in mijn kamer waar de schaduw mij als het ware heeft omsloten en suizen het enige geluid bepaalt dat mij toekomt maant hij, die ik ben, mij tot schrijven van een laatste brief
niet een relaas naar een onzichtbare verte, waar niemand vertoeft maar aan hem, die ik ben, omdat hij bekend is met mijn ongerief opgetekend vooralsnog in denken en ergens ook in mijn wezen gegroefd
dit is het dan, vertel ik hem, die ik ben, als ik voor even de bascule onthef van zijn plicht, hem, die ik ben, de maat te nemen
enkel door de aangeleerde gewoonte van het sluiten der ogen hij, die ik ben, neemt bij wijze van spreken de dragende benen die het juk van ademen dragen en van licht, het zuchten van goddelijk gedogen
toch vertel ik hem, die ik ben, over de reis langs de kleurige regenboog die mij verleidde naar nog meer en hoger, tot het zwart mij vroeg, te vroeg meenam aan de hand en hij, die ik ben, als marionet naar binnen zoog
en de touwen, ongelijk, zo ze zijn, in het spel der poppen, hem, die ik ben, liet bungelen in de zuurstofrijke dood van dag en nacht, van zon en regen tot het drama van de verwachting niet meer over de toekomst loog
zo toon ik hem, die ik ben, de spagaat, van geboorte en sterven van liefde ten diepste gevoed door neigen naar herstel der symbiose van hoogmoed, de wijsheid en ongekende rijkdom te willen erven dit deel ik met hem, die ik ben, hij kent mij, we hebben ongewild elkaar gekozen
|