere zijde van de (ik noem de volledige naam) Octaaf Kerchove d'exaerdestraat. Zij werd in 1904 ingehuldigd. De toren raakte nooit voltooid en is tot heden zonder spits gebleven.
Uittreksel over Kerkgoederen - Kerkbelangen
Uit de geschiedenis van Buizingen Eysingen
Uittreksel, bewerking en -of vertaling uit tekst van Medard Van de Weghevan 1922
Vóór 1559 waren beide parochies Buysinghen en Eysinghen onder het Bisdom Kameryk, Dekenij Halle. In gezegd jaar, nochtans, werden veertien nieuwe bisdommen ingericht, waardoor de twee parochiekerken aan het Aartsbisdom Mechelen werden gegeven.
Kardinaal Granvelle stelde ze allebei onder de Dekenij St Pieters-Leeuw.
Buysinghen bleef niettemin aan de abdij van Zennik (Soignies) en Eysinghen aan die van Bonne-Espérance, t. t. z. dat de kanunniken van beide kloostergemeenten de primitieve pastoors bleven en dat zij als grote tienden heffers het rechtvan presentatie ten opzichte van de pastorij en de kosterij bezaten.
De patroon der kerk van Buysinghenwas Sint-Vincent van Zinnik, en die van Eysinghen,Sint-Amand, de grote Vlaamse zendeling.
In vele ambtelijke stukken uit de archieven van Buysinghen opgediept, vinden wij Eysinghen, als dorp, kortweg aangeduid onder den naam van Sint-Amants.
De pastoors van Buysinghen waren vroeger enkel huurlingen en Gilles Beeckmans staat onder dien naam, in volle letters, bekend in een hand veste van 1597. Hij heet er huerlinck der curen van Buysinghen.
Zijn voorgangers waren erfprochiaens. Zoo stond Pastoor van der Donct* namelijk aangeteekend.
In 1597 waren de inkomsten der pastorij van Buysinghen, t.t.z. ten voordele der primitieve pastoors (dus Zennike) de volgende:
1. Een rente van 50 schellingen tornoys op de goederen en tienden der heeren van Buysinghen gelegen.
2. Een boomgaardeken van een half dagwand waar vroeger de pastorij op stond. Men weet dat zij in gemeld jaar afgebrand werd.
3. Een stuk land (tiendenvrij) groot omtrent zes dagwand op den kouter genaamd Turolensveld.
4. Nog een stuk land (tiendenvrij) van ongeveer negen dagwand op den Trapput of Maxdal, stuyckende aen de heer bane die van Halle naer Brussele loopt.
5. Een ander stuk labeurland van drie dagwand (ook tiendenvrij) op 't gulden velt, commende aen de trapput haeghe.
6. Daarenboven heeft de cure den derden schoof van de tienden onder Buysinghen, uitgenomen in seckere stucken van landen.
7. Nog heeft de cure de geheele thinde vooruyte op haer eighen landt ofte erve.
8. De tienden op drie dagwant landonder Henegauwen, op 't galge velt, stuyckende aen den wegh die van Halle naer Alsput gaet, lancx de haghe boven aan Thalderdal.
9. Die tienden op Sinte Mertens bunder toebehoorende aan de kerk van Halle.
10. Nog een tiende op een ander bunder daer aene gelegen.
11. Een tiende op een half dagwand boven den trapput.
12. De tienden op een bunder land bij den bossche van Buyssinghen aen den cleynen blooten.
13. De tienden op negen dagwant in den trapput, onder Buysinghen.
14. De tienden op 't lank bunder in den trapput.
15 De novale ofte nieuwe tienden op de gronden van erven, ende allomme den viercanten teerlinck onder buyssinghen van aen de beke tot aen eyssinghen driesch ende van sheeren straete tot St-Jans Bossche.
16. Daarbij nog de kleine tienden, dats te wetene thiende van rapen, van zade, van vlassche, wauwen, boonen, lammeren, verschens, biers, gansen, eenden en kiekens.
En soo wanneer eenighe werden of andere erven tot labeur worden gebracht, dat wordt novale thiende tot proffijt van der curen.
Item trecken de heeren ende Canoninghen van Sennicke collateurs der voergescreven cure op elck daghwant ofte erve vijftien miten .
Wij hoeven ons hier te herinneren, dat de dienstdoende pastoors als huurlingen een vaste wedde genoten en datdie van den Capitulle al het opgesomde aansloegen uyt cracht van hunne qualiteyt van primitieve Pastoors. De huurlingen trokken van af Gilles Breeckman een derde van die inkomsten.
De twee andere derden waren voor Zennik, hetgeen aan de pastorij veel afbreuk deed. Pastoor Sophie, namelijk had 1/3 van alles. Later kregen zijn opvolgers niets anders meer dan 350 gulden 's jaars, somme die weldra gebracht werd op 400 gulden, waarbij, natuurlijk, de opbrengsten der voorvallen, de tienden van 4 à 5 bunders en hun woning in bedenkelijken
toestand.
Geen wonder of zien wij, dat de zaken niet goed meer vlotten tusschen Pastoor Breeckmans en zijn opvolgers, Sophie, Lambert, De Pauw, Beemont en vooral Van der EIst van den een en kant, en het kapittel van den anderen kant.
Een voorval dat, in allerlei brokstukken der oorkonden van Buysinghen in lijvige bundels papieren, van het eindeken tot den draad, verhaald wordt, is de worstelstrijd om een eerbare, betamelijke pastorij. In de aanhalingen zullen wij zoo karig mogelijk zijn.
Het kapittel had allerhande beweegredenen opgerakeld om van dien last af te zijn. Ook had het tot nog toe nooit iets daarin betaald.
En toch beweerden de kanunniken dat het laatste pastoorshuis maar dagteekende van 1665, dat de heeren pastoors zich niet meer vergenoegen met een huis van een paar plaatsen,
waarbij nog een kamer voor hun knecht of meid; maar dat zij ook zolders, schuren en stallingen en allerlei aanhorigheden eisen, die maar enkel dienen om ze van hun werk af te
houden; dat in den jare 1397, Joanna de doorluchtige hertogin van Brabant onder hare bescherming en bijzondere zorg had genomen de goederen toebehorende aan het Kapittel te Buysinghen, die van koninklijke stichting zijn; dat Z. D. Hoogwaardigheid de Aartsbisschop van Mechelen, tijdens Pastoor Sophie, bij decreet van 19 Mei 1653, de pastoreele competentie vastgesteld had op 350 guldens, terwijl het Kapittel merkelijk milddadiger is en den pastoor 400 gulden toekent; dat Buysinghen maar 140 communicanten telt en dat die parochie zeer kleinen zielelast vraagt en vele andere vijven en zessen.
Ziehier nochtans wat Pastoor Sophie van zijn Cuerenhuys zegt in 1666 (dus datgene dat naar Zenneke beweert maar van 1665 dagteekent) :"het is van cleem ende gedect met strooi, met een schuerken, cleyne stallinge hovenburre. ende logting tsaemen groot een half dagwant".
Pastoor Beemont weerde zich geweldig tegen. Zijn woning, zoo zegt hij, is teenemaal onbewoonbaar "de regen en de wint overal doorslaghende en de muren, die van cleem zijn, menaceeren te bezwijken". Verders, zoo voegt hij er bij, valt het onderhoud ten laste van de abdij. (Tekst hier afgebroken)
* Opzoekingen in het archief hebben het volgende opgeleverd:
De pastoor noemde Michiel Vander Donckt (hier met k geschreven) en was pastoor van 1511 tot 1514 in bovenvermelde kerk. Uit de kerkelijk archieven te Buizingen kon zijn geboortedatum en plaats niet achterhaald worden. Bij verdere opzoekingen in de archieven van de abdij van Soignies (Zinnik) ben ik niets méér te weten gekomen. Daar hij gewone pater was, zijn er geen gedetailleerde gegevens van hem bijgehouden. Moest hij kanunnik geweest zijn dan waren alle gegevens bewaard gebleven, maar helaas.
Alle dagen lezen wij in de krant over diefstallen, overvallen, gruweldaden en nog meer. Wij vragen ons soms af, is dit van onze tijd? of was dat vroeger ook zo? Deze overval gebeurde gebeurd in het jaar 1796, ten tijde van Napoleon en werd de Grootste overval van in de geschiedenis. Met de gerechtelijke dwaling die er op volgde
Op het einde van de XVIIIde eeuwgebeurde het drama dat de geschiedenis in ging als
Le Courrier de Lyon ( 28 april 1796).
Ten tijde van Napoleonwerd een Franse postkoets met fondsen overvallen,
Men transporteerde toen al 7 miljoen papiergeld voor het leger van Napoleon dat in Italië gelegerd was. De lege koets werd op 28 april 1796 te Melun (ten zuiden van Parijs) teruggevonden met de verminkte lijken van de koetsier en de koerier. De enige passagier een wijnhandelaar, Laborde genaamd, die te Parijs opstapte bleef onvindbaar.
Er werd een onderzoek ingesteld en zes mannen Lesurques, Couriol, Guénot, Richard, Bruer en Bernardals schuldigen gevonden. Het proces vondt in augustus plaats. Lesurques zegde dat dit een gerechtelijke dwaling en hij zijn onschuld zal bewijzen. Acht getuigenhadden Lesurque in een herberg te Parijs gezien, de anderen waren gezien door negen getuigen tegen twee.
Bernard werd niet herkend. De verdediging van Lesurque vond een alibi door de aankoop op die bewuste dag, van een lepel bij een juwelier. Bij controle vond de rechter in de boekhouding vande juwelier, geknoei met de datum van aankoop van de lepel. Daardoor beschouwde de rechter al de getuigen als omgekocht door Lesurque.De vierde avond van het proces besloot de jury dat Couriol, Lesurques, Bernard en Richard schuldig waren en veroordeelde hen tot het schavot. Bij het verlaten van de rechtszaal riept Criol dat Lesurques onschuldig was en de werkelijke schuldige een zekere Dubosc die op hem lijkt.
Maar te laat op 9 brumaire(31 oktober) worden zij onthoofd. Voor de bijl viel riept Couriol nogmaals dat Lesurques onschuldig was.Het onderzoekt werd enkele maanden later terug geopend en men vindt de passagier Laborde die eigenlijk Durochat noemde. Hij bekende de overval met zijn medeplichtigen Roussi, Vidal, Couriol enDubosc. De getuigen herkenden Dubosc (met bruin haar) niet en deze bleef zijn schuld ontkennen en deden de getuigen twijfelen.
In de gerechtszaal stond een buste waarop men de pruik van Lesurquesbewaard had. Toen de rechter beval deze pruik op het hoofd van Dubosc zet herkenden al de getuigen hem als mededader van de overval en hij werd met de anderen echte schuldigen onthoofd.
Voor de komst van Romeinen waren de weinige wegen smal, hobbelig en moeilijk begaanbaar. Bruggen waren een zeldzaamheid. Men stak de rivieren over bij laagwater of met een vlot geleid door een touwgespannen van de ene oever naar de andere; oversteekplaats genoemd.Ruiters en wagens waden door de rivier bij laagwater
Smalle waterlopen werden overbrugd met balken of planken ook Vlonder genoemd (Vondel te Halle) en dienden alleen voor de voetgangers.
Zwaarderelasten werden meestal via een waterweg vervoerd in barken
Met de komst van de Romeinen werd het wegennet in onze streken aanzienlijk verbeterd.Ze liepen van Bavai (hoofdstad van Nervië) naar Trier, Keulen, Utrecht, Gent en Boulogne sur mer. De Romeinse heirbanen waren mooi recht en stevig gebouwd op verscheidene lagen stenen van verschillende grootte en waren meestal 20 voet (6m) breed Aan de rivieren werden bruggen geconstrueerd die 2,65 meter breed waren met een doorwaadbare geplaveide plaats naast de brug. Om hun wegen mooi recht te maken legden zij grote vuren aan en men kapte een doorgang in de bossen recht naar de rook op verscheidene km.
De Romeinse heirbanen liepen meestal boven op de scheidingen van de valleien zodoende had men een vergezicht en was er er weinig hinder van beken en andere hindernissen.
Voor Halle liep de Baan Bavai -Utrecht boven op de scheidingen van de valleien van de Dender en de Zenne. In het Franstalig deel noemen de wegen Chaussée de Brunehault, in het Nederlandstalige gebied Romeinse steenweg, Heirbaan.
Deze baan vertrok van Bavai (Fr) naar Bergen, Hoves, Edingen,Herfelingen,Kester en Asse (Brabant)Hier verliest men de sporenen vindt ze terug te Hoogstraten ( Straat op de hoogte) om verder naar Utrecht te gaan.
Waar de Romeinen het nodig achttenbouwden zij een dicht net uit metdiverticulae of secundairewegen om de handel te bevorderen. De heirbanen waren militair en verboden aan particulieren, alleen een speciale toelating gaf togang tot deze banen.
Te Halle vonden de Romeinen de enige doorwaadbare plaats op de ganse lengte van de Zenne, daar was ze ondiep en breed met zachtstijgende oevers. Daarom is Halle ook op die plaats ontstaan. In de natte perioden, bij hoogwater moest men soms dagen of weken wachten tot het rivierpeil daalde of dagen omrijden. Zo is er op die plaats (te Halle) tussen de wachtende handel ontstaan en later ook de stad.Van Halle gingen de Romeinen verder naar Huizingen, Beersel Ukkel, de Hoogstraat in Brussel, Haren tot Zaventem
Langs de heirbanenbuiten de bewoonde gebieden begroeven de Romeinen hun doden in Tumuli.
Na de val van het Romeinse rijk en het vertrek van de Romeinenwerden deze wegen niet meer onderhouden. De meeste wegen verdwenen in begroeing.
Men moet bijna duizend jaar wachten tot de 13de eeuw vooraleer men in onze streken nieuwe wegen bouwt of de oude terug onderhouden worden of laat staan geplaveid. Men maakt nieuwe wegen als verbinding tussen de tussen de pas ontstane steden steden. Zo is er midden van 14de eeuw een geplaveide weg van Brussel naar Veeweyde (Anderlecht) ontstaan die men verlengt tot de grens met Henegouwen. Halle lag toen nogin het graafschap Henegouwen. In 1447 plant men bomen langs beiden zijden van deze weg.
Pas laat in de 17de eeuw doet de nood zich voelen om meer geplaveide wegen te hebben.
Daar Halle van Bergen afhangtbegint men in 1643 met de aanleg van de Steenweg van Halle naar Bergen.
Rond 1704 beginnen de Staten van Brabant met bestratingswerken van Brussel naar Gent, Luik, Bergen. Zij worden ook eigenaar van de steenweg naar Bergen tot de grens met Hengouwen. Nu is de verbinding van Brussel met Bergen via Halle werkelijkheid. In 1710 wordt deze steenwegnaar Bergen en Rijsel druk bereden door de artillerie van de geallieerde troepen. De baan werd toen volledig hersteld
In 1765 wordt de baan Halle Edingen aangelegd. Vroeger kom men langs twee kanten naar Edingen gaan. De eerste Halle, deels steenweg naar Bergen Lembeek, Beert, Heikruis, Edingen. De tweede mogelijkheid deels de Steenweg naar Bergen, Lembeek, Sint Renelde, Bierk (naast de steengroeve) Lettelingen, Edingen.
De steenweg Halle-Nijvel komt er volgens decreet van 1828en wordt beëindigd in 1839. Vroeger ging met van Halle naar Nijvel langs de Whaelenweg vanaf de Bospoort, naar het kasteel van Essenbeek, vervolgens het Kasteel van Kasteelbrakel, Hoog-Itter en Nijvel.
Even buiten de Bospoort was er aan het pleintje rechts de Bordollenstraat naar Rodenem en de molen, links naar de Broekborre en Buisingen, Eysingen
De baan naar Ninove begon menin 1836 en werdt beëindigd in 1842. Daarvoorbegaf men zich naar naar Ninove viaBreedhout, Elingen. Men plantte on middelijk bomen langs deze baan.
De baan naar Geraardsbergen kreeg indertijd nooit veel belangstelling en werd nooit geplaveid enliep langs de Postweg (Zuster Bernardastraat), Nikkelenberg, Seysingen en Elbeek, Pepingen enz .
Al deze banenvertrokken van aan een poort in de stadswallen.
Het voornaamste gebouw in de omwalling was Het Kasteel van de 13de eeuw afgebroken rond 1863. Vervolgens had men in wijzerzin de volgende poorten:
De Vondelpoort, die leidde naar het publiek stort tussen de Leide en de Zenne,
Langs de Kwapoort en later met de uitbreiding van de stad via de Bospoort,ging men naar Nijvel, Rodenem, Buizingen.
De Bergpoort was de stadsuitgang naar Bergen.
De Poterne was een kleinepoort als uitgang naar Geraardsbergen,
De Sint- Katarinapoort bleef voor de veiligheid na 1580 jaren geslotenen leidde naar Ninove, De Brusselpoort naast het kasteel was de uitgang naar Brussel.
Via het kasteel kon men ook de kasteelstraat bereiken naast de kerk.
De belangrijkste doorgang voor het koetsverkeer door het centrum was inderdertijd van Bergen naar Brussel via de Bergense steenweg, Bergpoort, Basiliekstraat, Grote Markt, Klinckaert, BrusselpoortIn een latere periode via de Maandagstraat, Beestenmarkt Dekenstraat naar de Brussel poort,
Met het sluiten van de Sint Catherinapoort in 1580moet alle verkeer omrijden of wandelen via de Brusselpoort .
Van de wegen buiten de stad is er één eeuwen oud tracé dat nu vernieuwd en nog intens gebruikt wordtvan aan Smeerhout via de Kruisstraat, Rodenem, over de Zenne naar Stroppen.Met andere woorden niets anders dan de afrit van de autoweg en ring rond Halle richting Edingen. Men vindt zelden iets nieuw uit.
Eerst was er de Zenne, dan Kanaal 1832 en vervolgens de spoorweg 1840
Eerst een overzicht van spoorverbindingen te Halle van de 19de eeuw tot nu.
Lijn096 Brussel-Zuid - Tubeke - opening op 18 mei 1840. Electrificatie 1963
Lijn094 Brussel-Zuid - Halle - Edingen - Ath - opening op 16 januari 1866.Electrificatie 1986
Lijn026 Halle - Linkebeek - openingop 30 januari 1930 verbinding verder via Schaarbeek, Muizen, Mechelen. Electrificatie 1963
Halle heeft altijd al sinds eeuwen op de steenweg Brussel - Rijsel - Parijs gelegen.
De Zenne was in de middeleeuwen een beetje bevaarbaar vanaf Halle. Men ziet daardoor dat de spoorlijn tot op heden nog altijd in de Zennevallei loopt en tot Halle nog grotendeels naast het kanaal Brussel Charleroi loopt en de Zenne om de niveau verschillen klein te houden.
Het kanaalBrussel- Charleroi begon men te graven in Hollandse periode in 1828en werd in gebruik genomen in 1832.
Men streefde toen ook al naar een spoorverbinding met de Franse hoofdstad. Daarvoor was Hallenog steeds goed gelegen en bevoordeligd door zijn ligging op de asBrussel, Charleroi. Indertijd waren er tot 48 maatschappijen getelddie elk spoorlijnenlegden en uitbaatten in België.
Voor Halle was het de eerste en belangrijkste, de Maatschappij der Belgische spoorwegen (in 1926 wordt dit NMBS). Men besliste vijf jaar na de opening van de eerste spoorlijn van Brussel - Groendreef naar Mechelen, dat het eerste stuk van de Lijn L 096van Brussel Zuid naar Tubeke (Tubize ) ook te Halle voorbijkwam.
Dit was wegens het reliefin de Zennevallei, een logische beslissing.Er moesten problemen omzeild worden met de bouw, omdat tussen Halle en Brussel in de smalle Zennevallei de Zenne, kanaal, en de spoorwegop bepaalde plaatsen heel kort naast mekaar zouden lopen of mekaar kruisen, maar de ingenieurs van toen hebben dit alles goed en logisch opgelost.
Met de komst van de spoorweg werd ook het dorp Eysingen (grondgebied Buizingen) volledig van de kaart geveegd (naast de Alsembergse steenweg) Eén huis is er overgebleven in de Biezeput.
De werken vingen aan rond 1836 en de plechtige ingehuldiging door de koning Leopold Ivan dit eerste stuk was op 18 mei 1840. Dit was het 15de tracé spoorlijn dat in België ingehuldigd werd.Daarna werd de lijn verlengd tot Braine le Compte (s Gravenbrakel),Soignies (Zinnik) inhuldiging op 31 october 1841 en tot Mons (Bergen) inhuldiging op 19 december 1841. Men sloot het Belgische spoorweg net aan op het Fransemet een verbinding via Quevy naar Hautmont (Fr). Dit laatste stuk werd ingehuldigd op 12 december 1857.
Later was er een rechtstreekse verbinding Brussel-Valenciennes dan moest men overstappen om verder naar Parijs te sporen.
Te Halle heeft men in 1828 het kronkelend kanaal (in gebruik in 1832) in een bocht rond de heuvel van de Vogelpers gegraven. Er was daar al een probleem met de niveaus van Zenne en Kanaal die elkaar kruisten met een hoogte verschil van +/- 8 m.
Wegens de steile Zennevallei en het gebrek aan plaats te Halle was men verplicht de heuvel van de Vogelpers af te graven en ging de spoorlijn er recht en dwars door.
Te Rodenem kwamen Zenne, kanaal en spoorlijn op enkele meters van mekaar te liggen.En moest de spoorlijn over het kanaal en de Zenne. Wegens de kleine hoek die de kruising kanaal-spoorweg maakte is er toen een bijkomende knik in het kanaal gegraven (dit is te zien op oude plannen) om de stalen spoorbrug korter te houden voor de construtiemogelijkheden van die tijd.Daar het hoogteverschil meer dan vijf meter was moest er een spoorwegberm aangelegd worden met een lengte van meer 200 meter.
Deze berm van de spoorweg werd opgehoogd met grond uit de vijver van het kasteel Quetstroye aan deVogelpers (boven op de heuvel), dat toen in opbouw was rond 1837. Men legde een spoorlijntje van de huidgeQuetstroyestraat tot aan het kanaal. De grond werd met kleine mijnwagonnetjes ter plaatse gevoerd.
Een eerste station werd gebouwd, kort bij de kanaalbrug deBospoortbrug en oostelijke toegangsweg van Sint-Rochus - Essenbeek en Nijvel. Dit station is nog te zien op de tekeningen van Hoolansuit 1864.
Dit station stond dwars tussen kanaal en het unieke spoor in die tijd. In 1840 passeerden er te Halle acht treinen per dag, vier in elke richting.
Het begin van de Vogelpers (straat) tezamen met het park van villa Servais vloeiden samen in de spoorovergang en stationpleintje.
Op 16 januari 1866 werd de lijn L094 Brussel-Zuid, Halle, Edingen (Enghien),Ath toegevoegd en ingehuldigd. Deze lijn werd in 1986 geëlektrifieerd.
De heuvel van de Vogelpers werd daarom verder afgegraven voor een dubbel spoor zodat het kasteel Moussiauxnaast een afgrond stond van 10 meter hoog.Ter hoogte van de heuvel van de Vogelpers kwamen de wissels die de afslag naar Edingen mogelijk maakte.
Met het dubbel spoor konden de treinen nu tegelijkertijd heen en terugrijden. De treinen rijden naar Engelse gewoonte nu nog altijd links in België.
Met de uitbreiding van de spoorwegnet werd in1887 het tweede stationingehuldigd
Het gebouw was in Vlaamse Neo Decoratieve stijl naar het ontwerp van de Architect Fouquet. Deze zou zich geïnspireerd hebben op het 16de eeuwse Halse stadhuis.
Daar Halle een belangrijk centrum was werd er ook een goederenstation toegevoegd tussen de spoorweg en en het kanaal. Dit kwam ook door het bestaan vanLes Ateliers Construction de Hal die grote bruggen construeerden en daardoor een aansluiting met de spoorlijn nodig had.
Via deze weg werd de streek van Halle ook van steenkolen voorzien en werd alees via deze weg vervoerd. In 1925 werkte mijn grootvader als schrijnwerker op de Vogelpers voor de vernielde Westhoek, Veurne, Nieuwpoort Bad enz. De ramen trappen en deuren werden per spoor van Halle naar de kust gebracht.
De basisplannen van het station van Halle werden aangepast en dienden ook voor het station van Oudenaarde en Schaarbeek.
Rond die zelfde periode plaatste men ook een rolbareel aan de overweg.
Het verkeer werd tegengehouden telkens er een trein voorbij kwam.
De spooroverweg scheidde de stad Halle in twee delen Centrum en Sint-Rochus. Voor de voetgangers werd de doorgang rond 1935 vergemakkelijkt (voor wil het wilde) met een voetgangerstunnel onder de zijkant van de overweg.Ook de bouw van de brug van Lecocq op 500 m bracht soelaas voor de autos men kon dan vanaf 1935 omrijden. De huidige brug Lecoq is al de derde die ik ken.
Van dan af zijn er uren gesleten door voetgangers, fietsers en voertuigen wachtend voor de gesloten overweg. Deze rolbareelbleef tot in 1958. Dan kwamen de slagbomen die tot in het jaar 2000 stand hielden. Toen kwam de HST en werd alles ondergronds in een lange tunnel van 1 km gelegd en verdwenen de slagbomen definitief tezamen met het station, en niet meer wachten. .
Wat schrijft een Hals militair in dienst in 1864 met nieuwjaar naar zijn ouders en familie? Toen, 141 jaar geleden was er nog niet veel spoorweg of ander verkeer en bleef men meestal lang onderweg. Bij het zoeken in mijn archieven vond ik een nieuwjaarsbrief van mijn overgrootvader Jozef Gilles Tordeurs (geboren te Halle in 14/08/1844) Hij was al bij diegenen die geschoold waren en konden schrijven. Deze brief was geschreven van uit Oostende op 31 /12 /1864 en gericht naar zijn ouders en zusters.
Hij ging bij het leger op 27/04/1864 en is afgezwaaid te Dendermonde 29/10/1866.
4me Regiment dArtillerie21meBatterie de Liège(Beroep Mandemaker, later postbode)
Hier volgt de inhoud van deze brief 141 jaar oud zoals hij indertijd geschreven werd.
Oostende den 31/12/1864
Zeer beminde Ouders enZusters
Wederom een jaer die voorby gesneld en voor eeuwig weg is en wy gaen met vreugde een ander beginneik moet my gelukkig achten dat ik nog het geluk heb van aen myne
Dierbare ouders en Zusters een Nieuwjaer wensch te kunnen toestieren welke ik hoop nog vele jaren te kunne doen aen die Ouders die zooveel ten myne beste gedaen hebben.het is daerom dat ik ulle niet kan nalate van ulle eenige woorden te schryven waarin ik eene pligtvervul die ikhoop u te zullen aengenaem zyn.Voor dan het nieuwejaer te beginne kan ik ulle niet meerdan ten Geschenken geven als u te wenschen zoo
(Blad 2)
veel als het in myne magt is u geluk en voorspoed op deze aerde vreugde pleszieren en vermakenonder malkandere en bijzonderlyk vraag ik aen den alderhoogste dat hij ulle een lang en een gelukkig leve gevenik kan lieve Oudersu niet te veel wenschen als ik overdenk wat gij voor mij al niet gedaen heb van mijne kindsheid af tot nu toe ja lieve ouders als ik overweeg hoeveel moeite en arbeid gy voor my al geleden heb en hoeveele nachten gij voor mij hebt slapeloos doorgebragt als ik dat alles overweeg dan gevoel ik in mijne ziel dat ik het u niet kanvergelden hetgeenik u gekost hebdan gevoel ik dat ik verpligt ben u te beminne naest God en dat ik aen hem voor u zynen zegen moet afsmekenTeederlyk dan myne alder dierbaerste Ouders myne gebeden tot den alder mag rigtenstierende vraag ik hem dat hij zynen zegen over u en geheel de familie uitstorten
(Blad 3)
en dat hij u de gratie geven van het nieuwejaer te beginne met een waer genoegen en volkomen gezondheid en dat hy ulle het geluk geven van het met veel voorspoed
te eindigen en niet alleenlykdit jaer maer ik hoop dat God my de gratie zal geven van u nog eene lange reeks van jaren voor myne ouders te mogen eeren en na hier lang in geluk en voorspoed geleefd te hebben op deze aerde dat hij u hiernamaels het eeuwig leven gevenwaer ik hoop u te zullen wederzien in den hemel waer wij malkander met nog volmaekter liefde zullen kunne beminne in het aenschyn van God en in de schoone glorie des hemelsDat de goede God u zegenen en mijne wenschen aenveert welke ik u toestier waerme ik blyf uwen toegenegene zoon en Broeder Joseph Tordeurs bij het 4 Reg 21 Bat siego Oostende
Beminde Oudersals gy schrijft laet my eens weten wanneer dat zij loten in Halleen of
vader tegen Neeten nog niet gesproken heeft om myn geld weder te hebben en wensch ook aen Adelen Janen aan Eenuseen gelukkig nieuwjaer van mijn paerdt en aen Joseph Marotenen aen Polle
Tot daar mijn overgrootvader anderhalve eeuw geleden
Treinramp te Halle op 17 april 1929om 5 uur in de morgen
Verschrikkelijke treinramp11 doden49 gekwetsten.
Ik beschrijf eersthoe alles in betrekking met mijn familie gestaan en gelegen was. Eigenaardig, maar mijn vader en moeder toen ongehuwd waren er bijna ongewild bij betrokken.
Mijn grootvader Jean Baptiste Tordeurs woonde met zijn familie waaronder ook mijn moeder in het seinhuisje naast de wissels naar Edingen op het einde van de Ijzerwegstraat, dit was voor de ingang van het kasteel Malbecq van de houthandel. (Hij was daar seinverantwoordelijke).
Mijn vader Frans Ghysels woonde op de Vogelpers, de straat die aan de andere zijde van de sporen omhoog ging naar de heuveltop naast de spoorweg.
Op dat ogenblik waren beiden ze nog niet getrouwd.Ik weet zelfs niet of ze mekaar kenden, maar in het kleine Halle van die tijd en dansen in de schrijnwerkerij was dit wel mogelijk. Maar ze zullen beiden ten tonele komen in betrkking met het ongeval.Mijn vader Frans Ghysels was die morgen vroeg aan het werk met zijn vader Pierre (Pie kip) in ons toekomstig huis op 75 meter van de sporen.Beide waren ook bij de vrijwillige brandweer te Halle.
De spoorwegte Halle had toen nog twee sporen, Brussel - Parijs het linkse spoor en Parijs Brussel het rechtse. Te Halle waren de wissels naar Edingen ongeveer op die plaats, voor de HST. Het hotel A la vue de la stationstond nog tussen de spoorweg en het oude kanaal. Er achter was de houthandel in Noors hout de firma Malbecq met kasteel achterin.
Ter info: In België rijden de treinen links op de sporen.
Die ochtend omstreeks 5 uur reed een goederentrein vanuit Brussel te Halle met afslag naar Edingen en dwarste dusnoodzakelijkerwijze het spoor van Parijs - Brussel. Het was zeer mistig. Wegens de mist had de posttrein Parijs - Brussel al meer dan een uur vertraging opgelopen en de machinist had al een half uur vertraging kunnen goed maken.
Te Halle had de machinist het stopsein te laat opgemerkt en reed in volle snelheid toen al 100 km/uurdwars door de goederentrein. Al de wagons waren toen nog in hout. De stoommachine van de expressParijs - Brusselbelandde op de Ijzerenwegstraat op zijn linkse zijde op enkele centimeters van de zijgevel van het hotel.
De wagons lagen er allemaal op een hoop, kris kras op de sporen, meters hoog. Een wagon vloog rakelings langs het huisje waar mijn moeder woonde.
Deeerste Belgische postwagon achter de tender werd door de tweede Franse wagon volledig verbrijzeld en platgedrukt. Hierin vielen de meeste doden bij de Belgische postmannen.
De combinatie van de gloeiende kolen van de locomotiefen het verlichtingsgas in de wagons deed brand ontstaan diegelukkig snel geblust werd.
Mijn vader die achter aan ons huis al aan t werk wasen dat lawaaihoorde snelde onmiddellijk met zijn vader als eerste naar de plaats van het ongeval (op 75 meter). Zij begonnen de eerste slachtoffers te bevrijden. Zijn vader Pie Kip ging onmiddellijkterug naar deschrijnwerkerij, gereedschap en zagen halen om de houten zitbanken, wanden die door de schok bijeengegleden waren stuk te zagen om de benen van de slachtoffers te bevrijden. De meeste hadden hun benen verbrijzeld, en in die periode was amputeren de courante oplossing.
De stoomlocomotief op zijn linkse zijde versprerde de Ijzerwegstraat volledig zodatde schamelehulpdiensten met hun ziekenwagen (camion) van toen niet bij de slachtoffers geraakten.
Van op het tallud10 meter hoog kant Vogelpers kon men er ook wel bij komen maar niet opgeraken.
Toen werd er in het spoorweghuisje waar mijn grootvader en moeder woonden alle kasten en tafel opzij geschoven Mijn moeder legde lakens en dekens op de vloer om de doden en gekwetsten, wachtend op evacuatie op te leggen.De keuken en de plaatst ernaast geraakte al snel vol. Toen werden de slachtoffer gevacueerd via het terrein van de houthandel en het jaagpad langs het kanaal, om op ze op meer dan 100 meter naar het station te brengen op draagberries, waar men ze ook met weinig comfort op stationsbanken of op de vloer moesten liggen.Een gekwetste bezweekaan zijn verwondingen alvorens de Halse kliniek te bereiken.
De geestelijken van omliggende parochies Sint Martinus, Sint Rochus en Essenbeek kwamen ook ter plaatse om de laatste sacramenten toe te dienen.
Ondertussen na enkele uren, kwam er ook hulp opdagen van uit Brussel met zwaar materiaal om de wagons op te heffen op zoek naar slachtoffers.
De directies van Post en Spoor bezochten de plaats van de ramp.
De brieven van de internationale postlagen overal verspreid. Te Halle werden de postbodes gemobiliseerd om mee te helpen om de duizenden brieven te verzamelen die over de ganse breedte van de spoorweg verspreid lagen
De machinist was slechts licht gekwest werd aangehouden in de kliniek. Hij werd onmiddellijk van Halle naar de kliniek van gevangenis te Vorst bij Brussel overgebracht.
Daar hij het stopsein negeerde lag alle schuld bij hem. Volgens het reglement van die tijdmoest hij zijn snelheid aanpassen aan de zichtbaarheid om op tijd en stond te kunnen stoppen.
In mijn archieven heb ik nog altijd de originele krantenknipsels en fotos daarover alsook de dankbrief van de spoorweg gericht aan mijn vader voor zijnheldhaftige belangloze inzet bij deze ramp.
Mijn Straat "De Vogelpers" met boogschuttersachtergrond
Door toetreden, van de Heilige Waltrudis in het Klooster te Bergen (Mons)schonk zijbegin van de achtste eeuw rond 726 een groot domein Halle aan dit klooster. Dit domein ging van Noorden van Halle tot Hoog Ittre (Haut Ittre - Kasteelbrakel). Rodenem.
De wereldlijken in dit klooster die deze gronden beheerden rooiden grote delen van het Halderbos, dat toen via het huidige Essenbeek, Rodenem tot aan de Zenne kwam. De bedoeling was het hout te gebruiken en er ook een parochie te stichten. De parochie is er nooit gekomen maar er ontstond een kleine woonkern van zeven huizen die men het heim aan het gerooide bos noemdeRoodenheim dat later Rodenhem, Rodenem of in het Hals dialectRounoen heette.
De plek Rodenem was belangrijk in die tijd, men had er alles:Westelijk was er natuurlijke beschutting van de Zenne, die diep tussen de rotsen vloeide.Men bouwde er van af de tiende eeuw een grote hoeve het "Hof van Resteleurs"of ook "resteleu di Rodenem", er was hout in overvloed in het bos, zachte stenen Arkose in de ondergrond op de oevers van de Zenne. In de directe omgeving vond ook de oorlog van plaatst in de dertiende eeuw.
Tot Rodenem was het verval van de Zenne ideaal en begin elfde eeuw bouwde men een dam en een watermolen op Zenne, het werd een run- en een graanmolen in het zelfde gebouw. Ook was erop die plaats aan de molen een kleine voetgangers brug over de Zenne als verbinding met de baan naar Bergen (Brussel -Parijs) met verbinding naar Edingen en Alsput, Bogaarden. Dit maakte van Rodenem een belangrijke plaats, en er ontstonden wegen, van de Resteleurshoeve naar de stad Halle, via de Biezeweide en de Bordollenstraat (later Vogelpers).Een rechtstreekse verbinding met het kasteel van Essenbeek, Smeerhaut en de Waelhenweghook naar Kasteelbrakel (naar Nijvel) en Malheyde. Buiten de stad aan de bospoort.
Van aan de Bospoortvertrok de Waelenwegh naar Essenbeek en verder naar Nijvel
Juist buiten de stadwallen aan de bospoort vertrok er een voetwegrecht naar de Heuvel buiten de stad, die Voetweg van Rodenem noemde. Even verder op de Waelenwegh was er een driehoekig pleintje met acht huizen Rechtdoor ging de Waelenwegh,links ging men viade Broeckborrenaar de Kromstraat en Buizingen. Rechts was een berijdbare baantot op de heuveltop(waar de Voetweg bij kwam) die Rodenemweg noemdeen naar de Resteleurshoeve leidde.
Omdat deze weg slechts in het begin goed berijdbaar was veranderde zijn naam even verder in Bordollenstraat. De naam komt van het Waalse berdouille wat modder is.
En misschien ook van het oud franse Borderie, wat hoeve aan de rand van de stad betekent.
Boogschutters
Te Halle schoten de boogschutters al sinds jaren vogels of pluimen afop kerktoren
De ander schuttergilden hadden ook hun liggende schietstand in het Vondel tussen de Zenne en de Leide. Vanaf 1711 werd een verboduitgevaardigd om nog verder op de kerktoren te schieten, wegens de schade die zij aan het dak aanrichtten en ook het onbetamelijk gedrag tussen de graven op de kerkhoven.
Dit verbod werd op vele plaatsen genegeerd, maar in 1721, trokken de boogschutters buiten de stad naar de heuvel op het einde van de Voetweg naar Rodenem juist naast de Bordollenstraat.
Zij plaatsten er een 30 meter hoge staaken een houten gebouwtje als bescherming.
De staak noemde perche in het oud (frans)Hals, en met schoot er een vogel op af. Dus werd deze plaats de Vogelperche of vervlaamst Vogelpers genoemd. Simpelweg de wip. De naam Vogelpers vind men al van in 1735 in oude geschriften. Als uitbreiding noemde menhet deel van de heuvel tussen de Wip en de Waelhenweghzo een 250 m lang (aan de) Vogelpers. De naam Bordollenstraat verwatert.Later heeft de voksmond ook de andere zijde van de heuvel gaan Vogelpers noemen.In de Franse periode Rond 1800 was het verboden aan de boogschuttersom nog te aan boogschieten te doen. Zodoende dat alles in verval raakte. De naam Vogelpers is sinds zijn onstaan onveranderd gebleven, er werd nooit het achtervoegsel straat bijgeplaatst.
Ik woonde in mijn jeugdjaren op het vlakke gedeelte van de heuveltop op 40 meter van waar de staak stond.Het kanaal in 1828 maakte een mooie bocht rond de heuvel, maar in 18 40 is de spoorweg dwars door de heuvel gegaan en het uitzichtvolledig doen veranderen.
Het Historisch Stadhuis en de grote markt van Halle
Eigen bewerking van tekst uit 1874.
Het historisch stadhuis in renaissance stijl werd gebouwd in 1616, en is ingehuldigd tijdens de regering van Albrecht en Isabella. Het werd opgericht ter vervanging van het in 1595 afgebrande middeleeuwse gebouw. Gedurende de verschillende oorlogen, werd het stadhuis herhaaldelijk door de beschieting der stad bijna vernietigd, doch telkenmale gelukkig hersteld.
In 1798 werden door benden, die men hier de "brigands" noemde, al de belangrijkste archieven van het stadhuis uitgehaald, en op de markt verbrand. Terzelfder tijd stak men ook het het gebouw zelf in brand, het kon nog op tijd gered worden. Overblijfselen van die gedeeltelijke brand heeft men in 1849 ontdekt, wanneer men de balken van de schepenzaal door andere vervangen heeft.
In de nacht van 1 op 2 december 1809 stort de rechtervleugel in, die was al 30 jaar in slechte staat. Gelukkig blijft de gevel staan. Het was de architect Werry van Brussel, welke in 1811 de plans en bestekken voor de herstellingswerken maakte. De onkosten hierdoor veroorzaakt werden op 13.468 fr. geraamd. Deze verbouwing werd gefinancierd door middel van een vrijwillige inschrijving van de inwoners van Halle. Zo werden de nodige fondsen voor dit werk werden verzameld. De inschrijvers.verbonden zich in 4 jaar tijd de ganse som uit te betalen.
Deze herstelling week geheel af van den oorspronkelijke bouwstijl. Men verloor uit het oog dat dit gebouw in het begin van de XIIde eeuw was opgericht geworden, en men ging zelfs zover dat niet alleen het metselwerk, maar zelfs de arduinstenen overschilderd werden.
Het gebouw was onderverdeeld in verscheidene zalen:
De schepenzaal, 't is te zeggen, de plaats waar de wetgevers van de gemeente vergaderden, Zij was vroeger versierd met een eikenhouten wapenschild van den hertog van Arenberg. Voor één van de vensters van die zaal was een pui of een balkon, van waar men de wetten, reglementen, enz. aflas.
Achter het stadhuis was het eertijds volgebouwd tot aan de Zenne:
1° EEN VLEESCHHUIS, Dit blijkt onder andere uit een rekening, welke wij hieronder meedelen, waarin bekend wordt dat de beenhouwers der stad het "vleeschuis van het stadhuis" gehuurd hebben voor 6 jaar, tegen 84 pond het jaar. Er waren 20 kapblokken, bijgevolg 20 beenhouwers, die hun eetwaar in het vleeshuis ter verkoop aanboden. Dit gebouw, moet reeds van zeer vroeg bestaan hebben, vermits de ontvanger in zijne rekening van 1634 schrijft, dat "het aloude vleeschhuis sedert kort" (misschien in 1616) "herbouwd werd"
In 1721 wordt dit aan de beenhouwers niet meer verhuurd. Het is aan de brouwers van de stad dat men het afstaat om er hun bier in te brouwen.
2° EEN GRAANHALLE; deze was gelegen aan de rechtse zijde van de straat welke naar de poort van 't Vondel leidde
3° EEN OPENBARE BROUWERIJ; deze werd ingericht "pour la commodité des habitans" (voor het gemak van de inwoners) zegt de beslissing tot oprichting. Iedere burger had het
recht er een brouwsel te doen voor 40 stuivers tournoois (Doornik).
4° EEN LOGEERHUIS genaamd "L'Ecu de Bourgogne" dat sedert het jaar 1600 aan de stad behoorde.
5° EEN VISMARKT; deze was vroeger op de oever van de Zenne, op den Steenweg gelegen, bij het Vossestraatje ( rechtover de Nieuwstraat) maar werd in 1721 achter de graanhalle langs de rivier verplaatst.
Het was in 1848 en volgende jaren, dat eindelijk werk gemaakt werd van de herstelling van het stadhuis volgens de oorspronkelijke plannen. Vele jaren waren nodig om het terug in zijn originele staat te herstellen. Het waren de architecten Spaeck en De Curt welke beurtelings met dit werk belast werden.
De twee marmeren beelden in de voorgevel van het gebouw, die de "Rechtvaardigheid"en de "Waarheid"voorstellen, zijn van den bekende beeldhouwer Godebski, schoonzoon van de wereldberoemde Hallenaar, Adriaan François Servais.
In het torentje, dat de voorgevel van het stadhuis bekroont, hangt een klok, welke vroeger diende om de dekens van de neringen, de gilden alsook de schepenen ten rade te roepen, en bij brand en terechtstellingen Thans (in 1874) wordt zij enkel gebezigd in tijd van de verkiezing. Er is ook sprake het stadhuis langs de achterkant te vergroten tot aan de Zenne.
De kostenervan zouden gedekt worden door een lening bij het gemeentekrediet. Volgens de opgemaakte plannen zou er een overdekte markt met feestzaal erboven gebouwd worden, maar dit is nooit uitgevoerd. In de 21ste eeuw bevindt het nieuwe stadhuis zich op het oudstrijdersplein op de plaats van de vroegere gemeenteschool
De grote markt wordt in de loop der eeuwen bijna 2 meter opgehoogd om het effect van de overstromingen te verminderen.
In 1872 wordt het standbeeld van Servais opgericht. Het beeld is gemaakt door zijn schoonzoon Godebski. Bewerkt door V. Ghysels (victor 10)
Historische noot van A. Cosijns. Vertaling door V. Ghysels.
Als men naar de middeleeuwse kaart van Halle en omstreken kijk, dan ziet men dat de grens tussen Brabant en Henegouwen op dit plaats een zeer grillige vorm heeft. De stad Halle was een Henegouwse enclave in Brabant en het verlengde ervan reikte tot Kasteelbrakel, links Lembeek was een vrijheid in Brabant, en rechts lag Buizingen in het hertogdom Brabant.
Deze bizarre configuratie was het gevolg van een schenking van de Heilige Waltrudis aan het klooster dat zij in de VIIde eeuw stichtte in Bergen. Zij liet aan deze instelling een deel na van haar vrije eigendom waar ook de stad Halle behoorde.
Toen de Henegouwse gravenals leken in het klooster traden lijfden zij onmiddellijk deze vrije gebieden in hun staten. Daardoor behoorde Halle tot de Franse revolutie tot het graafschap Henegouwen.
De erfelijke ambstermijn werd als leengoedvan het graafschap gehouden door het kapittel van Sint Waltrudis.
De heerlijkheid van het Halderboswas sinds onheuglijke tijden eigendom van dit kapittel, waarvan het geheel der akten en tijdelijke rechten een bron van informatie leverden over dit eeuwen oud bos.
Het bezit van de Halse gronden werd door paus Lucius III bevestigd aan het kapittel op
18 februari 1182.
Het schepenzegel van de stad heeft gedurende een lange periode de beeltenis in haar schild gedragen van abdis Sint-Waltrudis met een lelie in de rechterhand.
De oudste akten betreffende dit bos gaan terug totde XIIIde eeuw . Op 10 oktober 1229, bevestigt het kapittel van Sint-Waltrudis aan Léon, kasteelheer van Brussel, zijn rechten in de tienden en andere inkomsten van dit bos op voorwaarde dat er een nieuwe parochie gesticht werd. Men vermoedt dat de ontginningen in die periode gepland werden of aanvingen.
De volgende dag werd er een akkoord gemaakt tussen het kapittel en de kasteelheer aangaande de inkomsten en het beheer van het bos. Dit akkoord kreeg de goedkeuring van de bisschop van Kamerrijk en de graaf van Henegouwen. Aan het einde van deze overeenkomstwerden de inkomsten van het bos eveneens tussen de kontraktanten verdeeld.
De kasteelheer eigende zich dezelfde eigendomsrechten toe als in de stad Halle, niet alleen voor het bos maar ook voor de villa nova (nieuwe parochie)die er zou gebouwd worden. Indien in deze nieuwe dorpen een vilicus, schepen, ambtenaars of toezichters zouden benoemd worden, dan wordt dit alleen gedaan in gemeenschappelijk akkoord tussen de twee partijen en in hun voordeel. De visvijvers en molen werden kostendelend gebouwd en de opbrengsten verdeeld.
De door beide partijen aangestelde bosbeheerder moet de opbrengst van zijn waarborgen en boetes in bewaring geven in de handen van de vilicus van Halle. Geen van beide partijen mocht goed vervreemden of verdelen, kappingen, of ontginningen uitvoerenzonder goedkeuring van zijn co-contraktant. Dit werd door de beide partijen gezworen met de hand op de relikwieen (tactis sacrosantis reliquis).
In augustus 1239, werd het bos verdeeld tussen de Kerk van Sint-Waltrudis, Thomas Graaf van Vlaanderen en Henegouwen en Leon, Kasteelheer van Brussel reeds genoemd. Deze laatste was vazal van de graaf. De medeeigenaars behielden zich de rechten overéén derde van het bos alsmede de braakliggende gronden, het kreupelhout, de heide, de mijnen en de steengroeven van het grondgebied alsook het derde van de opbrengsten.
Zij hadden het recht om een bosbeheerder te benoemen die trouw moest zwerenaan beide heren.
De graaf van Henegouwen en de kasteelheer van Brusselverbonden zich dat deel van het kapittel te beschermen, waartoe de grondheerlijkheid hoorde.
In die periode deden (augustus 1239), de vermelde Leon en zijn gelijknamige zoon afstand van de eigendomsrechten op het derde deel van het Halderbos ten voordele van de gravin van Henegouwen. De verdelingwerd bekrachtigd op 9 februari 1246 door eenpauselijke bul van
Innocentius IV.
De kasteeleigendom van Brusselging over in de handen van de Marbais wegens het huwelijk van Mathilde, dochter van Leon IImet Henri de Marbais.
Hun zoon Gérard de Marbaix, tekende het grote handvest van 1312, gegeven door Jan I Iaan zijn onderdanen op het einde van zijn bewind, waarmede hij zijn deel in het Halderbos verkocht aan Willem graaf van Henegouwen.
Volgens Alphonse Wauters kwamen de kasteelheren van Brussel in het bezit van een deel van het Halderbos, omdat Franco eenvoorouder van de vermelde kasteelheer, tijdgenoot van Godfried Ien één van de voornaamste raadgevers was, en dame Gilla huwde, zij had als bruidschat een groot domein in Waals-Brabant en Henegouwen medegekregen. Vandaar devermoedelijke oorsprong van de bezittingen der kasteelheren op het grongebied van Halle.
Kasteelheer Gerard de Marbais had zich een deel van het bos, de heide en de braakliggende gronden van Halle toegeëigend.
In 1354 maakte Lioné of Léon de Marbais de waarde bekent van zijn leengoed dat hij bekomen had van het kapittel.
Hij schatte dit het bedrag op: 17 pond, 19 schellingen, 7 penningen en 2 esterlinksen volgens de kappingen kon deze waarde hoger of lager gaan.
(Hier zitten volop in het engels muntstelsel van :pond ,shilling, penny, sterling)
Op 13 juni 1417 schonk de hertogin Jacqueline van Beierentwee derde van het bosaan het kapittel evenals haar echtgenoot de hertog Jan IV van Brabant op 29 mei 1418.
Volgens een dokument van 1478 dat betrekking heeft opde openbare verkoop voor kappenvan eiken, dat werd toegewezen aan de prijs van 40 pond, 10 schelling, perbunder « en de wijn » Ter gelegenheid van de inhuldiging in Bergen van aartshertogen Albrecht en Isabella op 25 februari 1600 werden de rechten van het kapittel op het Halderbos bevestigd. In 1608 bevolen de aartshertogen een som van 51 pond, 15 shelling en 10 penning te betalen voor de rechten geheven op de overzetting van het leengoed en voor de honoraria van de griffier, als bijdrage voor het vermelde kapittel dat gehouden werd door de aartshertogen , te weten het gemeentehuis en het derde van het bos, gemeentehuis van Maffle, bergen en Quaregnon.
In de XVII de eeuw gingen de twee derden van het Halderbos naar de Arenbergs,als gevolg van voordelige omstandigheden die ook het gevolg hadden de stad Halle onderhet beheervan één persoonlijke Heer te plaatsen.
In de periode dat de dertigjarige oorlog een einde namdoor de ondertekening van het verdrag van Munster in 1648, Belette Willem van Oranje het vredesverdrag te sluitendoor hoge sommen te eisen voor zijn toestemming aanFilps II, koning van Spanje. Met de bedoelinghet speciaal verdrag tussen beiden uit te voeren, deed de hertog Filip François dArenberg, dAarschot en de Croy afstand van de mooie hertogenlijke gronden van Zevenberghe gelegen tussen Breda en de Moerdijk en waarvan het huis van Oranje bezit genomen had tijdens de oorlog.
Deze afstand gebeurde mits betaling van een vergoeding van1.200.000 florijnen,op twee jaar betaalbaar en gehypotekeerd op de stad en de gronden van Halle, s Gravenbrakel, enz.
In geval van niet betaling binnen de voorziene termijn kon de hertog deze steden verkopen die pand werden gegeven. (2 december 1648)
Daar debetaling niet gebeurde ging de verkoop door, en de heerlijkheid Halle, met de drie rangsrechtspleging ging over in de handen vande hertog van Arenberg op
14 november 1652.
Volgens de beschrijvende akte van 14 januari 1655 omvatte de heerlijkheid :
-Een bosin de nabijheid van Halle900 bunders groot, waarvan twee derdenaan de Heer
en de rest aan het kapittel van Sint Waltrudis verpand zijn. Elk jaar wordener in het
bos mooie eiken en wit hout gekapt die gemerkt zijn met de hamer van de Heer.
-Het beheer van de eikels, verkoop van eikeschors en weilanden voor het vee
-Een deel van het bos Werecasstere genoemd aangrenzend aan het Halderbosnaast het
deel van het bos dat alleen aan de heer toebehoorde enelf Journels groot was .
Op 1 september 1778 werd het Halderbos verdeelt door een vorm van transaktie
Een proces verbaal werd opgesteld door de landmeters Desmoutier en Pourbaix die de grenzenbepaalde waarvan de twee derde gereserveerdwas voor de hertog van Arenberg en één derde aan het kapittel van Sint Waltrudis.
De naam « kapittel » van dat deel van het bos komt heel waarschijnlijk uit die tijd. Wordt binnenkort vervolgd
Volgens Touringclub de Belgique tweemaandelijks tijdschrift van 16 juni 1910
Toestand van de wegen!!!!
Provinciale baan van Halle naar Alsemberg
Niveleringswerken zijn aan gang tussen kilometerpaal 7 en Alsemberg op het grondgebied van Sint-Genesius Rode en Alsemberg
Het autoverkeer zal hinder onderondervinden of onmogelijk zijntot eind juni.
Dit bijna 100 jaar oude bericht klinkt heel alledaags in onze oren. Wat toen een zeldzaamheid was, want men werkte niet zoveel aan de banen, is nu dagelijkse kost geworden. Er wordt overal gewerkt zelfs op de omleidingen .
Hij werd geboren te Pontoise op 17 januari 1342 als jongste zoon van de Franse koning Jan II de Goede van Valois. Hij verwierf zijn bijnaam wegens de moed die hij betoonde in Slag van Poitiers in 1356tijdens de honderdjarige oorlog tegen de Engelsen.
Als jongste zoon kwam hij niet in aanmerking voor de troonopvolging. Als compensatie werd hem in 1364 met het Franse Hertogdom Bourgondië toegewezen. In 1369huwde hij te Gent met Margaretha, dochter van de Vlaamse graaf Lodewijk van Male.
Van 1380 tot 1388 was hij regent over Frankrijktijdens de minderjarigheid van koning Karel VIdie zijn neef was.
Van deze positie maakte hij gebruik om het Franse leger in te zetten om een Vlaamse opstand neer te slaan, (in de slag bij Westrozebeke in 1382) geleid door Jacob van Arteveldeen tegen zijn schoonvaderLodewijk van Male.Toen deze in 1384 stierf werd Filips graaf van Vlaanderen, Antwerpen, Mechelen, ook van Artesië, Nevers, Rethel. Hij wist ook de Franche Comté in Jura te bemachtigen. Hiermee ging zijn rijk van Bourgondië in midden Frankrijktot de Noordzee. Filips poogde op verscheidene manieren zijn gezag uit te breidennaar andere gewestenIn 1385tijdens het dubbel huwelijk van Kamerrijk trouwden zijn kinderen Margaretha en Jan, metrespectievelijk Willem en Margaretha de kinderen van Albrecht van Beieren, graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen. In 1390 wist Filips de kinderloze hertogin van Johanna van Brabant ertoe aan te zetten haar hertogdom af te staan aan haar nicht en dus Filips' vrouw Margaretha van Male.
De staten van Brabant verhinderden ditmaar aanvaarden de zoon van Filips als opvolger van Johanna. Dat zelfde jaar kocht Filips ook het graafschap Charolais.
In 1392 toen Koning Karel VI krankzinnig werd nam Filips terug het regentschap over van Frankrijk. Als graaf van Vlaanderenverzoende hij zich gedeeltelijk met Engeland omdat Vlaanderen economisch afhankelijk was van Engeland voor de wollevering en hij liet het vrije handelsverkeer toe tussen Engeland en Vlaanderen.
Filips liet in zijn gewesten de plaatselijke bestuursinstellingen bestaan, maar maakte ze afhankelijk van zijn centrale regeringsorganen. In 1385 benoemde hij een kanselier Jean Canard (1350-1407) om zijn gebieden te besturen. In 1386 richtte Filips in Rijsel voor de Noordelijke gebieden en Dijon voor de Zuidelijke. Een rekenkamer in voor de financiële administratie,en een raadkamer een soort hof van beroep dat de vonnissen van de plaatselijke rechtbanken kon vernietigen in zijn voordeel.Filips die van pracht en praal hield, startte met het weelderig Bourgondische hofleven.
Zijn bibliotheek is vermaard voor de vele prachtige handschriften
Filips de stoute overleed aan erge koorts te Halle op 27 april 1404 in de Herberg den Hertrechtover de kerk. Toen was de kerk nog een bouwwerf en had nog haar Romaanse toren.
Na zijn dood werd zijn lichaam naar Brussel overgebracht waar men zijn lichaam gedurende enkele weken voorbereidde en het balsemde. Zijn hart en andere organen werden er uit gehaald en apart bewaart zoals het voor de Franse koningen van die tijd pastte. Een Bruggeling deed de begrafenis van Brussel naar Dijon. Dit kostte zes manden goud. De tocht naar Dijon duurde meer dan zes weken. Hij werd daar in pracht en praal begraven.
Het maken van het praalgraf werd aan Vlaamse en Hollandse kunstenaars toegewezen.
Zijn praalgraf staat nog steeds in Dijon in de Salle des Gardes de enige overgebleven ruimte van het woongedeelte van de hertogen. Zijn hart en andere organen zijn in Parijs vernietigd door latere Franse heersers
Te Dijon staan de rijkelijk versierde graftombes van Filips de Stoute en Jan zonder Vrees. Deze sarcofagen horen tot de indrukwekkendste kunstwerken van het Bourgondische rijk.
Claus Slauter uit Haarlem hield zich hoofdzakelijk bezig met het praalgraf van Filips de Stoute. Dit pronkstuk werd gedragen door 40 gebeeldhouwde kartuizer monniken "Les pleurant" genoemd. Ze beelden de trieste lijkstoet uit die Filips de Stoute van uit van Brussel naar Dijon bracht.
Dit is een oud volksgezegde dat toepasselijk was voor de bedevaarders die Halle bezochten, maar dat de Hallenaars als naam daarna overerfden, maar nu aan 't verwateren is.
De bedevaarders kwamen van uit alle Europese streken. Het grootste deel kwam te voet en hadden vele kilometers in hun benen. Alle bedevaarders hadden indertijd minstens een stok, wandelstok of krukken mee, om onderweg of gedurig op te steunen. dit was noodzakelijk om zich tegen allerlei onvoorziene omstandigheden zoals aanval van honden te verdedigen. De bedevaart eindigde te Halle met de wegom door de velden en om te eindigen ook enkele toertjes biddend rond de kerk. In die tijd zat de kerk nog stampvol en werd er ook op de markt voor de kerk gewacht en gebeden, men moest per groep de kerk in.
De latere bedevaarders hadden een wandelstok mee gecombineerd met een zitje. (Iets gelijkaardig bestaat nu ook nog in moderne versie van wandelstok) Toen men de bedevaarders die schuin op dit éénpotig stoeltje leunden, van op de zijkant bekeek, was dit een eigenaardig zicht. Men interpreteerde dit zoals men het zag en men zegde: "In Halle steike ze ne stok in uile gat voe niet te valle"
Dit zou vrij vertaald zijn "In Halle steken ze een stok in hun achterwerk om niet te vallen".
Bewerkte tekst uit "Halle een Bourgondisch feest" De Hallenaars hebben in de loop der eeuwen ook hun bijnaam gekregen, niet zo bekend als de Maneblussers van Mechelen of Sinjooren uit Antwerpen, maar toch. In 't kort vertel ik hoe zij eraan gekomen zijn.
In de middeleeuwen veroordeelden de rechtbanken de misdadigers tot bedevaart. Men moest te voet naar een ver of een dichterbij gelegen bedevaartsoord, naargelang de begane misdaad.
Als bewijs van zijn boetedoening bracht de misdadiger een metalen speldje mee als bewijs van zijn aanwezigheid aldaar. De gewone bedevaarders wouden ook kost wat kost zo'n speldje bemachtigenals souvenir. Daar alles met de hand gemaakt werd was de vraag groter dan het aanbod en werdiets anders bedacht. Daarom schakelde menrond de tweede helft van de 15de eeuw over opde productie van vaantjes.
Dit waren driehoekige stukjes stof. Een houtsnede diende als stempel om de vaantjes te bedrukken, en dit gaf een veel hogere productie en men kon de vraag bij te houden.
Ook kon de bedrukking in de 18de eeuw aangepast worden aan een lokale toestand.
Zo werd er in 1794bij het bezoek van Frans II Oostenrijkse keizer vaantjes verkocht met zijn afbeelding naast Onze Lieve Vrouw. In 1795 brachten bedevaarders dit vaantje mee naar Gent. Zij werden door de toen Franse overwinnaars aangehouden en opgesloten omdat dit als provocatie beschouwd werd.
De vaantjes werden aangeslagen en vernietigd, wegens anti-Franse propaganda.
De tijden zijn niet veranderd en heden zijn de vaantjes zijn nog altijd een begeerd souvenir om uit een bedevaartsoord mee te brengen. .
De sinds eeuwen bestaande souvenirswinkels waren inventief en bedachten ook nog beeldjes medailles, bidprentjes, molentjes voor kinderen, krotten als snoepjes (zoals babelutten), mastellen dit waren aan een koord geregenkleine harde broodjes als halsketting om eventueel onderweg op te peuzelen, en Duivel het typische Halse bier om ter plaatse te gebruiken.
Het vaantje werd op de terugweg zichtbaar meegedragen dit had als gevolg dat men de Hallenaars als "Vaantjesboeren"bestempelde.
Op zoek naar mijn voorouders langs moeders kant ben ik rond 1860 in de Beertstraat vroeger de "Onze Lieve Vrouwweg" van wegom terechtgekomen. Mijn overgrootvader Gilles Joseph Tordeursfacteur (postbode) is eigenlijk geboren in 1844 op de Brusselstraat zijn ouders waren mandenmakers. Daarna zijn naar de Beertstraat 22 gaan wonen
En daar vond ik ook hun buur die later toch bekendheid verwierf als bisschop van Luik
Ik heb via, via, via en het bisdom zijn telefoon nummer bekomen en hem gebeld.
Een vrouwelijke persoon (zijn meid of secretaresse ?) naam de telefoon op in Luik. Ik stelde mij natuurlijk voor in mijn zondags Frans als Victor Ghyselsuit Halle van de Vogelpers en nog een beetje bla bla bla bij om de reden mijn storen uit te leggen.
Na enkele minuten wachtenheb ik de bisschop in hoogsteigen persoon aan de lijn.
Die zegt mij van uit Waalse Luik en nog wel in het zuiverste Hals dialect "Dag menier Victor van de Vougelpjesch in Halle" wa mooie ga weite? Ik heb toen een heel tof gesprek met hem gehad in het Hals niet over kerk of zo maar over Halle en zijn familiegeschiedenis.
Hij vertelde mij:ik ben geboure bekans oen de Baskuuloen de oek van de chaussée de Mons en de Bietstroet. Mèè pa was architek en es in 1940 gestèurve en blablabla
Vertaling :Ik ben geboren bijna aan den Bascuul (verkeersplein) op de hoek van de Beerstraat en de Steenweg naar Bergen. Mij vader Josef houssiau was architect en is in 1940 overleden.
Hij wist te vertellen dat al deze huizen nu afgebroken zijn.
De familie Houssiau woont te Halle sinds 1830en zijn afkomstig uit sint Pieters-Leeuw
De naam is afkomstig uit "la region Picard" omgeving van Bergen - Mons
Albert Houssiau is een hele vriendelijk man.
Hij wist ook dat in het Kerstkribbemuseum Kripana in Losheimersgraben aan de Luxemburgse grens een levensgrote schilderij hangt met zijn afbeelding.
Volgens hem is de naam Houssiau (zonder X) afkomstig van groot Mons (Bergen)
De naam Houssiaux (met X)is een Waalse naam afkomstig uit Henegouwen
Tot daar in 't kort over een nog springlevende Hallenaar als gepensioneerd Bisschop van Luik.
Meer info kan men vinden op de Franstalige site van Bisdom Luik (zie aldaar)
Vertaling en bewerking van Franstalige protesttekst van Dokter L. Dejace uit 1901 in Touring Of de voor en nadelen van het West Europese uur in het begin van vorige eeuw.
Inleiding
Met onze hedendaags comfort en verlichting ondervinden wij geen hinder, en is het voor ons de gewoonste zaak, dat wij van het zomeruur naar het winteruur en omgekeerd overschakelen.
Sommigen zien er het nut niet van in om twee maal per jaar hun uurwerk één uur voor- of achteruit te draaien, met de voor- en nadelen dat dit biedt. Er is maar matig reactie op.
Bij elke verandering van het uur leest men in de kranten telkens enkele artikels met protest, en spreekt men over de gevolgen van de aanpassing voor baby's, kinderen, boeren, arbeiders, vee, elektriciteitsverbruik en nog meer.
In ons zonne- en planetenstelsel heeft de stand van de aarde tegenover de zon sinds miljoenen jaren over beslist over de seizoenen en wanneer het op onze aarde dag of nacht wordt.
De mens heeft zich sinds jaar en dag aan deze natuurlijke toestand aangepast en volgens hun mogelijkheden de meeste van hun taken verricht in het daglicht, hij heeft er zijn leven op afgestemd. De zon regelde het opstaan en slapen gaan. Dan kwam de zonnewijzer, het uurwerk dat de
mogelijkheid gaf de dag met meer regelmaat in te delen. Deze gebruikte zonnewijzer met zijn
zonnetijd was overal afgestemd op het middaguur t.t.z. de hoogste stand van de zon. In een groter gebied was het dus oostelijk (veel) vroeger middag of donker dan westelijk, en de mensen benutten zo veel mogelijk het daglicht voor hun bezigheden. Om praktische redenen werd de lokale tijd in onze streken afgestemd op de kerkklok in de naburige grote stad. Het middaguur verschilde dus minuten van streek tot streek en voldeed niet meer aan het opkomend treinverkeer, en het werd noodzakelijk alle stationsklokken en kerkklokken eens voor altijd gelijk te zetten en de lokale tijd waarwel te zeggen. En nu begint de discussie.
G.M.T.U.T. of C.E.T ?
Eind van de 19de eeuw was er nog maar een beetje orde in de lokale tijd, maar in 1892 bekeek men dit ook internationaal. De administraties beslisten dat op het ganse grondgebied België en enkele buren de kerk- en stationsklokken hetzelfde uur moesten aanwijzen.
Er werd in België beslist met de wet van 28 april 1892 dat op ingang van 1 mei 1892 de Meridiaantijd van Greenwich (GMT Greenwich Mean Time) ingevoerd wordt, dat later de UT werd (Wereldtijd of Universal Time). Dit had voor resultaat dat België vrijwillig gaat achterlopen op de zonnetijd en de dag gemiddeld één uur vroeger begint en het ook één uur vroeger donker wordt voor dezelfde stand van de wijzers van de uurwerken. 's Avonds moet men meer beroep doen op de verlichting zoals petroleumlampof Lampe Belge, gasverlichting, kaarsen en vele andere. Elektrisch licht was een zeldzaamheid.
Volgens de bevolking en enkele vooraanstaanden heeft de administratie zich in 1892 tijd vergist, want er kwam protest op hun beslissing zoals wij zullen zien uit deze tekst van 1901.
Het is noodzakelijk om dit verschil op onze klokken te vergelijken met de Zonnetijd en de economische gevolgen en invloed op het dagelijkse leven te bestuderen.
De landen van Centraal-Europa met hun Centraal Europese tijd (CET) zijn er zonder twijfel beter aan toe dan wij, en het is gemakkelijk aan te tonen dat de industriëlen, de landbouwers, de arbeiders, de bedienden, de moralisten, best zouden samen komen om een hervorming en een betere toestand te vast te leggen.
De Hoge Belgische raad voor Hygiëne, zou met haar bevoegdheid, dit probleem moeten bestuderen waarvan wij hier alleen de gegevens schetsen.
Wanneer de uurwerken van onze stations en Belgische steden 12 uur aanwijzen, dan wijzen
de Duitse, Oostenrijkse, en Italiaanse klokken 1 uur aan. Het verschil schijnt niet groot maar de gevolgen enorm. Het sociale leven is niet meer afgesteld op de zon en het daglicht, maar op een overeengekomen stand van de wijzers van een klok.
De wetenschappers zouden er zich moeten rekenschap van geven dat het zonneuur en het
conventioneel uur zo maar niet kan aangepast worden. Een berekening volstaat om de waarheid te kennen.
Terwijl het veel belang heeft voor de arbeiders, de bedienden om 's avonds zolang mogelijk daglicht te hebben. Volgens de klok staan wij om hetzelfde uur op als de Duitsers, die echter met hun centrale tijd één uur vroeger opstaan als wij. Zij gaan 's avonds één uur vroeger naar bed dan in onze streken. Het is de klok en niet de natuur dat het opstaan en slapen gaan regelt. Tijdens de maanden november, december, januari hebben de Duitsers bij het opstaan verlichting nodig, om van februari tot november hun taak te kunnen beëindigen in het daglicht. Hier bij komt ook de economische factor kijken, die een groot belang heeft in de budgetten van de arbeider en de algemene onkosten van de grote fabrieken.
Het is niet aan ons om de economische voordelen van het Centraal Europees uur aan te halen, maar het de Nederlanders hebben het goed begrepen en gaan kortelings het meridiaan uur vaarwel zeggen om over schakelen naar het centraal uur, zodat zij één uur meer kunnen genieten van het daglicht.
Laten wij twee punten van de sociale moraal aanstippen in verbinding met het Centraal Europese uur:
-Aan de avond van elke dag zijn uur natuurlijk licht terug bezorgen, is in werkelijkheid een
bestrijding van het nachtelijk uitgaan. Als de nacht valt komen de gevaarlijke nachtdieren,
de apachen, de pooiers en de meisjes van plezier op het toneel. De publieke ordehandhaving
heeft er alle belang bij om de werkuren van dit soort uitschot te verminderen.
-Het alcoholisme zou gevoelig verminderen als men de klok een uur later zet.
Het volstaat om een ritje te maken door onze dorpen met hun landbouw of industrie om te
weten tekomen dat de zomer het dood seizoen is voor de cafés. De werklieden die van hun
dagtaak huiswaarts keren bij klare dag, zij minder geneigd een café te bezoeken.
Als men voor deze mannen gedurende verschillende maanden hun thuiskomst bij daglicht
laat gebeuren, is dit een vermindering van het alcoholgebruik na het werk, met de
vermindering van de gezinsproblemen erdoor veroorzaakt.
Is het nodig om bij de dokters aan te dringen om de voordelen voor gezondheid tegenover de voordelen van de huidige toestand af te wegen?
In België stoppen arbeiders en bedienden om zes uur met werken. Van september tot maart gaan ze recht naar huis om voor hun gezin de verlichting aan te steken, Tenzij ze via een café bezoek naar huis gaan. Indien het centrale uur wordt ingesteld in België dan zouden deze sukkelaars thuis gedurende maanden kunnen genieten van het resterend daglicht en kunnen deze hun tijd, eventueel spenderen met wandelen of heilzaam tuinieren. Gedurende de maanden april tot september kunnen zij profiteren van de buitenlucht. De andere kant van de medaille is dat men vroeger moet opstaan, maar elke hygiënist zal ten allen tijde het met de kippen opstaan en vroeg slapen gaan aan bevelen.
Wat kan het ons schelen dat het tijdens de zomer maanden om drie uur de dag al op komt. De boeren staan nooit vroeger dan om 4 of 5 uur op, met het centraal uur zouden zij opstaan om hetzelfde uur, maar in werkelijkheid gebruiken zij dan dat uur daglicht in hun voordeel.
Voor België is dit uur licht volledig verloren en wordt opgeofferd aan de avondschemering door het aannemen van de Greenwichtijd.
Zijn de schadelijke gevolgen dan zo miniem dat men aan de menselijke plant één uur onttrekt van de weldoende zonnestralen? Heden kennen wij beter de voordelen van de weldoende zonnestralen, en het is absurd om uit een betwistbaar administratief standpunt de ganse natie één uur zon af te nemen. -De moralisten veroordelen sinds jaren de nachtelijke activiteiten, en het West-Europees uur
bevordert deze.
- De moralisten en hygiënisten bestrijden sinds jaar en dag het alcoholisme en het West-
Europees uur bevordert dit met de avondschemering één uur vroeger te laten invallen.
Volgens de gezondheidsleer wordt vroeg opstaan en slapen gaan aanbevolen, het West-
Europese uur bevoordeligt de ochtendmoeheid en maakt dat wij later inslapen.
Wij bespreken vrijwillig de belangrijke vraag van de supplementaire industriële verlichtingkost niet, die in de handen van de economisten blijft, maar blijven alleen bij de vraag over de invloed op de algemene gezondheid. Wij hebben maar alleen het probleem aangeraakt, maar trekken er toch de aandacht van elkeen op. Misschien komt er ooit een dag dat iemand zich zal inzetten om de oplossing te brengen voor dit sociaal gezondheidsprobleem. Wij stellen van onze kant dit probleem voor aan een onderzoek van de hoge gezondheidsraad. Elke Belg, die op reis was in Duitsland en die van de
voordelen kon proeven van het centraal uur, zet bij zijn terugreis, met spijt, zijn uurwerk terug op de Meridiaan tijd. Waarom richten de sterke bonden die er in België bestaan geen vereniging op die de economische-, morale-, en gezondheidsvoordelen opeist van het Centraal Europese uur om de gevaren van ons kunstmatig uur te bestrijden.
Neen ik ga niet beginnen met de volledige "Volharding" story maar met enkele van vele verhaaltjes echt gebeurd en meegemaakt achter de schermen. Te Halle waren er in de jaren zestigvier cinemazalen"dePlaza", "de Rio", "de Harmonie" die ook een balzaal had, en tenslotte "de Concordia" die had ook eenturn- en danszaal onder de cinema zaal. Omdat deze laatste zaal toebehoorde aan Burggraaf de Jonghe d' Ardoisvonden de meeste Halse culturele zaken plaats in de Concordia.
Sinds begin 1900 bestaat de toneelgroep "de Volharding". In mijn jeugdjaren, de jaren zestig, speelden zij toneelstukken zoals "Dertig seconden liefde", "Arsenicum en oude kant","Een nacht in de rimboe", allée, elk jaar één of meerder toneelstukken. Mijn zus speelde af en toe mee. Via mijn zus (wij waren schrijnwerkers thuis zoals elders te lezen) werden er ook vrijwilligers gezochtom de decors te fabriceren, aan te passen en ter gepaste tijde op de scène te monteren en te demonteren.
De regisseur was toen nog Albert Devogel alias Berre Vougel delatere Halse burgemeester. Vic De Leeuw, Langen Tuur en nog meer. Te Halle trad de Volharding alleen op in de "Concordia" (zaal) aan de Bergense steenweg.
Als er de zaterdagavond een toneelvoorstelling was moesten de decors 's avonds in de week gemonteerd worden achter het reuze cinemascherm voor die tijd.
Het cinemadoek werd maar de zaterdag voormiddag omhoog getrokken, omdat er de vrijdagavond nog filmvoorstelling was. Daaruit volgt dat elke vrijwilliger enkele avonden moest meehelpen 's avonds, na de dagtaak, om het decor achter het cinemadoek te monteren. Wij mochten geen lawaai maken, en alles gebeurde met tekens en fezelen
Aan de andere zijde van het doek ging de cinemavoortstelling gewoon door.
Normaal hield het decor samen met koorden, waardoor de montage tamelijk snel en geruisloos kon gebeuren. Af en toe moet er ook eens een nagel ingeklopt worden en dat mocht niet tijdens de film. Maar die avond was er een Western, een Cowboy film zo als wij dat noemden, waarin nogal geschoten werd en veel doden vielen. Iemand keek van opzij naar de film en deed ons teken wanneer zij gingen beginnen schieten. Zo konden wij enkele nagels in kloppen, achter het cinemadoek terwijl de Cowboys vollen bak aan 't schieten waren met veel lawaai, zonder dat het publiek in de zaal er iets van merkte. Ons werk ging zo vooruit voor de zaterdagnamiddag, dan werd alles afgewerkt voor de opvoering. Meestal na de toneelvoorstelling was er bal in de lager gelegen zaal met het Orkest "De Musical Friends" onder leiding van Leon Bunnens.
De Volharding had ook een speciaal kleiner decor om op verplaatsing te gaan spelen.
Op zekere avond moesten wij naar Humbeek gaan spelen Er werd al van in de voormiddag afgereisd met twee wagens.Het ganse decor lag op de bagagedrager van Albert Devogel, die toen een blauwe VW kever had. Toen na het toneelstuk om 23u 30 alles op geladen was om terug naar Halle te vertrekken was het zeer mistig. Men zag geen steek. De zichtbaarheid was beperkt totmax 20 meter.
Er werd zeer langzaam en voorzichtig gereden. Tot plots een schim voor ons opdook
Berre Vogel remde bruusk en de bagagedrager met zijn complete ladingbelandde vooraan op de koffer van de kever.
Alles werd ter plaatsein het lichtschijnsel van de tweede wagen, naast de weg gelegd
De bagagedrager werd terug op wagen bevestigd, alles terug opgeladen. We zijn dan vroeg in morgen terug in Halle geraakt. Zonder grote problemen. De schade aan de wagen beperkte zich tot enkele schrammen vooraanop de wagen.
Tot daar avonturen achter de schermen van een toneelgroep Victor
Alhoewel dit niets te zien heeft met Halle vind ik dit interessant om details van het reizen van toen en nu te vergelijken, sommige van deze eeuwenoude raadgevingen blijven nu nog geldig.
Bagage, valiezen en koffers rond 1658
Voor de gewone man was een voetreis van één dag zonder bagage een gewone zaak.Met had alleen het hoogstnodige bij voor de zaken dat met ter bestemming moest afhandelen. Men vertrok om drie uur s morgens naar een naburige stad en men was dezelfde avond of nacht terug thuis. In België liggen de vele steden onderling op één dag te voet (heen en terug), dit komt overeen met een 15 à 20 kilometer.
Reizen met overnachting in een herberg was allen voor de rijken de gewone man kon hier alleen van dromen. Toch werd er veel en ver gereisd met overnachtingen, want men was al gauw enkele dagen, maanden of voor verre reizen, langer onderweg. Dit ging te voet, te paard, al dan niet met kar erachter, met koetsen, postkoetsen alsook per boot of schuit op de rivieren of een combinatie van beiden.
In onze moderne tijd wordt er veel gereisd en koffers gepakt. De inhoud van de huidige valiezen is grotendeels bij elke familie of zakenman, bijna standaard geworden en op enkele voorwerpen na ongeveer hetzelfde. Nochtans ziet men sommigen, met heel zware en grote koffer(s), daar waar de andere met een kleine koffer overschot hebben.
Zo was het ook in de zeventiende eeuw, men sleurde met koffers die al dan niet volumineus en zwaar waren. Zij moesten ook op tijd en stond op koets of boot overgeladen worden.Men reisde in die tijd alleen uit noodzaak, want er was niet veel plezier aan.
Er is door een Duitse geschiedkundige, cartograaf, historicus Meister Martin Zeillers, die veel buitenlandse reizen ondernam, in 1658 een reisgids geschreven, met belangrijke raadgevingen voor de reiziger uit die tijd. Men kan er ook nog allerlei andere informatie in vinden.
In een oud Duits toeristisch maandblad "Daheim" (1898) uit Leipzig vond ik deze verkorte versie met raadgevingen voor reizigers uit die tijd die alleen reisden.
Met het uittreksel dat hier volgt kan men zich een idee geven wat men allemaal aanraadde en standaard kon of moest meenemen in zijn bagage.
Verplaatsingen en Reizen in 1658
Uittreksel uit: Der getraue Reizegeselle van Meister Martin Zeillers
Het origineel boek werd uitgegeven te Ulm in 1658.
Martin Zeillers schrijft : Indien ge in goede gezondheid verkeert, niet te oud, nog te jong bent, dan kun grote reizen ondernemen
Alvorens te vertrekken zult ge bij uw ouders te rade gaan, of informeren bij intelligente vrienden en kennissen, speciaal aan diegenen die dezelfde reis al ooit eens meegemaakt hebben.
Het is aan te raden om de geschiedenis en gewoonte van de volkeren te bestuderen dat ge denkt te bezoeken. Indien ze bestaat, een kaart van de streek te kopen, alsook verscheidene reisboeken en andere werken te raadplegen.
Vergeet vooral niet uw lichaam voor te bereiden op de vermoeienis en onverwachte omstandigheden die ge onderweg kunt tegen komen.
Daarom is het geraden om te leren zwemmen en elke dag een grote voettocht te maken, zodat ingeval de armoede u overvalt en het niet meer financieel mogelijk is om met een voertuig te reizen,ge noodgedwongen uw tocht te voet kunt verder zetten zonder blaren op uw voeten te hebben.
Het is ook aan te raden om enkele eenvoudige gerechten te leren klaarmaken zoals soep, alsook eieren, vis, en vlees te kunnen bakken, voor het geval ge in een slechte herberg terechtkomt.
In elk geval is het voorzichtig zich in de herberg naar de keuken te begeven om de bereiding van het voedsel te volgen.
Meester Zeillers beschrijft in t lang en t breed over de bagage.
Hij raadt aan zich niet te overladen en zich te beperken tot het strikt nodige, om de begerigheid en aandacht van de dieven niet te trekken.
Het hoogstnodige omvat: een gebed - en zangboek, een notaboek om de indrukken van de dag op te schrijven, een kalender, een boek met vrolijke en nuttige verhalen, enkele bladen papier, een (schrijf)pluim, een inktpot, zand, een aansteker, naald en draad, een grendel of hangslot moest de kamerdeur niet goed afgegrendeld kunnen worden, een verrekijker, stofbril, een spiegel, krijt, een waskaars, een referentiezegel, eetbestek met tandenstoker, een kam, een kompas, een uurwerk, een kwadrant,enz. Een reiziger zal nooit zonder wapen zijn, een voetganger heeft altijd zijn puntige wandelstok om zich te verdedigen tegen de honden, om op de bergen te klimmen of als hulp om over de beken te springen naast de weg.
Over de kledij zegt hij: Het zou goed zijn om zijn kledij aan te passen aan de mode van het bezochte land om geen nieuwsgierigheid te wekken. Men neme best drie of vier propere hemden, enkele zakdoeken, kousen, onderbroeken, slaapmuts, handschoenen, een paar reserve schoenen, en pantoffels mede. Het is geraden een regenmantel te hebben, een hoed met brede randen, een muts met oorbescherming, katoenwatjes voor neus en oren, slobkousen met knopen.
Een reisapotheek is eveneens onmisbaar. Hij geeft de raad: kruiden, olie, herten- of konijnenvet,was, suiker, pillen of andere, tegen kopvallingen, buikloop, verstopping,maagzuur, schaafwonden, blaren op de voeten, zeeziekte, pest, vergif, slechte geuren, hoofdpijn, angina, slangenbeten, schorpioenensteken, razende honden, kloven in de lippen, enandere gelijkaardige zaken mede te nemen.
Meester Zeillers wijdt een hoofdstuk aan de dienstboden die niet altijd trouw, proper of discreet zijn. Het is soms beter af te zien van hun aanwezigheid.
Het belangrijkste tijdens het reizen is geld. In de broekzakken zitten alleen de munten voor dagelijks gebruik. De rest van het geld zit verborgen in de bagage, tussen de boeken, in een stuk was, een stuk brood, in een wandelstok voor dat doel uitgehold, in de schoenen, onder de oksels en gelijkaardige veilige plaatsen. Men zal de voorkeur geven aan goud omdat het volume kleiner is. Wegens de oneerlijke wisselagenten onderweg zal men zijn voorraad goud op zijn vertrekplaats indoen.
Martin Zeillers eindigt met enkele nuttige en speciale raadgevingen.
Alvorens te vertrekken, zegt hij, moet men orde scheppen in zijn spirituele zaken, zich verzoenen met God, zijn schulden betalen en testament maken. Zeg ook waarwel aan uw ouders, uw weldoeners, vrienden en kennissen, en vraagt hen u niet te vergeten in hun gebeden, en een goede herinnering van u te bewaren.
Want als men een reis onderneemt, weet men nooit of men terugkomt !!!!!
Op zoek naar oude Halse en dialect woorden vond ik toevallig deze lijst die heel waarschijnlijk bestemd was voor een Halse erfenis of misschien openbare verkoop uit die tijd. Daar dit een burgershuis betreft is de lijst gedetailleerd en nogal lang (als men iets in detail wilt en daarbij nog duidelijk zijn dan is dit zeker en vast niet mogelijk in enekele lijntjes). Ik heb dit woord voor woord hernomen zoals het origineel. Men ziet dat alles letterlijk alles op lijsten geplaatst tot in het kleinste detail. Dit geeft ons een idee betreffende de huisraad, klederen, linnen, keukengerief uit die tijd. Van de meeste zaken heb ik de ook vertaling. Als er vragen zijn mail mij. Met herkend veel oude woorden waaruit het Hals dialect is ontstaan. BOEDELLIJSTVan een burgerhuis der XVI de eeuw
MEUBELEN en HUYSRAED
een ledecant mette gordinagiën, oft een coetse oock met haar gordijnen ende vallen.
een kiste oft schrijne van houte met een slot.
een thresoor-cleedt oft thresoor-dwele.
een taeffereel metten canten oft lijsten verciert met schilders-goudt, silver oft dierghelijcke.
een matrasse oft stroo-sack onder dbedde.
een hoenderrenne zonder schapprayken daer aen.
een berdeken oft tailloor corfken.
een moele metten back ende metten ghereedtschap.
een vertreck-cruycke zonder scheel.
een houten cackstoel metter teylen oft becken daer in.
een blauwen steen metter houten haemere oft blauwel daar men dlijnwaet op slaet als men gewassen heeft.
een schrijflay metten goudt-ghewichte.
een cleermale om mede te reysen.
een metalen craen oft houten buyse om in t vat te steken.
een ammelaken oft serviette persse.
een hellebaerde, oft eenen anderen waeckstok.
een vleesch-boom metten zeele ende ijsere spille.
een spieghel met zijn toebehooren, t zij met schildergoudt, silver, oft oock met eenigh behancksel verciert.
een rechtbanke sonder slot daer aen.
een balance metter schalen, met een pondt-gewicht oft een huysele.
een braet-panne metten yser daer vore.
een spit metten wender ende ghewichte.
een ijsere latte met hanghel.
een ijsere ronde panne met eenen steel.
een brant-yser van metael oft ijser.
een potdecksel van metael oft ijser.
een ysere schuppe met eenen houten steel.
een taeffelrinck, van ten, metael oft teenen.
een meest metaelen oft yseren pot.
een metalen coperen oft houte eemere.
een vierclocke van metael, ijsere oft eerde.
een metaelen croone-candelaer oft ermken.
een caufoor van metael, ijsere oft eerde.
een metalen schepper oft schepbecxken.
een merckt-eemerken van metael oft van houtte oft merkt-corf, oft cabasse.
een vischspaen van metael oft van ijser.
een beslach-teyle van metael, ten oft eerde.
een tennen becken, steenen oft ghelasen flessche.
een coelback van metael oft coel-tobbeken.
een vijser van metaal, steenen, oft houten mortier metten stampere.
een wijwater vaetken van ten oft metael.
een wijn-stoop, pot oft pinte, ghetoot oft onghetoot.
een tennen becken met een lampet, oft van metael, oft lavoir, tennen oft looden fonteyne met een backsken daeronder.
een treseer-becken van ten oft metael.
een spoubecksken van ten of metael.
een olie-commeken oft commeken om uyt teten.
een garde nappe, tenne oft houten.
een lampe van ten, metael oft steen.
een tennen croes op datter gheenen silveren is.
een taeffele sonder slot.
een oorcussen met een flauwijne.
een bedde metten hooft-peluwe.
een viercant doeck-coffere.
een houten coren schuppe.
een stroyen coren-corf.
een cordenwaghen oft pijpegale.
een yseren-hoven scheel.
een bier half-vat oft vierendeel.
een houten boter-bacxken.
een catrolle metten paley-zeel.
een houten vrouwen-stoofken.
een spinrock met eenen haspele.
een mostaert-meulen.
een schinck-berdeken.
een afneemschotele.
een ijsere pot-heyse.
een treft oft een hanghijser.
een castaingnie-panne.
een tennen tailoor oft houten.
een tennen sout-vat.
een tennen kom oft houten akere.
een mostaert-pot van ten oft steen.
een tennen boter-schotele.
een schouw-cleedt.
een sargie.
een sit-cussen.
een lanteerne.
een wan.
een coren-meuleken.
een meel-tonne.
een keers-kiste.
een cleer-mande.
een torf-mande.
een schotel-vat.
een berrie.
een vleeschstande.
een waschtobbe.
een back-korf.
een bier-schraghe.
een pollepel.
een wayer.
een coeckijser.
een bierbuyse.
een ratte-valle.
een muyse-valle.
een preeckstoel.
een besten stoel.
een schutberdt.
een vleesch-blok.
een cruydt-busse.
een querne.
een scherf-bert.
een leere.
een bijle.
een saeghe.
een ijsere haemere.
een cleer-bessem.
een claddere.
een aentreckere.
een wet berdeken.
een wind-ysere.
een scherf-mes.
een elle.
een spijckel-boor.
een blaes-balck.
een dweiler.
een cruydt-sifte.
een verkeer-bert.
een ghelaes-bert.
een droop-lepel.
een cap-mes.
een ijseren hense.
een rooster.
een vierschuppe.
een wafel-ijser.
een reicksken.
een tanghe.
een scheere.
een raspe.
een keers-snuttere.
een urinael-pot.
een houten soutvat.
een steenen olypot.
een besten ketel.
een brouketele.
een backetele.
een bedt-panne.
een obely-corf.
een verlaet-becken.
een tennen schotele.
een taeffel-cleedt.
LINNEN
een bedde-cleedt van lijnen, wullen oft tierentijn.
een blauwen en een witten lijnen voorschoot.
een paer slapelakens.
een ammelaken.
een serviette.
een handtdoeck.
een overtuygh van een oorkussen.
een lange ghebeelde dwele.
een drooghdoek.
een brand-sack.
een meel-sack.
een turf-sack.
VROUWENCLEERE
een huyve, haersnoer, bandeken, spanse ende dierghelijcke.
een tabbaert, bouwen oft samaris.
een paer panttoffelen oft schoenen.
een paer mouwen, sonder gheslaghen goudt oft silver oft ghesteente, maer wel met passemente gheboort.
een coliere, sonder gheslaghen goudt, .. als voren.
een familie oft huycke van sye oft van lake.
een riem oft gord-ketent sonder gheslaghen goudt oft gesteent, t zij van silver oft oock van silver verguldt.
een paternoster, sonder den selven van silver te wesen, maer wel van corael, amberen, getten oft anders.
een borsse oft herteken sonder goudt oft silver daer aen te wesen.
een paer messen sonder silver daer aen te wesen.
een boeck-sack, met eenen boeck, sonder eenigh goudt oft silver daer aen te wesen
een halsdoeck.
een keurs.
een ziele.
een paer coussens.
een voorschoot.
MANSCLEEREN
een tabbaert ende indien hij een een ghesworen gheselle is van eenighe ghesworen gulde, zoo zijne palure van silver, oft soo sij is, metten selven tabbaert daer sij op staet, ende is hij gheen gulden broeder van eenigh der gesworen gulden, soo zijne palure van sijnen ambachte, die hij op sijne mouwen steckt als hij in de processie oft tot eenigh offerhande gaet, ende indien hij gheenen tabbaert en heeft, soo sijnen besten mantel oft cappe.
een pandt-rock oft cajack, sonder goudt oft silver daeraen te wesen.
Aangaande de dialecten is er overal discussie, het was een gesproken taal uit de middeleuwen en werd zelden of nooit geschreven. Daarom ben ik steunend op vroegere geschriften verder gegaan met schrijven om het op de juiste wijze uit te spreken. Te Halle zijn er verschillende schrijfwijzen van het dialect, elk op eigen manier. Ik streef naar eenvormigheid, daarom volgen hier enkele suggesties die gemaakt zijn om een discussie uit lokken.
Het Hals zit vol uitzonderingen en daarom is een algemene regel bijna onbestaande.
Het Hals dialect behoort tot de Brabantse dialecten zoals het Tilburgs, Antwerps, Mechels, Leuvens, Brussels enz.Deze streektalen hebben veel gemeenschappelijke punten, alhoewel, ze zijn toch zeer verschillend van Noord Brabant tot de taalgrens met Wallonië.
Daar de fonetische schrijfwijze maar voor weinigen te lezen en te begrijpen is, heeft men een andere schrijfwijze moeten bedenken die voor het grote publiek voldoet.
De basisregels die ik volg steunen op de "Stichting Brabantse dialecten" Deze regels zijneigenlijk op maat gegoten voor het Leuvens. Deze vereniging biedt geen volledige standaardoplossing voor het Halse dialect. Daarom heb ik een aanpassing gemaakt voor het Hals.
Ik voeg hier een transcriptie toe, met referentie naar gekende klanken zelfs in andere gekende talen als Frans, Duits, Engels enz, om de uitspraak te vergemakkelijken. In de loop der eeuwen kwam er op de resten van de oude Halse taal wegens de nabijheid van de taalgrens een grote Franstalige en ook in mindere mate een Engelse invloed, die ook zijn speciale klanken meebracht.
De Halse klanken zijn zoals ik ze uitspreek van opVogepers - Sint-Rochus (Extra Muros) maar die gelden ook voor 98% van de regio. Buizingen is uitzondering omdat dit dialect al van het Dworps voortkomt.
Daar Halle een omwalde stad was zijn er ook al verschillen in uitspraakvan wijk naar wijk (op 100 meter) In groot Halle zelf zijn er verscheidene kleine varianten, enkele woorden die verschillen en anders zijn in betekenis en uitspraak.
In Halle centrum zegt men voor boom:nen boem, even verder zegt men nenbuum
Zo heeft menvoor schoon: skoen en skuun en voor rood:roed en ruudenz
Men zegt kouse en even verder richting Lembeek kaasse
De schrijfwijze en hoe dit uitgesproken wordt azoals in pad, mat,
aazoals in paar, raar, waar
àzoals in het Franse plan, gant
aizoals aai-jnz' ain (zij hadden) a-i-n vlot achter mekaar uitgesproken
oa zoals in het engelse more en toafel (tafel) oezoals in hoed, moet,
oideze 2 letters worden vlot achter mekaar uitgesproken meestal met dchj, tchj, schj
achterzoals in goidchj (gaat), moitchje (meisje)
oozoals in boor, moor,
ouzoals inbout, smout,
uzoals in put
ui zoals in ruik (reuk) uuzoals inmuur
Daar het Hals dialect een spreektaal is zijn er nooit regels opgesteld om dit te schrijven
Het zal zijn zoals het groene boekje Algemeen Nederlands: regelmatig een andere uitgave. Een beetje theorie om via het schrijven de leesbaarheid te verhogen.
Ik gebruik de ch om deze klank zoals in chat (Fr) die dikwijls en uitdrukkelijk in Hals voorkomt te accentuerenanderen gebruiken sj waar men geen rekening kan houden met de vele uitzonderingen en geen nadruk kan leggen opdeze klank.vb werkwoord kosje en koschje (kuisen) Kosje zou in uitspraak het verkleinwoord van kos kunnen zijn, terwijl koschje altijd op de goeie manier uitgesproken wordt.
Wij schrijven nooittes a zuumaar 't es a zuu(het is zo)
Het accent staat altijd op de plaats waar een letter weggelaten is.
Wij schrijven ook niet "asse" maar "as ze" (als zij) en emmèk maar èm èk (heb ik)
Klinkers worden meestal dubbel geschreven: uur (oor) uure (oren)
De h wordt nooit geschreven. Ik gebruik alleen de h in de eigennamen enstadsnaam "Halle en Hals" om verwarring met "alle en als" te vermijden.
De alleenstaande c wordt vervangen door k
Hetgeen ik ook toepas is vb hond schrijft ik ondik poog dezelfde eindletter te gebruiken
dan in het algemeen Nederlands.
In het Hals bestaat geen meervouds n achter een woord vb nèun ond, twie onne(een hond , twee honden) nèun tand, twie tanne (tand, tanden) Op de achtergrond ben ik ook bezig om een Halse gramatica uit mijn duim te zuigen en dat is verdomd moeilijk.en volumineus met al die uitzonderingen. Victor