Woest trok de wind aan de takken en bladeren van de boom.Met alle kracht hield hij zich vast in de grond. O.., dat kind en de hond liggen daar nog te slapen. Ik moet ze wakker maken, het wordt gevaarlijk! Voorzichtig probeerde de boom een kleine tak precies naast hun te gooien. Bruno schrok er wakker van..Angstig hoorde hij de wind loeien, vlug likte hij in het gezicht van Ans. "Bruno, niet doen!" mompelde zij, maar Bruno hield niet op en begon zacht te huilen. Daar werd Ans goed wakker. "Wat is dat voor een lawaai?" riep ze. "Kind sta op!" riep de boom, "de orkaan komt er aan! Het is gevaarlijk voor jullie hier!Probeer zo snel mogelijk om hoog te lopen. Steeds rechtuit gaan, dan kom je op een gegeven moment bij het huis van de boswachter. Maar zo snel als je kunt, want er komt ook veel regen." Nu werd Ans toch wel erg bang. "Kom Bruno, vlug, we moeten hier weg." O wat ging dat moeilijk, omhoog lopen, de wind die aan alle kanten aan hen trok. Bruno bleef vlak naast haar lopen alsof hij haar wilde beschermen. Daar kwam de regen ook al. Al snel waren ze helemaal doorweekt. Het was net of de wind steeds harder ging waaien. Ze konden er bijna niet meer tegen in gaan. Aan alles wat ze tegen kwamen probeerden ze zich vast te houden. Moeizaam kwamen ze steeds een stapje verder. Naast hen en overal om hen heen vielen er takken met veel geraas naar beneden. Huilend snikte Ans: "We vinden het huis niet!" maar Bruno liep toen blaffend voor haar uit alsof hij wilde zeggen: "Kom! Volhouden!" Maar wat werd ze moe! Ze kon niet meer. De wind was te sterk voor haar. Langzaam liet zij zich op de grond vallen, en haar ogen vielen dicht. Zacht huilend snuffelde Bruno aan haar. Toen begon hij te rennen. Hijgend liep hij tot hij in de verte een licht zag. Daar bij de deur begon hij hard te krabben en te blaffen. Binnen werd het gehoord. "Wat is dat nu?" riep de boswachter en deed de deur open. "Een hond!" riep hij verbaasd. "En wat is dat beest nat! Kom maar binnen" zei hij, maar dat wilde Bruno niet. Opeens begreep de boswachter hem. "O, je wilt dat ik mee ga. Wacht, mijn jas." en al snel liep hij achter de hond aan.Wat lag daar in de verte? Eindelijk zag hij iets, het leek wel een kind. Zo snel hij kon rende hij er heen. Vlug trok hij zijn jas uit, pakte Ans op en wikkelde haar in zijn jas. Zo snel mogelijk liepen ze weer naar zijn huis. Daar aangekomen zette hij Ans in een stoel en gaf haar iets warms te drinken. Langzaam begon Answeer wat bij te komen. "Wat doen jullie in hemelsnaam buiten in dit weer?" Maar antwoorden kon Ans niet. Ze was nog zo moe en ze schaamde zich nu wel heel erg. De boswachterzag wel dat ze het heel moelijk had. "Nu, hier zijn jullie veilig dus ga voorlopig maar wat slapen. Dan hoor ik het morgen wel." Hij krabde zich eens achter zijn oor, want vreemd vond hij het allemaal wel.
"Wat hoor ik toch?" zei de vrouw van de boswachter. "Ik ga eens even kijken. Dat is vast het meisje met de hond, die wakker geworden is."Maar nee, het was de hond. Wat is er Bruno? Waarom huil je zo?" Zachtjes aaide zij hem over zijn kop. O, wat voelde dat warm aan en wat een droge neus. "Je bent ziek, arm dier. Ik ga vlug mijn man roepen," dacht ze.Daar werd Ans ook wakker. "Wat is er?" vroeg ze nog half slaperig. "Bruno is ziek, ik ga vlug even de boswachter roepen." Wat schrok Ans! Vlug boog ze zich naar Bruno toe. Die keek haar zielig aan en rilde van de koorts. "O Bruno je mag niet zo ziek zijn, dat wil ik niet!"Daar kwam de boswachter al aan. "Ga eens wat opzij meisje, zodat ik eens goed naar de hond kan kijken. Ik zie het al, daar moet een dokter bij komen. De hond is erg ziek. Wacht, even een deken over hem heen en dan ga ik snel de dierenarts halen." Huilend en vol angst keek Ans de vrouw aan. "Het is mijn schuld, ik had niet weg moeten lopen. Wat moet ik beginnen als er iets met Bruno gebeurt?". "Ach kind toch, huil niet zo. Vertel mij nu eens wat er allemaal gebeurd is," vroeg de vrouw vriendelijk. En toen begon Ans alles te vertellen, over mama en papa en hoe lastig zij altijd geweest was. En hoe zij weer weggelopen was uit het internaat. "Ja" antwoordde de vrouw "er is heel wat gebeurd." En na enig nadenken zei ze: "We gaan eerst je ouders en de school waarschuwen dat je veilig hier bent. Dan wachten we de dierenarts af. We drinken een kopje thee, dan wordt je weer een beetje rustig. "Ja, maar Bruno" snikte Ans "Hij is zo lief en ik vind het zo zielig!" Daar hoorde ze de auto alen daar kwam de boswachter met de dokter al binnen. Snel werd Bruno bekeken. "Ja, dat is een longontsteking. Hij heeft een fikse kou gepakt. Ik moet hem mee nemen. Het beste is hij nu bij mij, dan neem ik fotoÂ’s van zijn longen en krijgt hij de nodige medicijnen." "Kan ik dan mee?" vroeg Ans. "Nee, kinderen kunnen wij daar niet bij gebruiken. Is de hond van jou?" En toen vertelde zij ook hoe Bruno met haar meegelopen was, en hoe hij haar gered en beschermd had. "Ja, zo zie je maar hoe een beest zijn eigen baas kiest. En waar hij geweest is heeft hij het ook niet al te best gehad. Ja, ik merk wel dat jullie veel van elkaar houden. Ik neem hem nu snel mee en morgen moeten jullie maar komen om te kijken hoe het gaat. Ik denk dat hij na een week al weer aardig opgeknapt is." Daar ging de telefoon. "Kom eens meisje, hier zijn je ouders, die willen je graag horen" zei de boswachter.Ja dat wildeAns ook. Veel traantjes kwamen er nog, maar mama wilde dolgraag dat zij weer naar huis kwam. En Bruno mocht mee komen en bij hen wonen. "Ik ben veranderd" zei Ans "Jullie zullen het zien." En gelukkig was Bruno na een week weer zover opgeknapt dat hij ook mee kon toen haar ouders haar kwamen halen. En Ans was het meisje geworden zoals haar ouders dat zo graag wilden.En als je Ans zag, dan was Bruno er ook: twee trouwe kameraden.
Ja vrouw zei de boer ik ga maar eens vogelverschrikkers maken. Die vogels pikken nu toch wel erg veel graan weg, misschien dat het helpt. Ja dat is leuk zei de boerin , weet je wat we maken er twee. ; ach wat zei de boer een is toch genoeg, maar goed jij je zin, dan worden het er twee. Leuk zei de boerin, we maken een mannetje en een vrouwtje. Nu moest de boer toch wel even lachen, malle vrouw jij bedenkt toch altijd weer wat anders.
Maar bedrijvig begon de boerin te zoeken, ; een hemd moeten we hebben en twee hoeden , een van jou en een van mij. En ook een jurk en een schort. ; Ze worden vast heel mooi. En ijverig gingen ze samen aan het werk. En ja hoor s,avond waren de poppen klaar.
Na het eten gaan we de poppen in het veld zetten zei de boer. En ja wel hoor toen het wat donker werd stonden de vogelverschrikkers op het veld, een flink eind uit elkaar. Want dat moet zei de boer. Wat zien ze er leuk uit zei de boerin, die hoedjes wat staan ze mooi. Ja, we kunnen trots op ons werk zijn, laten we hopen dat het ook goed werkt, de vogels moeten er ook van schrikken, zei de boer. Niemand heeft zulke mooie vogelverschrikkers vond de boerin.
Vooral hun kleine dochter vond ze prachtig. Als zij s'avonds naar bed ging keek ze altijd uit het raam en zag ze de poppen trots staan. Maar wat jammer dat ze zo ver uit elkaar stonden, zo eenzaam. Maar als zij dat tegen haar vader zei, antwoordde hij altijd dat het echt zo hoorde.
"Mam, mag ik nog even bij de vogelverschrikkers gaan kijken?" " Meisje toch, je bent gisteren ook al geweest". "Toe mag het?" Nou vooruit dan, een half uurtje. Langer niet, dan gaan we eten". "Goed mama, ik ga dan snel". Hoofdschuddend keek mama haar dochter na.
Springend en rennend kwam ze bij de poppen aan, eerst ging ze vlak voor het mannetje zitten. "Hallo, ik ga jullie een naam geven. Vind je dat goed?" Ik noem jou Dop, omdat je een dopneusje hebt. En je vrouwtje noem ik Mop, omdat ze er zo mopperig uit ziet". Onbewogen keek de vogelverschrikker haar aan. "Vinden jullie het niet jammer dat jullie niet naast elkaar staan?Maar weet je, mijn vader zegt dat het zo moet, omdat jullie een taak hebben, de vogels moeten van jullie van schrikken!"
Toen ze goed keek leek het wel of de pop een beetje glimlachte. "Ik kan niet zo lang blijven we gaan zo eten, dus ga ik nu naar je vrouwtje". Nu lachte de pop weer, hij dacht: "Wat een leuk soort. Ze moest eens weten".
Nu kwam ze bij het vrouwtje aan. "Hallo! Ikheb besloten om je Mop te noemen en je mannetje heet voortaan Dop".
"Wacht, ik moet je hoedje een beetje goed zetten. Zo, nu staat hij weer recht. Ik moet nu naar huis, anders wordt mijn moeder boos. Morgen kom ik weer naar jullie kijken!" Nijdig keek het vrouwtje haar na. "Hoedje scheef, wat gaat haar dat aan?" Ze gaf een ruk met haar hoofd. Hopla daar stond het hoedje weer scheef. "Waarom kwam dat gekke kind steeds naar hun toe? Dat wil ik niet. En dan die gekke namen die ze ons geeft!" Ja, het vrouwtje was helemaal niet vriendelijk en dat terwijl het meisje het zo goed bedoelde.
's Avonds keek het meisjeweer uit haar raam. Wat was dat nu? Ze keek nog eens. Stonden Dop en Mop nu naast elkaar? Dat kan niet, maar ja, ze zag het toch goed. Ze stonden naast elkaar en zagen er veel gelukkiger uit. Ze keken elkaar zelfs verliefd aan.
O wat was dat leuk! Lang bleef ze kijken. "Ik ga het niet verklappen. Dat is ons geheimpje. Een geheimpje van ons drietjes".
"Hallo, hier ben ik weer. Wil ik eens wat vertellen? Ik ken jullie geheim". "Wat bedoel je?" vroeg het vrouwtje."Gewoon dat jullie 's avonds zo gezellig bij elkaar staan, dat heb ik gezien. Ik kijk altijd naar jullie." "Oh" Woedend keek het vrouwtje naar het meisje. "Zit je ons af te gluren?" "Nou ja, zo moet je het niet noemen, Ik kijk graag naar jullie, dat vind ik leuk!" "Ja,ja," dacht het vrouwtje "dat zal wel". ”Ik ga weer hoor. Dag! Ik moet naar school”. 's Avonds, toen ze weer bij elkaar stonden zei het vrouwtje boos: “We worden bespioneerd door het meisje. Ze kent ons geheim”. “Dat weet ik, maar het is een lief meisje. Zij verraadt ons niet”. “Dat kan wel, maar ik wil het niet. Ik wil hier weg. Straks wordt het winter en dan kunnen we hier toch niet blijven”. “Waarom ben je toch altijd zo boos op het meisje?” “Omdat ik ook een meisje wil zijn zoals zij en geen vogelverschrikker”. “Ik kan je niet helpen” zuchtte het ventje. “Wist ik maar iemand die ons helpen kon”. En opeens een prachtig wil licht. Daar stond opeens een toverfee. Wat was ze mooi, en wat een lieve ogen had ze. “Ik denk dat ik hier helpen kan” sprak zij. “Jouw kleine vrouw heeft gelijk, het wordt hier veel te koud. En de vogels komen nu echt niet meer! Ik weet ergens een heel mooi bos waar veel vogelverschrikkers staan. Die leven daar heel gezellig met elkaar, dat is echt iets voor jullie, dan blijven jullie voor altijd bij elkaar. Het is er ook heerlijk warm”. “Maar ik wil zo graag een meisje zijn” sprak het vrouwtje. “Ja dat kan ik je niet geven. Je bent een vogelverschrikker en dat zal je altijd blijven”. “Wees blij, we kunnen voor altijd bij elkaar zijn” sprak hij. “Ja dat is zo” sprak zij, “dat wil ik ook”. “Mooi, kom dan maar mee, we vliegen er heen” sprak de toverfee. “Ik ga voorop. Kom maar achter mij aan”. En daar gingen ze hand in hand. “Kom kind. Je moet naar bed. Morgen is het weer vroeg dag”. Snel keek het meisje naar buiten. “Mam, de vogelverschrikkers zijn weg!” “Ja dat kan wel.” sprak de moeder. “In de winter hebben we ze niet nodig”. “Ja maar...” “Niet meer babbelen, vlug in bed, wel te rusten”. Toen ze in bed lag dacht ze toch: “Zie je wel. Nu weet ik het zeker. Het waren geen gewone vogelverschrikkers, ik heb alles goed gezien!”
"Ja, ik heet Fleur, en die grote jongen dat is mijn neef Micha en naast hem staat zijn vriendin Maaike". "Ja, wacht eens even" zei Pipi. "Die twee ken ik toch!" "Ja" zei Micha, "wat leuk dat je dat nog weet. Wil je ons iets vertellen en wat leuks laten zien in het bos?" "Ja zeker, maar je weet toch wel dat jullie even wat kleiner moeten worden?" zei Pipi. "Anders kan ik jullie niets laten zien". "O ja, dat is prima hoor!" zeiden Micha en Maaike. "Ik niet" zei Fleur "Ik ben veel te blij dat ik al groot ben".
"Ja, het zal toch moeten" zei Pipi. "Voor kabouters ben je veel te groot". "Nee", riep Fleur ik wil groot blijven!" Het huilen stond haar nader dan het lachen.
Nog wat onwennig stond ze daar. Ze had twee strikjes in haar haar. Ze was voor het eerst echt heel alleen, met allemaal vreemden om haar heen. De eerste schooldag. Ze werd nu groot, ook al zat ze soms nog graag op schoot. Een traantje zocht heel stil z'n weg. Ze had de eerste weg afgelegd naar het lezen en studeren. Ze zou nu minder mogen spelen. Dat zou nu haar toekomst zijn, ook al was ze nog zo klein. Maar al heel snel droogde ze haar tranen, toen er wat vriendjes kwamen. En werd het gaan naar school al heel snel heel gewoon.
“Wacht eens” zei Pipi “we hebben de toverfee nodig. We kunnen haar roepen”. “Dat kan niet“ zei Fleur. “Die bestaat niet. Jij denk dat je alles al weet, maar dat is echt niet zo.” zei Pipi. Sip keek Fleur naar de kabouter. Ze vond het opeens niet meer zo leuk. Ze keek naar Micha en riep zacht ”Micha, ik wil geloof ik liever naar huis”. “Nee” zei Micha “doe nu niet zo flauw en wees niet zo bang. Ik ben toch hier met Maaike”. Pipi maakte een gebaar en daar stond ineens de toverfee. Vol verbazing keek Fleur naar haar. “Wat bent u mooi” stamelde zij. En dat was ook zo en ze zag er ook zo lief uit. “Kom maar kleine meid. Geef mij je handje maar, ik zal jou en de anderen het sprookjesbos eens laten zien”. “Oh, wat zijn de bomen ineens groot!” “Ja,” sprak de fee “je bent nu even klein”. “Ik word toch ook wel weer groot?” vroeg Fleur angstig. “Ja hoor. Kijk eens naar Maaike en Micha. Ze roepen ons. Kom dan gaan we naar hen toe. We roepen even twee muizen, dan kunnen we daar op zitten”. Wat een plezier was dat . De muizen liepen wel heel voorzichtig want ze wisten wel dat Fleurtje een beetje bang was. “Mogen wij ons huisje laten zien?” riepen de muizen. “Ja hoor” zei de fee “dat is heel leuk”. “Kijk, hier is het” zeiden de muizen en stopten voor een piepklein huisje, wat je alleen maar kan zien als je heel klein bent. Het deurtje ging open en daar kwam een muizenvrouwtje naar buiten. “Oh, bent u het fee” sprak ze “En u heeft mensenkinderen bij u” . “Ja, zij willen zo graag het sprookjesbos zien”. “Ja dat is leuk, komen jullie maar binnen want ik heb pas weer baby’s. Het is wel een beetje druk, want ze kunnen al rondlopen”. Al gauw zat Fleur op haar knietjes naar de kleine muisjes te kijken. “Wat leuk, ik wil ook zo’n muisje! “Nee hoor” sprak moedermuis “Ik geef geen van mijn kinderen weg”. Even dacht Fleurtje na. “Nee” zei ze. “Ik wil ook bij mijn mama blijven”. Dat vonden de andere kinderen ook want al waren die al wat groter, ze wilden ook niet bij hun ouders weg. “Maar nu moeten we weer naar huis” zei Micha. “Anders worden ze thuis ongerust”. Even zwaaide de toverfee met haar glinsterende stokje en daar waren ze weer groot. “En nu vlug op huis aan” zei Micha en nam Fleur weer bij haar handje. Ja, dat wilde Fleur wel. Zij wilde haar avontuur aan mama vertellen!
; HÉ JAKKES MOPPERDE MICHA, ALTIJD REGEN EN WIND , IK VIND DAT NIET LEUK. ; JA ZEIDEN FLEUR EN NOA, WIJ VINDEN HET OOK NIET LEUK, WE KUNNEN NIET BUITEN SPELEN.IK VIND HET OOK NIET EERLIJK, ; WAAROM MOGEN WIJ NOOIT EENS ZEGGEN WAT VOOR WEER HET MOET WORDEN. ZEI NOA. JA DAT KAN NU EENMAAL NIET ZEI MICHA, EN ZO ZAT HET WEERMANNETJE AL DAT GEMOPPER MAAR EENS AAN TE HOREN. ; IK DENK DAT IK HUN MAAR EENS EEN LESJE ZAL LEREN, WANT HET WEER DAT MAAK IK NU EENMAAL UIT, EN HIJ LACHTE ZACHTJES BIJ ZICH ZELF. ; IK DENK DAT WE TOCH MAAR EVEN NAAR BUITEN GAAN,WE DOEN ONZE REGENKLEDING AAN, ZEI MICHA. JA DAT VONDEN ZE GOED. ; HA, DAAR KOMEN ZE NAAR BUITEN,NU GAAT HET GEBEUREN DACHT HET WEER MANNETJE. MET EEN GROTE SPRONG STOND HIJ INEENS VOOR DE KINDEREN. ; WAT KRIJGEN WE NU, ZEI MICHA, WIE BEN JE EN WAAROM LAAT JE ONS ZO SCHRIKKEN?. ;WIE IK BEN VRAAG JE, DAT IS VLUG GEZEGD,IK BEN HET WEERMANNETJE, ; O ZEI FLEUR BENT U HET MANNETJE DIE HET ALTIJD LAAT REGENEN ,DAT VIND IK NIET EERLIK, WIJ WILLEN OOK WEL EENS HET WEER BESTELLEN. ;OKE, DAT IS GOED, DAN DOEN JULLIE HET TOCH. HET MAG ALLEMAAL EEN KEER, EN WEG WAS HIJ WEER.,; WE GAAN HET PROBEREN RIEP NOA, IK WILDAT HET LEKKER WARM WORDT, EN JA WEL DAAR WAS DE ZON, NOG WARMER RIEP FLEUR. O WAT WERD HET WARM ; WE MOETEN ONZE JASSEN UIT DOEN ,RIEP MICHA, HET WERD WARMER EN WARMER , ZO TROKKEN ZE BIJNA AL HUN KLEDING UIT ; IK GA ZITTEN IK WORDT MOE RIEP NOA, HET IS VEEL TE WARM, ; WACHT RIEP MICHA, ;IK ZEG DAT IK WIND WIL, DAAR WAS HET AL, EERST EEN LEKKERE ZACHTE WIND , MAAR DIE WERD HARDER EN HARDER.ALS WILDEN RENDE DE KINDEREN ACHTER HUN KLEREN AAN , ; SNEL RIEP MICHA WE MOETEN ZE WEER AANTREKKEN, ;WACHT RIEP FLEUR IK VRAAG OM DE WINTER, DAAR WAS HET AL, HET BEGON ZACHTJES TE SNEEUWEN. ;WAT MOOI,WE GAAN SNEEUWBALLEN GOOIEN DAT IS LEUK, MAAR WAT WERDEN ZE KOUD, ; NEE RIEP MICHA, DIT IS OOK NIET LEKKER MEER. FLEUR EN NOA BEGONNEN ZACHTJES TE HUILEN. ; WAREN WE NU MAAR TEVREDEN GEWEEST RIEP MICHA. ; WACHT IK PROBEER HET WEERMANNETJE TERUG TE ROEPEN, ; W ILT U TERUG KOMEN WEER MANNETJE WIJ WILLEN GRAAG DAT U HET WEER REGELT. ; WIJ VINDEN HET NIET LEUK MEER.. ; HET WEERMANNETJE HAD ALLES ZITTEN BEKIJKEN, ZE HEBBEN HUN LESJE GELEERD, IK ZAL ZE MAAR WEER HELPEN, EN DAAR WAS HIJ WEER, ; ZO IK DENK DAT JULLIE NU WEL WETEN DAT GEWONE MENSEN HET WEER NIET KUNNEN REGELEN. EN ZACHTJES VIEL ER WEER LEKKERE ZACHTE REGEN OP HUN NEER, ; DANK U WEL RIEPEN ZE, GELUKKIG ALLES WAS WEER NORMAAL. EN MICHA DACHT, DAT WAS WEL EEN AVONTUUR, ALS IK DAT AAN IEMAND VERTEL DAN GELOVEN ZE MIJ NIET!