"ga niet weg roep ik naar de gebochelde vrouw wij nemen je er gewoon bij, zien je als normaal we loensen wat naar links en hijsen je met een touw naar de tiende verdieping", aldus opent de verteller zijn verhaal
een geroezemoes verspreidt zich door de zaal is hier nog wel sprake van fatsoen en respect begeven wij ons wellicht op een glijdende schaal als wij een medemens noemen bij, in dit geval, haar gebrek
een stoel nadert het podium in vliegende vaart geschreeuw uit alle hoeken van het wijkgebouw zelfs de koffiejuffrouw, tot op heden fijn besnaard schreeuwt naar de acteur " krijg de klere" in een gepruttel dat eindigt in een venijnige snauw 'jij wordt hier tot Persona Non Grata verklaard" zei de met haar op de tanden uitgedoste kenau
de zaal kijkt haar verstomd doch vol bewondering aan welke wijze woorden laat zij hier zweven zelfs het nobele lokaal bestuur is het niet ontgaan hier wordt nog eens verbale daadkracht bedreven
op het toneel, stilaan gevuld met gebroken meubilair overgoten met zwarte koffie en lauwe thee roept de aangeslagen kunstenaar "dit is niet fair, de ongelukkige vrouw waarover ik wilde spreken is een travestiet, hij draagt een kussen met zich mee"
als ik niet ben gelijk jij wilt, in jouw spiegel; een bloem die eeuwig weerkaatst, tot onophoudelijk bloeien bereid
raak ik verstild, word ter plekke geplaatst achter in de rij der verscheidenheid
zal je mij dan nog zien als ik verdwaal in de tuin van de verschraalde mildheid
ook mijn denken wordt vertroebeld door ontkende geluiden mijn ziel door hartstocht naar het aardse bezoedeld of afgedekt door vergrijsde gepantserde huiden
toch kijk ik verder, hoe kan ik anders als ik weet hoe ik, zo de mens is groots in de schepping doch kwetsbaar in zijn bestaan
is het niet zo dat we van nature, erkenning zoeken en dezelfde weg in willen slaan
mijn idool woont in Rooi een meiske met allure langharig blond met een dijk van een stem over haar lijntje nog maar te zwijgen; "daor kunde ge eindeloos naor ture"
bij druilerig weer in de kiosk op de markt wordt zij door het volk toegejuicht
de burgervader, zeer goed geluimd, doet de loftrompet haast eindeloos schetteren
waarna zij zwaaiend en roepend, ontelbare malen, in de gewenste dankbare houding buigt
Rooi staat weer op de kaart zo laat de eerste man weten nu hebben we onze Nikki Hello World, zingt zij, here we are
mijn dorp heeft zich weer in de publiciteit gebeten
ik weet niet wat mij overkomt het lot gaat met mij op de loop men raakt hier toch van verstomd als je het overzicht verliest ja, mijn denken geraakt in de knoop heb ik nu werkelijk zo hard gefietst
was me niet bewust van enige demarrage ok, het was even voluit maar dat heb je met een talentvolle lust het is niet zomaar dat men halverwege de berg stopt en zijn inspiratie sust
althans zo komt mij dat voor dat is zonneklaar maar wat ik wel zie langs de route zijn renners met een lekke band is dat nu een sportief gebaar of hoor ik ze roepen ga maar voor mijn zoete
ik zie geen hand meer voor de ogen de mist heeft mij ingesloten omdat geluk verblindt het succes heeft mij bedrogen ik ga niet meer door het lint
hij schuift vooruit en dan weer terug doch niet in gelijke mate
in wisselende standen spuugt hij geluiden voor zich uit op verschillende tonen en maten
of naar links dan wel rechts maar immer in de lucht
waar bollende wangen, droge keel met opgezette aders in de nek en op het hoofd tezamen met verlangende lippen
uitzien naar een tussentijdse inhalende zucht omdat de inhoud van de behaarde borst doorlopend van zijn volume wordt beroofd
de vleugels van de briesende neus zijn roodblauw gekleurd niet door het volop musiceren doch door het smeren van luchtpijp en vullen van de overhangende buik
zo onderhoudt de schuiftrompettist zijn repertoire met cola en bier
en weet hij ritme te houden in het blazen, drinken, ademen en slikken, alles op zijn beurt, door neus en bovenluik