een geblakerd plafond, wanden met verscheurd behang, een totaal leeggeroofd huis
dat negatief doordrenkt mijn gedachten gepaard aan een duistere dodenzang jij raakte in toenemende mate, beklonken met een stalen gezicht, de loodzware deuren van een sluis
waar wij eerst nog kolkten van genot en naar elkaar werden toe gezogen, zakkend in de diepte van onwaarschijnlijk geluk
zo hemels gezind kon niets meer stuk wat waren wij op elkaar verzot, ik heb je zo bemind
het water steeg mij tot de lippen je vertelde van die ander waaraan ik niet kon tippen
verwoestend bonkten je blikken op restanten van begrip allengs kon ik alleen nog maar stikken weggegooid, verdwijnen in zuigend slib
de pas ontloken zomer kent al een weelderige bladertooi als een overrijpe puber te vroeg volwassen nu al aangrijpbaar mooi
het doet mij even verwarren dit ritme van de natuur zal het lover nu eerder vallen heeft de koude dag nog rust voor een vredig openhaardvuur?
och, ik mijmer maar wat, turend achter een raam en het water al dagen spoelt
wil eigenlijk niet weten hoe zo'n vroege ouderdom voelt ben ook niet wezenlijk met de toekomst begaan
wat komt dat komt, zo wordt gezegd verpakt in een verbeelde droom in die zin ben ik niet overjarig gelijk de verwachting naar morgen die evenzo in de jeugd is gelegd
zuig mij in je armen redder van de nacht vertraag het doodse malen over het vermaledijde aardse dwalen
zing met mij over jeugdige frêle velden die glooien in de einder van mijn dromen zij zoeken warmte met liefde te omzomen zodat engelen de tederen maken tot helden
zuig mij in je armen redder van de nacht vertraag het doodse malen over het vermaledijde aardse dwalen
ik zweef met open ogen en vragende handen op het immer lengende lover van lichte luchten luisterend naar de slepende zoete stille zuchten die eenmaal in mijn hart een vlammend vuur doen ontbranden
zuig mij in je armen redder van de nacht vertraag het doodse malen over het vermaledijde aardse dwalen; bij jou vertoeven is zo innig en zacht
ja, het is vaak lopen op sprokkelhout eer ik het klinket nader, nabij de hoek diep achter in de verwilderde tuin het hangt al jaren scheef aangedaan door de tand des tijds
juist daar ervaar ik de pracht van het komen en gaan van gaan en komen ik ben daar zacht soms in dromen
ook als ik met het heden ben begaan zoals nu hier sta ik dan, of liever leun tegen muren van weleer om de toekomst te verslaan
twee planken, twee meter lang, op rughoogte en verticaal twee doorgebogen, op konthoogte, horizontaal gehecht zonder notie aan twee stukken beton dragen mij in de passerende zon
ik was maar even gaan zitten kan wel op haar gaan zitten vitten het leidt deze keer toch niet tot zomerse hitte ze komt wanneer het wordt voorspeld en dat is deze week, in aantal, op één hand geteld
het vocht dringt door mijn kleding heen langzaam trekt het omhoog het "genieten" kent derhalve twee kanten zoals het ervaren van natte billen en het stijgen van een kleffe warmte het moment toont beide zijden des weders grillen
het moet gezegd, allengs begin ik te rillen u voelt de bui al hangen, een naderend onheil ik begin door het optrekkend vocht te verkillen de stemming zakt naar een dienovereenkomstig peil
ik lig in de mars der doden bam bammerde bam klik klikkerde klik luiden de trommels van treurende boden zij slaan op de hik hikkerde hik hik
ik hoor het schoffelen als valse violen snaar slof snaar snaar de juiste tred om achter doden te dolen het blijft een hopeloos gebaar slof slof slofferder slof sprakeloos dof
rom rom rommerde rom mijn doel lijkt bereikt de symfonie der tranen wordt allengs ingezet
morbide in g kleine terts ik moet me in de hemel wanen roept the last poster trompet pet pepettt
de touwen hebben met één enkele echoënde paukenslag mij op de klei gezet dam dam dm dm dm mm
icke daencke miene naoste ghie sijt unne menske as gine aender immer bende ghie daor vor miene surg as icke volle bin met traone ende lit icke voele me daen so geborg ende vele mere as ghie ieglich wit
miene stiele is nimmer so enig tu segge ingekeert is mere dun weghe die icke gaone geve is vaok better uut te legge daen unne daenckewelle nimme doch miene blick in oewe ooge das mere daen unne wort kaen stelle
nog blanco is het beeld waarop ik mijn dag wil verhalen als mijn vingers zich vast warm lopen door van links naar rechts te dwalen op het door as vervuild toetsenbord
er zit een vlieg rechtsboven op het scherm en terwijl ik dit schrijf daalt zij teder af zoekt haar plaats vlak naast de grijze berm alsof zij wacht wat ik te lezen verschaf
ik ben nu verplicht over mijn avonturen te vertellen maar door haar aanwezigheid verwordt denken tot kwellen en blijft mijn blik op haar gericht
het is geen schokkend beeld dat ik schets maar zo ongeveer ervaar ik mijn uren om dit alles in deze vorm te verwoorden gaat mijn verslag een eeuwigheid duren
treur maar niet met de dood in het verschiet je zult vergaan, niemand is met je begaan al roep je nog zo hard, vol van smart het doel staat vast, het is tot ieders last
ik schenk je een lach, ik maak daarvan gewag alhoewel zuur van aard en aan haat gepaard kon je niet velen, laat staan mijzelf met je delen je was geen vriend, dat had je niet verdiend
je kunt gaan, van mij krijg je ruim baan als ik je zo bekijk, reken ik me al rijk dat ik je nu zo kwel is een voorbode van de hel de duivel is op alles bedacht, hij had je eerder verwacht
langzaam loop ik leeg gedachten verdwijnen als ik de zwaarte van mijn gevoelens weeg
zij zijn omrand met gekartelde lijnen wegrollen kunnen ze niet dan wel morgen in enige hoop verwijlen
ik zie de zon schijnen maar het leven niet herrijzen de groene bladeren gloren maar blijken onmachtig mijn ziel te bekoren
traag valt het doek op het toneel ik ging op in mijn tragische rol applaus is beheerst, wat onderkoeld niet alleen ik maar ook mijn gehoor schoot, teneinde, medelevend vol
dichter in de lage landen wat dweilt gij met inkt op het edele pad naar werkelijk schone poëzie
zo weinigen hebben weet van uw talrijke woorden slechts enkelen vinden de weg naar het fenomeen De Slegte daar ligt nog voor een euro al uw uitgebraakt lief en leed dat u met passie hebt zitten knechten
ach, u hebt nog geen bundel het licht doen verschijnen dan is de tragiek niet te overzien u zal dan na uw heengaan geheel in het onbekende verdwijnen
nou ja, dat hebben wij dan gemeen we zullen het moeten stellen zonder een ISBN nummer op onze steen het kruis dat u en ik moeten dragen is tegen vergoeding bij mij te leen
welterusten de dag is volbracht geef me over aan het onbewuste of het zoete van Morpheus' macht
wat was het vandaag weer denken denken en denken aan alles en iedereen aandacht schenken die men zo zeer verwacht
of liep ik mezelf achterna wilde zovele mensen verlichten verenigen wat onhaalbaar is aan hen die turen achter de begonia's bevrijdende vreugde toedichten
het zekere voor onzekere nemen en maar niemand vergeten te wenken het nieuws verorberen kortom mijn wezen leegschenken
o, wat ben ik moe ben ik het, die dat allemaal doe een burger in optima forma een sloof, dat is de clou
zuig mij in uw armen redder van de nacht stop het malen over mijn aardse dwalen
fraai staat de zon in lichterlaaie als zij vuur schiet over de duinrand schurend langs helm en slapend zand lijkt ze de aarde te willen verfraaien
als messen snijden meeuwen daar waar ik hitte vermoed strepen door een weidse gloed alsof het wonder even wil geeuwen
zij gaat echter stijlvol en tergend traag haar herhalende ondergang tegemoet alsof telkenmale de nacht haar beboet terwijl ik toch onophoudelijk om uitstel vraag
regen een hemels degen houdt mensen van de straat ik voel me veilig onder de plu maar stap in een plas nonderdju
was al verlaat en na een uur van verdwalen neem ik lijn veertien naar Zeeburg om toch nog op tijd ergens het begin te halen
vraag me af of hij wel gaat veel trams passeren maar de zondag kent een ander ritme mijn lijn rijdt dan onder de wekelijkse maat dus na vijf sigaretten van ongeduld stap ik in een wagon om de nicotine te verteren
ja, Molukkenstraat dat is Indische buurt zegt het opperhoofd aan het roer ook hij heeft vroeger het koninkrijk uit zijn hoofd moeten leren
gaat u maar zitten, zeg ik tegen een prille moeder nee, mijn dochter huilt minder als ik sta ben dat wel gewend, zijn mijn woorden en kan weer op mijn formele naastenliefde teren als ik mijn natte benen over elkander sla
maar ja, gejengel van die bengel ik zit daar niet op te wachten hoor dat al genoeg, nu even de rust vereren mijn ongeduld verzachten
Molukkenstraat, roept de automatische piloot stap uit en storm naar gesloten poëziedeuren druk op een armzalig belletje en na wat minuten komt een man mij opbeuren
daar kunt u betalen en bij die mevrouw de koffie halen (inbegrepen) ik hoor van verre dichters zuchten ja, zo hoort dat aan op afstand als een wind van gedempte geruchten
nog stoelen zat, achteraan en met natte sokken hoor ik gedichten je bent dan toch iets meer begaan met wat sprekers uitrichten
maar ook al kom je te laat de pauze blijft trekken gek hè het is niet mijn desinteresse maar het nut van een onderbreking is daarmee verklaard