hij schuift vooruit en dan weer terug doch niet in gelijke mate
in wisselende standen spuugt hij geluiden voor zich uit op verschillende tonen en maten
of naar links dan wel rechts maar immer in de lucht
waar bollende wangen, droge keel met opgezette aders in de nek en op het hoofd tezamen met verlangende lippen
uitzien naar een tussentijdse inhalende zucht omdat de inhoud van de behaarde borst doorlopend van zijn volume wordt beroofd
de vleugels van de briesende neus zijn roodblauw gekleurd niet door het volop musiceren doch door het smeren van luchtpijp en vullen van de overhangende buik
zo onderhoudt de schuiftrompettist zijn repertoire met cola en bier
en weet hij ritme te houden in het blazen, drinken, ademen en slikken, alles op zijn beurt, door neus en bovenluik
troosten kan ik slechts met woorden maar besef terdege dat zij de zee er niet van kan weerhouden oud zout in jouw wonden te legen
de spiegel van de dag zo ogenschijnlijk alledaags legt de leegte bloot het scheurt het hart in stukken maakt van de pijn in de ogen gewag ziet helen alsmaar mislukken
waar geen leven is, daar verschijnt de dood in alles wat de ander niet meer herkent
zelfs de zeepbel licht en dromerig van aard draagt het gewicht van lood en met de weg naar het licht ben je niet meer bekend
althans zo kruipt de schreeuwende stilte dolend voort
je hoort niet meer mijn roepen het blijkt, terecht, gedoofd geluid, in het kielzog vermoord
er is een tijd van komen de eerste stap van gaan een poging tot scheppen om dat weer los te laten
ja, ik was met veel begaan maar het meeste bleek al in een ver verleden verlaten of tot stof te zijn vergaan
torens van gestapelde beelden bouwde ik om me heen het was slechts mijn gegeven tijd inkleuren het waren de momenten van stilte die ik met leegte deelde
ik verfde lucht met dichte deuren om op illusies te kunnen bouwen maar het innerlijk getuigde al vroeg dat ik over de toekomst zou rouwen
ik was geboren om te sterven te dichten om het donker te verlichten het ademen voor anderen te erven
mijn liefdevolle hand wil geven en zo volkomenheid schenken ik word door onbaatzuchtige passie gedreven wil jou met een pauwenstaart zwaaiend in mijn richting wenken
waar ik het pad alvast met rozenblaadjes heb gestreeld opdat je vrijelijk voort kan schrijden en gratie wordt toebedeeld om omzichtig tot rijkdom te leiden
toch geraakt nog eer je die weg bewandelt een steen op mijn hart en valt de duisternis over mijn ziel
het lot heeft zich teruggekanteld de dag raakt plots verblind toen ik, ongewild, van de duivel beviel