Geschiedenis van de behandeling van drinkwater
Zon 7000 jaar geleden verzamelde men in Jericho (Israël) water in putten die als bron dienden. Naast de aanleg van verzamelputten begon men ook primitieve drinkwaterleidingnetten op te zetten. Het waren eenvoudige greppels, uitgegraven in het zand of uitgehouwen in de rotsen.
Later ging men ook holle buizen gebruiken. In Egypte gebruikte men hiervoor holle palmbomen en in China en Japan bamboe. Later ging men ook gebruik maken van gebakken klei, hout en metaal.
In Perzië spoorde men ondergrondse riviertjes en meren op. Het water werd via onderaardse in de rotsen uitgehouwen gangen en gemetselde galerijen langs de bergflanken naar de vlakte geleid waar het in grote putten werd opgevangen.
Reeds in 3000 voor Christus werd in de stad Mohenjo-Daro (in het huidige Pakistan), gebruik gemaakt van een zeer uitgebreide watervoorziening. In de stad waren ook openbare badinrichtingen met warmwaterinstallaties en badkamers.
In het oude Griekenland maakte men al vrij vroeg gebruik van bron-, put- en regenwater. Door de snelle groei van de bevolking in de steden, was men genoodzaakt om het water op ver afgelegen plaatsen op te vangen en via leidingen te vervoeren. Het gebruikte water en het regenwater werden afgevoerd via een rioleringssysteem. Toen men valleien moest overbruggen, voerde men het water via heuvels onder hoge druk aan. De Grieken waren de eersten die ook belang hechtten aan de kwaliteit van het drinkwater. Zij gebruikten beluchtingsbekkens voor de zuivering van het water.
De Romeinen waren de grootste architecten en bouwers van waterleidingnetten in de Oudheid. Ze gebruikten rivier-, bron- of grondwater voor hun bevoorrading. De Romeinen bouwden dammen in rivieren, waardoor meren ontstonden. Het water werd hierin eerst belucht voordat het werd afgenomen. Men gebruikte het liefst water uit de bergen, vanwege de drinkbaarheid. Om het water te vervoeren, bouwde men de beroemde aquaducten. Het water werd zo over tientallen kilometers vervoerd. Voor de waterleidingen in de stad zelf gebruikte men buizen van beton, steen, brons, zilver, hout en lood. De winplaatsen waren beschermd tegen verontreiniging van buitenaf.
Na de val van het Romeinse Rijk werden de aquaducten niet meer gebruikt. Van 500 tot 1500 na Christus waren er weinig ontwikkelingen op het gebied van waterbehandeling. In de Middeleeuwen onstonden er veel steden. Men maakte in de stad gebruik van houten waterleidingen. Het water, werd uit de rivier gehaald of uit waterputten in of buiten de stad. Men ging ook regenwater gebruiken. Al gauw ontstonden onhygiënische omstandigheden, omdat men afval en uitwerpselen in het water dumpte. Mensen die dit water dronken werden ziek en stierven. Daarom ging men water gebruiken dat door zogenaamde waterdragers verder van de stad uit de rivier gehaald werd waar het water nog schoon was.
De eerste drinkwatervoorziening die water leverde aan een gehele stad werd in 1804 in Paisley in Schotland gebouwd door John Gibb, om zijn blekerij en de hele stad van water te voorzien. Binnen drie jaar werd er al gefilterd water vervoerd naar Glasgow. In 1806 trad in Parijs een grote waterbehandelingsinstallatie in werking. Men liet het water 12 uur bezinken, voordat het werd gefilterd. De filters bestonden uit zand en houtskool en werden elke zes uur vervangen. In 1827 maakte de Engelsman James Simpson een zandfilter om drinkwater te zuiveren. Het wordt nu nog de belangrijkste bijdrage aan de volksgezondheid genoemd.
|