ik leef dicht bij de dood, zo dichter eigen, verkeer niet echt in nood of word beheerst door ander dreigen
maar zeg nu eerlijk wat is morgen en schijnt er zo begeerlijk aan dat wat toekomst heet weet men zich daarin geborgen
voegt zich nog inzicht toe immers het zijn oude dagen die als nieuw worden beloofd maar waarvan men gister reeds de ervaring heeft beleefd al eeuwen gedragen vaak door de rede gekloofd
bezondig ik me nu aan een gebod dat dwingt tot hopen misken ik het uitgestippeld lot dat ook mij doet nopen
vast te klampen aan de lopende band met een tedere liefde voor ogen of de lusten van een ver verwijderd strand waar de hemel wordt voorgelogen
het licht van het leven toont zich op zijn best daar waar in duisternis de aardse dorst niet wordt gelest of waar het zicht haast eeuwig wordt uitgetest
aan het graf van een geliefde schreeuwt het licht om lucht daar giert door alles het gemis in de niet te beantwoorden vraag wat is er dat rest; wil ik nog wel aanschuiven aan een uitgebreide dis
ik leef dicht bij de dood. zo dichter eigen, verkeer niet echt in nood of word beheerst door ander dreigen
regeren is begeren of macht vereren het is in ieder geval beweren het gepeupel naar het goede te leiden
de bedachte stilstand of achteruitgang weten om te keren tot vooruitgang en minder lijden en het bevredigen van de eigen achterban
mijn broek is versleten, mijn moeder dood wie naait er nu een nog stuk aan nee, we gooien het verscheurde in de goot en lopen door de neonetalagelampenlaan
wie stopt er nog sokken in een tijd van twee auto's voor de deur wie stopt er met mokken als we verdwalen in onze voorkeur
ach liefje wat blief je een geparfumeerd briefje of een speels geriefje, mijn harte diefje
ik verf het behang maar wit hoef dan geen kleur te bekennen en met mijn stembiljet sta ik in het gelid of kniel ik voor de Heilige Beeltenis en bid; waarom maakt u van zwart niet wit om aan het levensgrijs te wennen
al die toekomstplannen zijn dromen uit vervlogen tijden ze schijnen nooit uit te komen het moorden is immers ook niet te mijden
ik zie naar buiten mijn punto voor de deur een tuintje achter in de wc een toegankelijke geur
ook het beeldscherm der democratie staat iedere avond aan iedere file of stagnatie het weer en de soap gaat met ons leven op de loop
koetje boe, roept de ge-es-em oh, ben jij het alweer op je onnozel getetter zit geen rem maar aan mijn hand ontbreekt in de supermarkt een veer
regeren is vooruitzien door de bril van morgen gebouwd op luchtvervuilende angsten en vijanden overal verborgen
ik hark mijn tuintje maar aan dat doe ik twee keer per jaar ben dan heel sociaal begaan als ik naar mijn buren staar
en zo teren wij op een maakbaar leven mondiaal door wolven voortgedreven mijn denken staat op de automatische piloot ik voel maar niet verder dan de regionale krant en lees als eerste het adverteren over de dood
dit is een gebed zonder end een hersenspoelend gedicht dat bent u niet van mij gewend ik was immers altijd meer of minder theatraal en doelgericht of soms dolend op poëzie gericht
(een onbeduidend gedicht ten behoeve van ene verveling ende kritiek)
het einde der tijden heeft zich aangediend wilde je er even op attenderen of ik of jij het nu wel hebben verdiend binnenkort moeten we vroeg uit de veren
de poort staat open
ik kreeg een sms van boven de zaak is in gereedheid gebracht ze konden het niet echt 100% beloven maar aan ieders plaats blijkt gedacht
de poort staat open
vrees niet zo luidde mede de boodschap hoe je je ooit in het stoffelijk gedroeg ons fileprobleem vinden ze daar een grap spraakverwarring gooit men er over de boeg
de poort staat open
aan geloof wordt niet meer gedaan daar heeft men te veel van ons geleerd elkaar omwille van de Heer verslaan is te aards gebleken de vredige stilte wordt vooral vereerd
de poort staat open
in de hemel vertoeven blijkt een plek voor reünisten de ganse dag zielen voorbij zien zoeven zelfs is er een bijeenkomst voor vermisten
de poort staat open
over het uitzicht valt niets te klagen vanonder de oude wereld in de smog daarnaast wordt door engelen ook nog de hel voor bevlekten gedragen maar dit blijkt in het aanschijn van de eeuwige herkenning een herinnering aan een achterhaald bedrog
de poort staat open
eten en drinken is een onbekend begrip even als slapen en werken mens erger je nieten is een bezigheid met stip en lachen om die wij waren komt te samen in het zwarte pieten
de poort staat open
hoe lang het allemaal gaat duren werd niet meegedeeld oneindig in de hemel kuren wordt gemeten langs de menselijke maat met nadruk werd gezegd "er wordt niet verveeld" dat is toch een opluchting waarbij alles valt of staat
in diese struukgewasse naobie braome ende netelgroei soekt die griesbruune foggel siene plecke ende raopt klien biestkes fur siene keinders in die nestebaole ut foer um tu lefe ende um selfe ientloos tu singe fur ons allemaole
og, miene gotteku dies beeske skreewt dun leegte fol rolt geluuje deur miene siele icke kenne nie mer dencke an swarte ende slegte saoke veur effe worrik opgeligt deur himmelse klaengcke um so ofer miene tu waoke
um miene icke fur effe tu sterckere as die piene von ene verlaotene gelieke ene skerpmes miene lief deur sniet ende opsluut in ene kelderkerckere
hore doch daor in't lofboske ene nogtegaole singe hie fult die stille naor ferre gebiet ut is geliek dunne onsichbaore Got maor tone in't kliene die kragte van siene groote lievesgebot
ghie nimt ene wonder waor die hie uut losse hant oewe harte trille doet ut is siene snaovel diene sulcks op gewoone aortse wiese oet
"ga niet weg roep ik naar de gebochelde vrouw wij nemen je er gewoon bij, zien je als normaal we loensen wat naar links en hijsen je met een touw naar de tiende verdieping", aldus opent de verteller zijn verhaal
een geroezemoes verspreidt zich door de zaal is hier nog wel sprake van fatsoen en respect begeven wij ons wellicht op een glijdende schaal als wij een medemens noemen bij, in dit geval, haar gebrek
een stoel nadert het podium in vliegende vaart geschreeuw uit alle hoeken van het wijkgebouw zelfs de koffiejuffrouw, tot op heden fijn besnaard schreeuwt naar de acteur " krijg de klere" in een gepruttel dat eindigt in een venijnige snauw 'jij wordt hier tot Persona Non Grata verklaard" zei de met haar op de tanden uitgedoste kenau
de zaal kijkt haar verstomd doch vol bewondering aan welke wijze woorden laat zij hier zweven zelfs het nobele lokaal bestuur is het niet ontgaan hier wordt nog eens verbale daadkracht bedreven
op het toneel, stilaan gevuld met gebroken meubilair overgoten met zwarte koffie en lauwe thee roept de aangeslagen kunstenaar "dit is niet fair, de ongelukkige vrouw waarover ik wilde spreken is een travestiet, hij draagt een kussen met zich mee"
als ik niet ben gelijk jij wilt, in jouw spiegel; een bloem die eeuwig weerkaatst, tot onophoudelijk bloeien bereid
raak ik verstild, word ter plekke geplaatst achter in de rij der verscheidenheid
zal je mij dan nog zien als ik verdwaal in de tuin van de verschraalde mildheid
ook mijn denken wordt vertroebeld door ontkende geluiden mijn ziel door hartstocht naar het aardse bezoedeld of afgedekt door vergrijsde gepantserde huiden
toch kijk ik verder, hoe kan ik anders als ik weet hoe ik, zo de mens is groots in de schepping doch kwetsbaar in zijn bestaan
is het niet zo dat we van nature, erkenning zoeken en dezelfde weg in willen slaan