In dit toegankelijke boek onderzoekt Tarek Osman wat er gebeurde met dit grootste en belangrijkste Arabische land sinds Nasser in 1952 de macht overnam. Hij beschrijft de ontwikkelingen van het Arabisch nationalisme, de radicale islam, de verslechterende relatie tussen moslims en kopten, en de gapende kloof tussen de kosmopolitische elite en de slecht opgeleide en werkloze massa van wie ruim de helft jonger is dan dertig. Osman stelt ook de vraag naar de toekomst, nu Mubarak weg is.
Hoofdstuk 6: Het tijdperk Mubarak
De these van Jonathan Fenbys verhelderende boek France on the Brink dat het karakter, de stijl en de persoonlijke ervaring van een president het politieke systeem van het desbetreffende land sterk kunnen beïnvloeden gaat zonder meer op voor wat Egypte heeft meegemaakt. Door de absolutistische aard van het Egyptische presidentschap sinds het begin van de republiek in 1953 was de persoonlijkheid en visie van de heerser van wezenlijk belang voor zijn onderdanen.
Het Egypte van Gamal Abdel Nasser was dynamisch en revolutionair. Het heeft het politieke landschap van de regio met een overdonderende staatsgreep door elkaar geschud, de monarchie afgeschaft, het republikanisme ingevoerd, de sociaal-economische structuur van het land hervormd, complete sociale lagen geëlimineerd en andere in het leven geroepen, volledige industrieën gesticht, baanbrekende politieke systemen geïntroduceerd, nieuwe politieke krachten geschapen, oorlogen ontketend (dichtbij en ver weg) en de regio overspoeld met de politieke tsunami van het Arabisch nationalisme.
Ook op cultureel gebied heeft het nieuwe tijdvak de weg vrijgemaakt voor een bedwelmend artistiek klimaat waarin literatuur, films en toneelstukken de maatschappelijke beroering op zinderende wijze werden weerspiegeld en uitdrukking hebben gevonden. Nassers ambitie, energie en intelligentie waren voor Egypte onmisbaar om zich in de jaren vijftig en zestig opnieuw uit te vinden. Nasser was niet alleen een leider met grootse ambities, maar ook een man met een brede en veelzijdige interesse, van beeldende kunst, cinema, fotografi een muziek tot de studie van de geschiedenis en biografieën. Nassers aanhangers schilderen hem af als een grotere figuur dan hij in werkelijkheid was, vergelijkbaar met Otto von Bismarck, Nehru of Charles de Gaulle.
Ook Anwar Sadat heeft Egypte een tijdperk van veranderingen binnengevoerd. De koers die de nieuwe president aanhield na de oorlog tegen Israël in 1973 kwam feitelijk neer op een tegencoup tegen Nassers model. Op een aantal punten vond een totale ommekeer plaats: Sadat brak met de Sovjet-Unie om Egypte tot een loyale bondgenoot van de Verenigde Staten te maken, gaf de aanzet tot het vredesproces met Israël door zijn opzienbarende vliegreis naar Jeruzalem in 1977 en voerde Egypte weg van de centraal geleide economie in socialistische stijl naar iets wat was bedoeld om uit te groeien tot vrijemarktkapitalisme. Zijn beleid heeft grote veranderingen teweeggebracht in de samenstelling van de middenklasse van het land. Het mag Sadat dan hebben ontbroken aan charisma, hij wist niettemin een vaderlijke, stamhoofdachtige uitstraling te cultiveren waardoor hij zich aanzienlijke populariteit onder het volk heeft verworven.
In tegenstelling tot Nasser, die met zijn volk omging als de visionaire figuur wiens leiderschap nationale glorie en verlossing zou brengen, had Sadat het imago van de dorpsoudste (oumda): een traditioneel geklede, eerbiedwaardige, vrome en bescheiden gast bij bruiloften, begrafenissen en regionale festiviteiten, altijd bereid om deel te nemen aan gesprekken over de dagelijkse aangelegenheden van de mensen.
Onder Hosni Mubarak kreeg Egypte een heel ander aanzien. Deze man bezat noch Nassers grandeur noch Sadats charme. Een toonaangevend Egyptisch tijdschrift beschreef Mubarak ooit als iemand met een schrijnend tekort aan leiderschapskwaliteiten maar die uitblonk in het volbrengen van taken en het realiseren van beleid. Ten tijde van Mubaraks abrupte ambtsaanvaarding na de moord op Sadat in oktober 1981 voerden sommigen aan dat de nieuwe president dankzij dit profi el geknipt was voor zijn functie, aangezien Egypte en de Egyptenaren behoeft e hadden aan een tranquillizer om hun pijn te dempen.
Het was inderdaad een aannemelijke veronderstelling dat het land na de tumultueuze veranderingen van de voorgaande drie decennia van Arabisch nationalisme naar islamisme, van Nassers politieke massabewegingen naar Sadats abrupte hervormingen, van frequente confl icten naar onophoudelijke maatschappelijke en economische verandering behoefte had aan een periode van rust. Met zijn ontspannen optreden en een gezag dat voortkwam uit zijn indrukwekkende militaire ervaring, bood Mubarak een hoopgevend uitzicht op een Egypte dat zijn evenwicht hervond en de tijd kreeg om zijn geschonden zelfvertrouwen op te vijzelen.
Gedurende een groot deel van zijn eerste termijn in de jaren tachtig kweet Mubarak zich met aanzienlijk binnenlands succes van zijn taak. Een aantal controversiële wetten die Sadat in zijn latere jaren had geïntroduceerd, werd stilzwijgend op de lange baan geschoven.
Daarnaast werden duizenden gevangenen vrijgelaten en werd de perscensuur zodanig versoepeld dat het mogelijk was ieder vooraanstaand lid van het regime te bekritiseren al bleef de president verboden terrein. Burgerorganisaties namen snel in aantal toe. Beroepsverenigingen mochten steeds openlijker een politieke rol spelen, vooral in het opeisen van burgerlijke vrijheden. Het regime deed ook handreikingen aan verschillende politieke groeperingen in het land. Zo werden verscheidene parlementsverkiezingen gehouden onder een nieuw lijstsysteem, waardoor het voor oppositiepartijen mogelijk werd om stemmen te bundelen die anders zouden zijn toegekend aan kiesdistricten waar de Nationale Democratische Partij oppermachtig was.
De nieuwe president zag ook af van veel van Sadats opzichtige machtsvertoon: de faraonische staf die Sadat altijd droeg, het militaire uniform dat zijn voorganger door Pierre Cardin voor zich had
laten ontwerpen, de onophoudelijke verplaatsingen tussen paleizen en besloten villas. Mubarak sloeg ook een andere toon aan. Uit de strekking van zijn toespraken, de keuze van zijn woorden, de manier waarop hij zichzelf en zijn visie op de toekomst van het land presenteerde, kwam een man naar voren die zich niet zozeer bezighield met zijn nalatenschap of hoe hij als leider werd gezien, maar met hoe hij iets tot stand kon brengen. Mubarak leek pragmatisch, helemaal in beslag genomen door de dringende economische problemen van het land, de erfenis van de infi tah.
In de jaren tachtig zag een overmaat aan economische initiatieven en programmas het licht, de meeste gericht op de verbetering van de gebrekkige infrastructuur van het land. Egyptenaren grapten zelfs dat president Mubarak tussen de inwijding van een nieuwe brug en een nieuwe tunnel... een nieuwe brug zou inwijden.
Toch kwamen deze programmas nooit in de buurt van de structurele hervormingen waarop het Internationale Monetaire Fonds (imf) herhaaldelijk had aangedrongen. Mubaraks pragmatische inslag en zijn doelstelling om voor alles de stabiliteit te bewaken maakten hem huiverig voor de ontwrichting die een vergaand economisch hervormingsprogramma tot gevolg zou kunnen hebben, in het bijzonder als dat negatief zou uitpakken voor de levensstandaard van de lagere inkomensgroepen. Uiteindelijk had Mubarak echter geen keus. De daling van de olieprijs in het midden en het eind van de jaren tachtig betekende dat honderdduizenden Egyptische gastarbeiders in de Golfregio hun baan verloren; bovendien zakten de directe buitenlandse investeringen in en daalden de inkomsten uit het handelsverkeer door het Suezkanaal. Het Egyptische regime had dringend behoeft e aan financiële hulp op de korte termijn en was in 1991 gedwongen de voorschrift en van het imf te aanvaarden.
Deze ommekeer had wellicht niet zoveel uitgemaakt als een decennium van pijnstillende behandeling was gevolgd door het duurzame effect dat een heilzaam geneesmiddel teweeg zou moeten brengen. Dat gebeurde echter niet. Integendeel, de structurele hervormingen van het imf, die fors sneden in de sociale voorzieningen, pensioenen en essentiële subsidies, maakten duidelijk dat Egypte (en de Egyptenaren) voor het eerst sinds vele decennia geen eigen nationaal project had (en hadden): geen op Europa geïnspireerd moderniseringsprogramma, geen levendig liberaal experiment dat Egypte moest bevrijden van de bezetter, geen grootse Arabische droom, noch een omvangrijke politieke of economische transformatie. Het enige wat nog leek te resteren, waren pijnlijke maatregelen om tegemoet te komen aan de economische en financiële doelstellingen in verschillende herstructureringsprogrammas en een trage bedrijvigheid waarmee men probeerde te voldoen aan de ontwikkelingsnormen van de elkaar opvolgende vijfjarenplannen.
Het was duidelijk dat het schortte aan politieke hervormingen; de regerende ndp werd nog steeds beheerst door dezelfde ja-knikkers, onder wie ministers die in de vroege jaren tachtig waren benoemd en in de nieuwe eeuw nog steeds aan de macht waren. Dat de economische ontwikkeling zich in een slakkengang voltrok en de levensstandaard onder het volk amper verbeterde, hielp ook niet. Toen het tranquillizerbeleid tot verlamming scheen te leiden, werd de stijl van president Mubarak het symbool voor lethargie, stilstand en gebrek aan verbeelding.
Een groot deel van het probleem was dat president Mubarak niet in staat of niet bereid was een meer persoonlijke band met zijn volk aan te gaan. Zelfs nadat ze bijna dertig jaar door hem geregeerd waren geweest, wisten Egyptenaren heel weinig over Hosni Mubarak als persoon. Hij bleef geassocieerd worden met ceremoniële plichtplegingen en publieke gebeurtenissen, terwijl de gedachten, gevoelens en eigenaardigheden achter die façade voor de mensen een raadsel waren.
Egyptenaren vernamen dat hij graag een partijtje squash mocht spelen en er goed in was en dat hij van traditionele Egyptische volksmuziek hield, maar in het openbaar beoefende hij deze sport nooit, en van die muzikale voorkeur gaf hij nooit publiekelijk blijk. Wellicht nog verrassender en wezenlijker is dat Mubarak in tegenstelling tot al zijn voorgangers geen eigen stempel op de Egyptische samenleving heeft gedrukt. Een dergelijke scheiding tussen heerser en samenleving is een niet eerder vertoonde afwijking van een patroon waarbij zowel de voorkeuren als de visie van Egyptische leiders bepalend zijn geweest voor de ontwikkeling van het land.
Modern Egypte, en dan vooral Caïro en Alexandrië, heeft vorm gekregen door de visie én de voorkeuren van kedive Ismael. Het liberalisme van koning Farouk, zijn dweperij met Europa en zelfs zijn losbandigheid hebben de maatschappelijke tolerantie en onbevooroordeeldheid in de jaren veertig bevorderd. Nassers deugdzaamheid en integriteit lagen aan de basis van de grandeur en het staatsceremonieel van de jaren vijft ig en zestig. Sadats vroomheid en onvoorspelbaarheid hebben de golven van religiositeit veroorzaakt en de tumultueuze veranderingen die de maatschappij in de jaren zeventig heeft ondergaan.
Mubaraks eigen stempel ontbreekt; waar nasserisme en sadatisme de hartstochten doen oplaaien (van enthousiasme en bewondering dan wel verwerping en hekel), daar heeft hun opvolger nooit echte volgelingen gekend. De Egyptenaren kennen hem niet, ondanks de miljoenen woorden en beelden die de Egyptische staatsmedia sinds 1981 aan Mubaraks daden en aanwezigheid hebben gewijd.
Het resultaat is des te opmerkelijker gezien het feit dat de omstandigheden waaronder hij aan de macht kwam Mubarak alle gelegenheid hebben geboden om een groot leider te worden. In de aanpak die het opkomende militante islamisme vereiste, kregen hij en het Egyptische regime bij uitstek de kans zich te onderscheiden.
Het militante islamisme vormde een daadwerkelijk gevaar; het tartte het gezag van het regime en bedreigde de veiligheid en rust van de hele samenleving en daarvan waren de Egyptenaren zich bewust. Hoewel het politieke islamisme aan populariteit en invloed won, had de grote meerderheid van de Egyptenaren een diepgewortelde afkeer van extremisten die moordden en plunderden in naam van de godsdienst, en zij stonden dan ook achter de pogingen van het regime om hen te bestrijden. Van degenen die directe schade hadden ondervonden vanwege de afnemende inkomsten uit toerisme tot degenen die de aanwezigheid van iedere militante groepering in het land verafschuwden, ondersteunden Egyptenaren het regime in zijn strijd, zelfs als daarbij geweld werd gebruikt; deze daden schenen volstrekt legitiem (een vrij ongewoon verschijnsel in de moderne geschiedenis van Egypte). Maar ondanks het ontbreken van een nationaal project, de halfslachtigheid van de verschillende hervormingsprogrammas van de jaren tachtig en negentig (die soms bovendien een regelrecht fiasco waren) en de steeds mattere manier waarop het regime zichzelf presenteerde, nam het bewind van Mubarak de gelegenheid niet te baat om het volk achter een meer omvattend doel te scharen.
In plaats daarvan maakte het regime er een veiligheidskwestie van, zonder de sociale en ontwikkelingsvraagstukken erbij te betrekken en verbazingwekkend genoeg ook zonder de steun van de bevolking in te zetten. De strijd van het regime tegen het militante islamisme vond in dezelfde tijd plaats dat het maatschappelijke geweld en de onrust in het nabijgelegen Algerije tot angstaanjagende hoogten steeg in een vergelijkbare oorlog tussen radicaal islamisme en het regime.
De overgrote meerderheid van de Egyptenaren was ontzet bij het denkbeeld dat Egypte net als Algerije de weg van chaos en burgeroorlog op zou gaan. En toch werd het aan een paar fi lms en tv-series overgelaten om het probleem van het terrorisme neer te zetten als een verschijnsel dat voortkwam uit diepere spanningen in de Egyptische samenleving.
Daarmee ging de kans verloren om de campagne tegen het militante islamisme om te buigen tot een positieve en constructieve nationale onderneming die de hele natie kon samenbinden.
Dat het zo liep, was met name in de jaren tachtig voor een belangrijk deel te wijten aan de stijl van regeren van president Mubarak. Ondanks het beladen begin van zijn presidentschap had Mubarak geen last van tegenstand binnen het regime zelf zoals Nasser of Sadat die hadden ondervonden door de aanhang van hun voorgangers. Nasser had op zn minst de eerste drie jaar na de revolutie strijd te leveren met de vijanden van de revolutie, hoofdzakelijk restanten van het monarchale Egypte en later de Moslimbroederschap, terwijl Sadat in 1970 en 1971 (de eerste twee jaar dat hij aan de macht was) in een hevige politieke strijd verwikkeld was met enkele van Nassers voornaamste
adjudanten.
Mubarak daarentegen kon rekenen op de binnenlandse veiligheidsdiensten die hij had geërfd, en die hem in staat stelden de touwtjes strak in handen te houden. En in de eerste jaren van zijn bewind breidde Mubarak de Egyptische fbi (Mabaheth Amn al-Dawlah) en de centrale veiligheidsdienst (mobiele eenheid en ordetroepen) sterk uit. Bovendien had Mubarak, opnieuw anders dan zijn voorgangers, zijn vertrouwen niet gesteld in zijn zichtbare entourage of op zijn belangrijkste ministers.
Ook verliet hij zich niet op ervaren adviseurs of toonaangevende intellectuelen en had hij geen onafh ankelijke adviseurs op wie hij steunde: geen Mohamed Hassanein Heikal (Nassers naaste adviseur), Osman Ahmed Osman (Sadats vertrouweling) of enige andere publieke figuur die allerwegen aanzien genoot. Mubarak vertrouwde op zijn veiligheidsstaf: verscheidenen ministers van Binnenlandse Zaken, legercommandanten en de hoofden van de bijzonder invloedrijke inlichtingendiensten.
Doordat hij had meegemaakt hoe Sadat voor zijn ogen vermoord werd, was Mubarak welhaast geobsedeerd door veiligheid. President Mubarak was op en top een legerman, wiens mentaliteit van jongs af aan perfect aansloot bij een omgeving van bevelen en beheersen. Opnieuw anders dan Nasser of Sadat, die hun militaire loopbaan in een vroeg stadium hadden opgegeven, had Mubarak in zijn diensttijd in het Egyptische leger het hele traject van jonge offi cier tot veldmaarschalk doorlopen.
Opmerkelijk genoeg stond dit veiligheidsdenken feitelijk aan de basis van Mubaraks inschikkelijke houding jegens zijn opponenten in de jaren tachtig. De toestemming aan een aantal politieke partijen om aan verkiezingen deel te nemen, de betrekkelijk vrije pers en de versoepeling van bepaalde restricties op vakbondsactiviteiten waren allemaal subtiele maatregelen die een geagiteerd land een uitlaatklep moesten verschaff en, maar ze zijn nooit bedoeld geweest als opmaat tot substantiële politieke hervormingen en daadwerkelijke politieke inspraak- en controlemechanismen.
De diverse partijen die een grotere rol mochten spelen (van de vakverenigingen en de pers tot het merendeel van de politieke partijen) werden niet geacht uit te groeien tot een levensvatbare oppositie of daadwerkelijke brengers van verandering; ze waren pionnen in een spel dat door het regime werd beheerst. De versoepeling was een tactische zet om de heerschappij te behouden, een marginaal element in een breder samenstel waarin staatsveiligheid vooropstond.
Mubaraks stijl was ook bepalend voor zijn aanpak van het buitenlandse beleid. De Iraakse invasie van Koeweit in 1990 was het voorbeeld bij uitstek van een gemiste kans om leiderschap te tonen. Voornhet eerst in de moderne geschiedenis viel het ene Arabische land een ander aan, waardoor de verdeeldheid in de Arabische wereld en de onmacht van veel regionale spelers kwam bloot te liggen, en paniek en verwarring tot gevolg hadden. Egypte was weer in de Arabische familie opgenomen na jarenlang verstoten te zijn geweest vanwege het vredesverdrag met Israël, maar het was nog ver verwijderd van de invloed die het van de jaren vijft ig tot de jaren zeventig had uitgeoefend.
Niemand nam het voortouw, en de mogelijke regionale leiders hadden zich stuk voor stuk geblameerd. Irak was de hoofdschuldige van de ramp waar Saudi-Arabië in verwikkeld was geraakt, beducht voor alle gevolgen, terwijl Jordanië en de plo in verwarring verkeerden en politiek lam waren geslagen. Toch liet Egypte na het leiderschap in dit internationale confl ict op zich te nemen, en koos het ervoor een ondergeschikte rol te spelen: het volgde het voorbeeld van de Saudis door toe te staan dat de Verenigde Staten zich opwierpen als de voornaamste verdediger van de Arabieren tegen Saddam Hussein.
Het Egyptische regime was in de gelegenheid geweest om Egyptes invloed te doen herleven en zijn speciale plaats in de Arabische wereld weer op te eisen. Maar het bleek niet in staat (of bereid) die situatie aan te grijpen om op basis daarvan een bezield, invloedrijk en doelbewust beleid te formuleren. Caïros politieke doelloosheid kwam tot uiting in wat zijn voornaamste oogmerk in het hele fiasco werd: de Golfstaten en de Verenigde Staten overhalen om het miljarden dollars van zijn buitenlandse schuld kwijt te schelden.
Het planloze pragmatisme van het regime-Mubarak breidde zich uit tot de traditionele invloedssferen van Egypte in de regio. In de Levant slonk de rol van Egypte van een toonaangevende speler met immense invloed op de oriëntatie van de regio tot die van een steunpilaar van het Saudische programma. In de Maghreb, waar Egypte in de jaren vijftig en zestig een immens politiek en cultureel aanzien had genoten, hield het vrijwel geen invloed meer over. En in de Golfregio was zijn status van leider en leraar gedaald tot die van een volgeling en leverancier van gastarbeiders.
Zon terugtocht was een novum in het Egyptische buitenlandse beleid. Onder Mubarak was Egypte niet langer de politieke grootmacht van de regio, de basis voor het terugslaan van indringers, de culturele en artistieke soft power, het Arabisch-nationalistische zwaartepunt, de regionale trendsetter. Deze rollen zijn op verschillende momenten onontbeerlijk geweest voor zowel de politieke positionering van het land als zijn beeld van zichzelf.
Egypte, met zijn lange geschiedenis, was zich er terdege van bewust dat het, in zijn eentje binnen zijn eigen grenzen, een arm land was met verlammende problemen en beperkte mogelijkheden; maar in zijn hoedanigheid van politiek knooppunt en culturele spil van de regio was Egypte in staat boven zijn eigen moeilijkheden uit te stijgen en zijn macht en mogelijkheden exponentieel te vergroten. En al konden ze het zelf vaak niet verwoorden gewone Egyptische boeren (fellahin), met hun rijke en veelzijdige historische ervaring, waren niettemin doordrongen van de noodzaak van die regionale rol.
Dankzij de geschrift en van veel Egyptische historici, theoretici en opinieleiders heeft Egyptes speciale plaats in de regio zich diep in de nationale psyche van het land verankerd. Taha Hussein en Tawfi k al-Hakeem kwamen met de typering Egypte: de brug tussen het Oosten en Europa en benadrukten de voortrekkersrol van het land in de regio. Ahmed Shawki, de voornaamste dichter van het land, kwam met de lofprijzing Egypte, de kroon van het Oosten en maakte de weg vrij voor het easternism, de denkwijze volgens welke Egypte een hoofdrol moest gaan spelen in de Levant, Irak en het Arabisch schiereiland.
Een aantal islamitische denkers verdunde het Egyptische project met de islamitische identiteit, en schilderde de lange reeks oorlogen van het land in de regio af als jihadistische plicht van Egypte.
Al met al lijkt de Arabisch-nationalistische visie op Egypte als de pijler van een pan-Arabisch project, met name die in de geschrift en van Mohamed Hassanein Heikal, de helderste, omvangrijkste en beslist de meest gloedvolle Egyptische (en Arabische) uitwerking van die rol. Ver weg van literatuur, jihad, politiek en internationale betrekkingen zijn het de geschrift en van Gamal Hemdan (Egyptes beroemdste hoogleraar geografi e), vooral zijn boek Egypts Identity: A Study in the Genius of the Place, die de ruimste visie bieden op de basis en beweegredenen van het Egyptische project.
Hemdan ontleedde de historische, geografische en door de nationale identiteit opgelegde geboden die Egyptes rol in de regio hebben gedicteerd. Hij situeerde de bestemming van het land in zijn bredere regionale rol.
Zelfs de klassieke Egyptische kunst, van de liederen van Umm Kulthoum tot de fi lms van Farid al-Attrash, plaatste de identiteit van het land midden in een breed Arabisch kader. Voor miljoenen Egyptenaren vormde de Egyptische voortrekkersrol in de Arabische wereld de enige manier waarop het land niet alleen zijn betekenis kon behouden, maar ook de eigen identiteit kon bepalen.
De aanhangers van president Mubarak hebben herhaaldelijk beklemtoond dat diens gerichtheid op Egypte zelf blijk gaf van moed en pragmatisme: hij was de eerste farao die de problemen van zijn land onder ogen zag zonder te vluchten in onrealistische ambities met betrekking tot de omringende regio.
Ook streefde hij niet naar roem en zelfverheerlijking door hoger te reiken dan in Egyptes vermogen lag, terwijl hij wijsheid toonde door Egypte niet te betrekken in conflicten die het zich niet kon veroorloven zelfs al zou het land ze winnen. En niet in de laatste plaats was zijn berekenende en methodische diplomatie, ook al had ze dan niet geleid tot spectaculaire successen, anders dan bij Nasser en Sadat, en zijn ze ook nooit op een desastreuze mislukking uitgelopen.
Dat nam niet weg dat het land, grotendeels juist vanwege de afwezigheid van enig Egyptisch project en ten gevolge van de nieuwe, al te pragmatische doctrine, zijn binnenlandse problemen niet had opgelost noch grote strategische verliezen had weten te voorkomen. Mubaraks critici betreurden de uitholling van Egyptes status, positie en invloed op de Arabische publieke opinie, vooral in vergelijking met de tijd van Nasser. Toch getuigt dergelijke ontevredenheid slechts van nostalgie, en die uitholling is niet meer dan een symptoom. Met de verdwijning van Egyptes bindende en leidende rol in de Arabische wereld gingen nog andere waardevolle zaken teloor, waaronder de notie dat de Arabische wereld gemeenschappelijke doelen en problemen heeft die alleen gezamenlijk kunnen worden aangepakt.
De afzonderlijke Arabische landen hebben immers te kampen met aanzienlijke moeilijkheden en individueel zijn hun mogelijkheden beperkt, terwijl ze met elkaar een synergie kunnen bewerkstelligen waarvan het potentieel veel groter is dan de som van de afzonderlijke delen. In dat opzicht ligt de beste bijdrage die Egypte kan leveren in een constructieve rol in de hele regio.
De buitenlandse politiek van Egypte heeft in de geschiedenis vele malen in het teken van die notie gestaan: van de historische rol die de Azhar door de eeuwen heen in de Arabische en islamitische wereld heeft gespeeld en Egyptes rol als de centrale machtsbasis toen de regio zich teweer moest stellen tegen de kruisvaarders en de Mongolen, tot de culturele rol van het land gedurende de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste, en, natuurlijk, de leidende rol in het Arabisch-nationalistische project gedurende het bewind van Nasser in de jaren vijft ig en zestig.
Zelfs Anwar Sadats koerswijziging waarmee hij zich afk eerde van het Arabisch nationalisme om een verbond aan te gaan met de Verenigde Staten, was gebaseerd op de onmisbare rol van Egypte in het Midden-Oosten en zijn vermogen om iets tot stand te brengen in de Arabische wereld.
Het doodlopen van het Egyptische project schiep ruimte voor andere partijen om op de voorgrond te treden. Saudi-Arabië, dat bulkt van het geld door zijn olieschatten en dat bezield is met zendingsdrang door zijn wahabitische ideologie, stond een theocratische visie voor waarin islamisme, kapitalisme en politiek absolutisme waren versmolten tot een reeks doelstellingen die zeer sterk afwijken van alles in Egyptes politieke erfenis. Was het Egyptische project gericht op de burger, Arabisch en (althans in theorie) gebaseerd op het van onderaf in beweging brengen van de gewone, arme Arabische volksmassa, het Saudische project was theocratisch, exclusief islamitisch en ontleende zijn gezag aan allianties met wereldmachten (hoofdzakelijk de Verenigde Staten) in plaats van met de Arabische massas.
Ook Israël ambieerde een pan-regionale rol; na de vredesconferentie van Madrid in 1991, die onderdeel was van de diplomatieke herpositionering in de nasleep van de oorlog over Koeweit, begon het land aan een langdurig vredesproces dat uitmondde in de ondertekening van de Oslo-akkoorden: een raamwerk voor toekomstige onderhandelingen tussen Israël en de plo dat leidde tot de instelling van de Palestijnse Autoriteit in Gaza en op delen van de westelijke Jordaanoever.
Het was een moment dat uitgelezen mogelijkheden bood. Op de vredesconferentie van Madrid liet Israël het aan zijn strategische bondgenoot, de Verenigde Staten, om de voorwaarden voor de overeenkomst aan alle Arabische Staten te dicteren. De Sovjet-Unie, op de conferentie vertegenwoordigd door Michail Gorbatsjov, stelde zich op als een plooibare ondergeschikte van de Verenigde Staten. De politieke elite van Israël zag kans de weg te wijzen naar een nieuwe orde voor het Midden-Oosten waarin behalve voor de Arabieren ook voor anderen (met name de Turken) een rol zou zijn weggelegd.
Het Israëlische Midden-Oostenproject ging niet gebukt onder scrupules over context en aspiraties. Het werd gepresenteerd als veel werkbaarder en verfijnder dan zijn Egyptische voorganger. In 1994 zou de toenmalige Israëlische minister van Buitenlandse Zaken, Shimon Peres, naar verluidt op een regionale economische top in Casablanca hebben gezegd: Egypte heeft het Midden-Oosten veertig jaar lang geleid en het tot de rand van de afgrond gebracht; u zult zien hoe de economische situatie verbetert wanneer Israël de teugels van het leiderschap in de regio overneemt.
* * *
Deze concurrerende projecten zijn mislukt, wat feitelijk betekende dat het lot Egypte en het regime-Mubarak opnieuw gunstig gezind was. Het Saudische project riep nog meer duivels op in de toch al gespannen regio (in hoofdzaak het militante islamisme) en slaagde er niet in andere uit te drijven (bovenal de islamitische revolutie in Iran). Het islamisme bleek een te krachtig idee om zich door de Saudische/wahabitische restricties te laten temmen: al snel kwam het Saudische project in aanvaring met het Iraanse sjiisme en het militante islamisme waardoor de wahabitische expansiedrang niet alleen werd beknot, maar zelfs gas terug moest nemen, ook binnen Saudi-Arabië zelf.
Het Israëlische project liep spaak door de onwrikbare werkelijkheid van het zich voortslepende Palestijns-Israëlische conflict. De stemming in Israël zelf veranderde. Yitzchak Rabin (minister-president van Israël en held van de vrede) werd vermoord door een jonge Israëliër, een aanslag die zijn verklaring leek te vinden in een verscheurend psychologisch dilemma teweeggebracht door de idee van vrede met de Arabieren, een dilemma waarvoor de gehele Israëlische maatschappij zich gesteld zag. Shimon Peres belandde op een zijspoor; aan de macht kwam Benjamin Netanyahu, een Israëlische havik met een volslagen andere visie op Israël, die niet was gebaseerd op economische integratie van het Midden-Oosten onder aanvoe ring van Israël (het streven van Rabin en Peres), maar op een krachtig buitenlands beleid waarmee Israël zijn doelstellingen afdwong bij zijn buurlanden zo nodig met militaire middelen.
Zoals gebruikelijk heeft het Egyptische regime echter geen profijt weten te trekken uit deze nieuwe verwikkelingen. Het ondernam gedurende de periode 1990-2010 herhaalde maar vergeefse pogingen om te bemiddelen tussen de Israëlis en de Palestijnen (in recentere jaren ook in onderlinge Palestijnse twisten), bemoeide zich halfhartig met de diverse onrusten in Soedan, vocht herhaaldelijk diplomatieke ruzies met Iran uit, lag om kleinigheden overhoop met Qatar, hielp de Franse president Nicolas Sarkozy om een slecht omschreven mediterraans partnerschap in gang te zetten en hield hardnekkig vast aan bestraffi ng van de radicalen in de regio, in het bijzonder militante groeperingen als Hamas en Hezbollah. Al met al kwam het Egyptische buitenlandse beleid over als een reeks tactische zetten, erop gerichtom kleine voordeeltjes te behalen tegen minimale verplichtingen.
De meeste Egyptenaren volgden het reactieve en ondoordachte buitenlandse beleid van hun land met verbijstering en nostalgie. Het heeft president Mubarak niet aan de energie of moed ontbroken om het traditionele Egyptische project voort te zetten, noch aan inzicht in de uitgangspunten en reikwijdte ervan. Het punt was veeleer dat hij dit project heeft opgegeven en besloten heeft Egyptes strategische positie te beschouwen als onderdeel van een omvattende Pax Americana in het Midden-Oosten, dus lijnrecht tegengesteld aan Iran, bij tijden tegen Syrië en radicale bewegingen als Hezbollah en Hamas.
Een aantal factoren heeft Mubarak tot deze aanpak gebracht. Door het einde van de Koude Oorlog en het uiteenvallen van de Sovjet- Unie veranderde de status van het Arabisch-Israëlische confl ict in het Midden-Oosten. Voorheen een van de gezichtsbepalende aspecten van de Koude Oorlog en een van de voornaamste tonelen waarop de strategische confrontatie tussen de vs en de Sovjet-Unie zich afspeelde, was het nu niet meer dan een regionaal conflict.
De Verenigde Staten hadden de wedloop naar het Midden-Oosten al gewonnen; het conflict was niet langer van immens strategisch belang in het grote internationale geopolitieke spel. Het verlies van urgentie en de afname in betekenis verminderden Egyptes internationale belang. Het feit dat de Arabieren duidelijk te kennen gaven dat vrede hun strategische keuze was, versterkte deze tendens.
De erkenning van Israël door de Palestijnen en de aanvang van de Palestijns-Israëlische vredesbesprekingen (met de zegen en aanmoediging van Egypte en de financiële steun van alle Golfstaten), het Israëlisch-Jordaanse vredesverdrag, de opening van meer communicatiekanalen tussen Israël en een aantal Golfstaten, de uitschakeling en demilitarisering van Irak, naast het inmiddels bestendige Israëlisch-Egyptische vredesakkoord dat alles betekende dat het Arabisch-Israëlische conflict niet vatbaar was voor plotselinge uitbarstingen die de Amerikaanse belangen in de regio konden ontwrichten of zelfs bedreigen. Israëls superioriteit militair, technologisch en wetenschappelijk tegenover alle Arabische staten vormde daartegen voldoende waarborg.
De Arabieren leken niet in staat (maar tevens onwillig) om de Amerikaanse of Israëlische belangen in de regio aan te vechten. In het licht van dat alles werd de traditionele rol van Egypte als aanvoerder van het Arabische verzet tegen buitenlandse invloeden in de regio in toenemende mate als overbodig gezien.
Mubaraks terugtrekkende manoeuvre was paradoxaal genoeg een poging om temidden van deze nieuwe ontwikkelingen een rol voor Egypte te vinden. Het regime-Mubarak liet zich meevoeren op de beweging naar vrede in het Midden-Oosten. Het hielp mee de vredesconferentie van Madrid in 1991 te realiseren en speelde een cruciale rol in het dichter tot elkaar brengen van de Palestijnse en Israëlische onderhandelingsposities.
Het steunde volmondig Yasser Arafats beslissing om de Oslo-akkoorden in 1993 te ondertekenen ondanks felle Syrische kritiek en zelfs Saudische gereserveerdheid tegenover het hele proces. Nu het land zijn traditionele rol verloren had, werd het de voornaamste functie van de Egyptische buitenlandse politiek om het vredesproces te bevorderen, alle confronterende krachten te bestrijden (van Hamas en Hezbollah tot Iran) en zich sterk te maken voor een nieuw Midden-Oosten gebaseerd op economische integratie onder de Pax Americana.
Mubaraks aanpak borduurde voort op Sadats vredesakkoord met Israël, maar, belangrijker nog, op wat destijds de realiteit leek te zijn. Aan het eind van de jaren tachtig en in de jaren negentig ervoer Egypte de ingrijpende gevolgen van het pijnlijke economische hervormingsprogramma en de verschillende ontwikkelingsprogrammas die ontoereikend bleken om de nood van de mensen te lenigen en daarmee de druk op het regime te verlichten.
In dezelfde periode werden de Verenigde Staten met de geboorte van het internet, de economische hoogconjunctuur van de jaren negentig, de opkomst van het Angelsaksische kapitalisme en de levendigheid van de Clintonjaren niet alleen gekroond tot s werelds enige supermacht, maar in toenemende mate gezien als de brenger van het sociaal-economische model dat overal ter wereld zou zegevieren. Amerikas soft power was op zijn hoogtepunt, en net als veel andere ontwikkelingslanden met een geschiedenis van mislukte socialistische experimenten wilde Egypte deel uitmaken van het ogenschijnlijk almachtige Amerikaanse kamp.
Het leek dwaasheid om vast te blijven houden aan verouderde denkpatronen en conflicten van gisteren, en om afstand te nemen van de nieuwe wereldorde en de centrale plaats van de economie.
De Egyptische staatsmedia zongen de lof van het einde van de geschiedenis, terwijl ze afgaven op de botsing der beschavingen. Zich vastklampen aan de traditionele confronterende rol van Egypte
leek een overblijfsel uit het verleden, terwijl de Pax Americana in de regio geacht werd de toekomst te vertegenwoordigen.
De Pax Americana was bovendien een aantrekkelijke optie. Gedurende de jaren tachtig en negentig bleef Egypte miljarden dollars aan Amerikaanse steun ontvangen. Opeenvolgende Amerikaanse regeringen overtroffen elkaar in lofprijzingen over president Mubaraks wijsheid en betoonden hem het respect dat de vs verschuldigd waren aan een van onze belangrijkste bondgenoten in het Midden-Oosten.
De gezamenlijke Egyptisch-Amerikaanse militaire oefeningen (Bright Star) groeiden uit tot een van de belangrijkste strategische operaties in het Midden-Oosten. Egypte kreeg van de Verenigde Staten steeds meer de status van begunstigde handels- en exportnatie, vooral in de zo belangrijke textielindustrie.
Van zijn kant beseft e Mubarak dat de Verenigde Staten, gegeven de onoverbrugbare kloof die tussen hen en Iran was ontstaan sinds de islamitische revolutie aldaar, het wegzinken van Libanon in het moeras van de burgeroorlog en de aanhoudend problematische toestand in Pakistan en Afghanistan, wanhopig behoeft e hadden aan stabiliteit in het Midden-Oosten. Een Egypte dat daarbij hielp, in tegenstelling tot een hinderlijk Syrië, vijandig Iran en weifelend Saudi-Arabië, ontwikkelde zich tot een belangrijke steunpilaar in de regio.
Gedurende de jaren negentig herinnerden de door de staat beheerste Egyptische media de Egyptenaren eraan dat de Palestijnen en Jordaniërs die nu met Israël onderhandelden en gespannen wachtten op de uitnodiging van het Witte Huis, de moedige en visionaire strategie volgden die eind jaren zeventig door president Sadat in gang was gezet en voortgezet door president Mubarak.
De war on terror en Amerikas felle reactie na 11 september 2001 gaven de pragmatische benadering van het Egyptische regime een duwtje in de rug. Amerikas shock and awe in Afghanistan en Irak, zijn compromisloze houding tegenover de eigenzinnige regimes van Libië en Jemen en de manier waarop het de traditioneel Arabisch-gezinde geluiden uit het oude Europa negeerde, liet het Egyptische regime amper een andere weg open dan zich een trouwe bondgenoot te betonen.
Egypte speelde een sleutelrol in de internationale strijd van de inlichtingendiensten tegen het terrorisme onder auspiciën van de cia. Het Egyptische religieuze leiderschap werd ingezet in de oorlog der ideeën.
Het Amerikaanse leger had betrekkelijk gemakkelijk toegang tot belangrijke onderdelen van de Egyptische infrastructuur, met name het Suezkanaal, ondanks het publieke verzet in Egypte tegen de invasie van Irak. Daarnaast speelden Egyptische veiligheidsdiensten, subtiel en op de achtergrond, een hoofdrol doordat ze de Verenigde Staten ondersteunden bij het opbouwen van bruikbare en bestendige veiligheidssystemen en -platforms in Irak.
De beslissing van president Mubarak om het Egyptische project op te geven vond weerklank in sommige delen van de Egyptische psyche. Het faraonische verleden is altijd een bron van nationale trots geweest, waarmee men zich onderscheidde van de omringende Arabieren en de islamitische wereld. De erfenis van s werelds oudste beschaving, zoals de meeste Egyptische geschiedenisboeken het oude Egypte aanduiden, schonk het land een zekere uniciteit en een gevoel van individualiteit, wat maakte dat Egyptenaren soms onwillig waren om enig ander referentiekader voor hun identiteit te hanteren dan Egypte-heid.
Het feit dat de mensen waren ingeklemd in de Nijlvallei, met uitgestrekte woestijnen die hen afzonderden van hun buren, kweekte een hang naar isolationisme. Het feit dat de vallei afhankelijk was van de Nijl, die ontsprong in ver weg gelegen landen (de waterrijke plateaus in Oost- en Centraal-Afrika), de autarkie die de landbouw voorheen mogelijk had gemaakt en de geringe rol die handel in de geschiedenis van het land had gespeeld, deed bij de Egyptenaren de neiging ontstaan om naar binnen te kijken en aan zichzelf genoeg te hebben.
Ook de staatsmedia hamerden vele jaren lang op de off ers die Egypte voor de Arabische natie had gebracht en de hoge prijs die het land had betaald voor het verdedigen van de Arabieren. Daardoor gingen veel Egyptenaren geloven dat de beperkte hulpbronnen van het land dienden te worden ingezet voor onze belangen en niet voor de strijd van anderen. De prioriteiten in de Egyptische buitenlandse politiek veranderden.
In overeenstemming daarmee streefde Egypte naar een regio waarin de meeromvattende veiligheid was gebaseerd op Amerikaanse garanties en regionale economische integratie. Als tegenprestatie
zou Egypte worden beloond met een toename van directe buitenlandse investeringen, een spilpositie in het nieuwe regionale samenwerkingsverband en aanhoudende internationale steun; successen bij deze onderneming zouden worden gemeten in investeringsdollars, handelsoverschotten en continuïteit van het regime, niet in enig werkelijk binnenlands herstel, het bereiken van strategische doelstellingen op de lange termijn of een gevoel van historische vervulling.
Die doctrine voor het buitenlandse beleid heeft echter nooit steun gevonden bij de gewone Egyptenaar. In de jaren tachtig en negentig dwongen nijpende economische omstandigheden de Egyptische middenklasse alle energie en dadendrang aan te wenden om te voorzien in de dagelijkse levensbehoeft en. Anders dan in de tijd van Nasser, toen het buitenlandse beleid van het land was gebaseerd op een legitimerende impuls van onderop, raakte het buitenlandse beleid nu juist vervreemd van de straat; het werd van bovenaf aan het land opgelegd.
De politiek trok zich terug naar de periferie van het maatschappelijke leven en de economie kwam in het centrum te staan. Doordat de nieuwe buitenlandse politiek van het land los stond van wat er onder de mensen leefde, genoot deze geen steun onder het volk.
Het ontbreken van grote gebeurtenissen waarbij Egyptes eigen strategische belangen in het geding waren, vergrootte deze kloof tussen het buitenlandse beleid en het volk. Van het midden van de jaren zeventig tot het eerste decennium van deze eeuw vonden de oorlogen, conflicten en confrontaties in het Midden-Oosten plaats in de Perzische Golf, bij de Israëlisch-Libanese grens en in Irak, ver van Egypte. De Egyptische samenleving werd niet op de proef gesteld, noch wakker geschud.
En toch groeide in de straten van Egypte de afk eer van de nieuwe buitenlandse politiek. De meeste Egyptenaren beschouwden de sancties die onder aanvoering van de Verenigde Staten tegen Irak werden ingesteld na de Golfoorlog van 1991 als wreedheid tegen onze broeders en als een opzettelijke poging tot verzwakking van Irak, een pan-Arabisch-nationalistische mogendheid. Er was grote sympathie voor de Palestijnse intifada die in 2000, na het bezoek van Ariel Sharon aan de Tempelberg, losbarstte.
Egyptische studenten aan de universiteiten van Caïro, Ain Shams en al-Azhar hielden geregeld demonstraties in de nasleep van Israëls oorlog tegen Libano in juli-augustus 2006. De dubbelhartigheid van het Egyptische regime in al deze situaties stond in schrille tegenstelling met het ongenoegen op straat. Maar de verontwaardiging van de meeste Egyptenaren kwam helemaal tot een kookpunt toen Israël overging tot de belegering van Gaza nadat Hamas daar de parlementsverkiezingen van 2006 had gewonnen.
Hamas weigerde het bestaansrecht van Israël te erkennen en hield onwrikbaar vast aan een jihadistisch repertoire. Het stond afwijzend tegenover het Palestijns-Israëlische vredesproces en het vredesinitiatief van de Arabische top in 2002, waarop een onderhandelde vrede werd uitgeroepen tot strategische keuze van de Arabieren. Hamas militaire vleugel bleef aanvallen op Israël uitvoeren, hoezeer de Palestijnse Autoriteit ook opriep om via onderhandelingen tot een oplossing
voor het confl ict te komen.
De geschillen tussen Hamas en de Palestijnse Autoriteit liepen steeds hoger op en leidden, na iets wat veel weg had van een burgeroorlog, uiteindelijk tot een opdeling van de Palestijnse gemeenschap en het grondgebied: de Palestijnse Autoriteit beheerste de gebieden op de westelijke Jordaanoever die niet onder de directe Israëlische bezetting vielen, terwijl Hamas het voor het zeggen kreeg in de Gazastrook, een van s werelds dichtstbevolkte gebieden en de woonplaats van meer dan 1,5 miljoen mensen.
Om Hamas te verstikken en de mensen die erop gestemd hadden te straffen sloot Israël de hele strook potdicht af en verbood alle verkeer van mensen, goederen en voorraden in en uit de regio. Deze belegering leidde tot een acute humanitaire crisis. Er ontstond in de Gazastrook een nijpend tekort aan voedsel, medicijnen en andere basisbenodigdheden.
Een rapport dat in 2008 werd gepubliceerd door Care International uk, Amnesty International, Oxfam en Save the Children uk, meldde dat 80% van de Palestijnen in de Gazastrook afhankelijk was van humanitaire hulp en omstreeks 70% van de huishoudens minder dan $ 1,20 per dag verdiende. In die ijselijke situatie was de grens van de Gazastrook met Egypte, in het bijzonder die bij Rafah, de enige route waarlangs eten, medicijnen en cruciale goederen het gebied konden worden binnengevoerd. De grensovergang bij Rafah werd de enige levenslijn van de Gazastrook.
Gedurende 2006 stond de overgang open voor de meeste goederen en proviand, maar toen Hamas in juni 2007 het bestuur in de Gazastrook helemaal overnam, besloot het Egyptische regime de grensovergang volledig te sluiten, afgezien van een enkele openstelling in humanitaire noodsituaties. De meeste internationale waarnemers verklaren deze beslissing van Egypte in het licht van het bondgenootschap dat het regime met de Verenigde Staten had. Toegegeven, Egyptes nieuwe buitenlandse politiek stond lijnrecht tegenover de confronterende en jihadistische aanpak van Hamas.
In dit geval speelden er echter nog andere redenen. De Egyptische diplomatie ontplooide een aantal initiatieven om de kloof tussen de Palestijnse Autoriteit en Hamas te dichten. Die waren er vooral op gericht Hamas zover te krijgen dat het zijn standpunten matigde en opschoof naar eenverantwoordelijke rol in het vredesproces. Maar Hamas, dat het vredesproces met scepsis en cynisme bleef bezien, wees deze bemiddelingspogingen herhaaldelijk af, waarmee het een groot aantal hooggeplaatste figuren in de regering Mubarak tegen zich in het harnas joeg.
Anders dan de Palestijnse Autoriteit was Hamas geen nationalistische beweging maar een religieuze, die zijn oorsprong vond bij de Egyptische Moslimbroederschap. In zijn handvest van 1988 riep Hamas op tot de schepping van een islamitische staat in Palestina, het had een opvallend islamitisch sociaal-politiek programma en zijn historische leiders van sjeik Ahmed Yassin (die in 2004 door Israël werd geliquideerd) tot Khaled Mashaal, het in Damascus gevestigde hoofd van zijn Politieke Bureau gingen prat op hun religieuze kwalificaties.
De aanwezigheid van een dergelijke politiek-islamitische beweging aan Egyptes grens ondermijnde de binnenlandse strijd van het Egyptische regime tegen de politieke islam, en dan met name de Moslimbroederschap.
Het Hamas-bestuur van de Gazastrook ontpopte zich ook tot een veiligheidsrisico voor Egypte. Behalve voor voedsel, medicijnen en andere basisbenodigdheden gebruikten veel aan Hamas gelieerde groepen binnen de Gazastrook de grensovergang met Egypte en de tunnels die ze daar groeven, ook om wapens en explosieven het gebied binnen te smokkelen. Na de moeizame strijd die het met het gewelddadige islamisme in Egypte had gevoerd, was het Egyptische regime er niet op gebrand een religieus georiënteerde militante beweging van dienst te zijn met een grensovergang waarlangs wapens binnengesmokkeld konden worden.
Derhalve was het regime voorstander van iedere indamming of verzwakking van Hamas. Dat lag anders bij de Egyptische bevolking. Was de beslissing van het regime om de grensovergang bij Rafah dicht te houden al uiterst impopulair, toen Israël in december 2008-januari 2009 een oorlog voerde tegen het Hamas-bestuur in de Gazastrook, leidde dat pas echt tot woedende reacties bij het publiek. Op 27 december 2008, de eerste dag van de oorlog, wierpen meer dan 85 Israëlische oorlogsvliegtuigen meer dan 100 ton aan gerichte explosieven, raketten en intelligente bommen op een gebied van minder dan 140 vierkante kilometer. Er werd een enorme verwoesting aangericht.
Meer dan 250 mensen stierven op de eerste dag van de oorlog en op 18 januari 2009, toen Israël een eenzijdig staakt-het-vuren afk ondigde, waren er meer dan 1200 Palestijnen omgekomen.
Dat plaatste het Egyptische regime met zijn tot dan toe volgehouden buitenlandse politiek in een precaire positie. Aan de vooravond van de aanval had president Mubarak een ontmoeting gehad met de (toenmalige) Israëlische minister van Buitenlandse Zaken Tzipi Livni.
Zijn nu beroemde handdruk met haar op die dag werd allerwegen geïnterpreteerd als een stilzwijgende Egyptische goedkeuring van de overrompelingsaanval. Veel waarnemers speculeerden dat Israël de zegen van president Mubarak had om Hamas te vernietigen.
Egyptenaren protesteerden heftig tegen de bombardementen en de verwoesting en gaven bij de vele demonstraties niet slechts lucht aan hun verontwaardiging over de Israëlische agressie maar ook aan minachting voor de houding van het regime. In Alexandrië dwongen meer dan 50.000 demonstranten de ordetroepen tot de terugtocht terwijl ze tegen het regime en de president gerichte liederen en leuzen scandeerden; in Caïro was de politie gedwongen verkeersknooppunten af te sluiten (waaronder een naar Mubarak vernoemd metrostation) om de toestand meester te kunnen blijven.
De woede verbreidde zich onder alle geledingen: burgergroeperingen (sommige daarvan organiseerden solidariteitskonvooien naar de Gazastrook en eisten dat de grensovergang bij Rafah weer openging), universiteitsstudenten en -docenten, journalisten, leden van de Moslimbroederschap en werknemers (inclusief die in de publieke sector).
Er waren ook stakingen en rellen, bijvoorbeeld in de textielsector onder de spinners en wevers in al-Mahala al-Kobra. De Egyptische bevolking gaf luid en duidelijk zijn ongenoegen over het gehanteerde Egyptische buitenlandse beleid te kennen.
Op een dieper niveau zorgde de wisselwerking tussen een ontbrekend nationaal project en sociaal-economische frustraties een gevaarlijk mengsel. De drukkende sociaal-economische omstandigheden, de wijdverbreide corruptie en de gapende kloof tussen de bezitters en de bezitlozen verhevigden de woede die onder grote groepen in de Egyptische samenleving leefde.
De opkomst van het militante islamisme leidde tot een aanzienlijke radicalisering van grote groepen gewone mensen, in wier ogen hun regime niet slechts in toenemende mate dwalend en corrupt was, maar ook samenspande met de joden tegen onze broeders en zusters in Palestina. Doordat de Egyptenaren al zo lang gebukt gingen onder een repressief politiek klimaat, was hun gevoel om ergens thuis te horen uitgehold, hun waardering voor de identiteit, rol en waardigheid van hun land verflauwd en hun zelfbeeld aangetast.
Zich min of meer bewust van de afnemende status van hun land (en van henzelf ) zowel binnen als buiten de natie, raakten de mensen steeds meer in verwarring en onzekerheid over waar hun land (en zijzelf ) voor stond. Egypte was niet langer een voorvechter van het Arabisch nationalisme, noch de hoeder van een grootse Arabische droom, noch de strijder voor Arabische rechten en waardigheid, maar het was tevens, niet het minst in de ogen van het volk, een bondgenoot van de vs, een volger van Saudi-Arabië en een vriend van Israël.
Deze woede en frustratie creëerden gevoelens van ontevredenheid, rusteloosheid en wrok. De opinies van het regime en die van het volk behoorden tot verschillende werelden, en de teleurstelling van de Egyptenaren was voor een aanzienlijk deel gericht op de president zelf. In het derde decennium van zijn bewind werd de enige leider die de meesten van hen ooit gekend hadden verantwoordelijk gehouden voor een groot deel van hun dagelijkse ellende en wrevel.
De klassieke Egyptische grappen ten koste van hun presidenten en de hartgrondige zuchten van frustratie sloegen om in demonstratiegolven en soms zelfs gewelddadige uitingen van haat. De periode 2005 - 2009 kenmerkte zich door honderden rellen, waarbij demonstranten vaak aanplakborden met afbeeldingen van hun president vernielden.
Veel schrijvers, of dat nu vooraanstaande figuren in toonaangevende oppositiekranten waren of anonieme personen in studentenbladen door het hele land, laakten hem als de oorzaak van onze achterlijkheid en als de beschermheer van de machtigen en corrupten. Mubaraks Egypte is van hem, niet van ons, zei een van de demonstranten woedend. Hij bekommert zich niet om ons, schreeuwden honderden.
De telkens herhaalde en bittere slogan was: Hij heeft ons laten stikken.Een populaire verklaring van hoe het zover had kunnen komen, was dat het regime bejaard geworden was: een oudere zuster die thuis haar tijd verbeidde, niet veel uitvoerde, leefde van de goedgeefsheid van buitenlanders (en geldzendingen van familieleden in het buitenland) en op een zijspoor was gezet door haar jongere en rijkere broers en zussen (in de moderniserende Golfregio, het opkomende Libanon en Jordanië, of het nieuwe Marokko).
Er heerste overal in het land een gevoel van verspilde energie en ongebruikt potentieel, van een jonge bevolking die werd gedwarsboomd door een vermoeid regime. Mohamed Hassanein Heikal vatte die visie kernachtig samen toen hij opmerkte dat het probleem is dat het gezag op al zijn posities veroudert ten opzichte van haar jonge bevolking.
Toch ontbrak er een schakel in deze redenering. Want de president en zijn makkers vertegenwoordigden dan wel een oudere generatie die vanuit centralistische beginselen regeerden en op grote maatschappelijke afstand van hun volk leefden (in toenemende mate leefde president Mubarak tevens op grote fysieke afstand van zijn volk, aangezien hij een fors deel van zijn tijd doorbracht in Sharm al-Sheikh, ver van het vervuilde, overbevolkte en mogelijk gevaarlijke Caïro), in andere opzichten werd het Egyptische regime feitelijk jonger.
Er vond een vorm van interne verjonging plaats doordat Gamal en zijn groep van jonge, goed opgeleide, liberale kapitalisten aan het bestuur gingen deelnemen. Aan de andere kant onderstreepte deze ontwikkeling juist de waarheid van het door de demonstranten geschetste beeld van een
uitgeblust en door en door wankelmoedig regime. De problemen die Gamal Mubarak en zijn kliek erfden, waren overweldigend. Niet alleen de relatie tussen het regime en het volk was ernstig beschadigd, ook de voornaamste instanties en instrumenten waarmee het regime traditioneel zijn gezag had gehandhaafd, hadden gedurende de afgelopen paar decennia averij opgelopen.
Dat gold in versterkte mate voor het instituut van het presidentschap zelf. Mede door de speciale bevoegdheden die de president heeft dankzij de nog steeds van kracht zijnde noodtoestand, is dat verreweg de invloedrijkste politieke factor in het land, zonder controle op de handelingen. Tegen de eeuwwisseling was dit instituut allang niet meer (zoals onder Nasser en Sadat) een dynamisch bestuurlijk zenuwcentrum, dat wemelde van eminente adviseurs en intellectuelen, en dat banden onderhield met de meeste denktanks in het land en fungeerde als een kweekvijver van ideeën.
In plaats daarvan was het verworden tot niet meer dan een administratieve structuur rondom de president. Die afslanking had gunstig kunnen uitpakken als ze gepaard was gegaan met een versterking van democratisch gekozen instituties (hoofdzakelijk het parlement) en een nieuw evenwicht tussen het presidentschap en het staatsbestuur. Wat er in plaats daarvan in Egypte gebeurde, was dat het (ondemocratische) parlement, de regering en het presidentschap uiteenlopende representaties waren geworden van de presidentiële wil veeleer uitvoerende
lichamen dan de pijlers van een evenwichtig politiek bestel.
Hoezeer het regime om de president draaide, werd pas echt duidelijk in 1995, na de moordaanslag op Mubarak in Addis Abeba in Ethiopië. Het hele land werd bevangen door paniek. Zelfs sommige van Mubaraks vurigste tegenstanders gaven uiting aan hun grote zorg over wat er had kunnen gebeuren als de moordaanslag was gelukt.
Mubarak deed dit punt af door te stellen dat, hoewel hij er nog steeds niets voor voelde een vice-president te benoemen, de Egyptische grondwet regelde hoe de regering werd gecontroleerd en de macht overgedragen. Amr Hamzawi, van de Carnegie Endowment for International Peace, heeft een aantal artikelen geschreven over de potentiële instabiliteit die het wegvallen van Mubarak zou kunnen creëren. Minder wetenschappelijk maar wellicht overtuigender waren de na de aanslag uitgezonden vraaggesprekken met tientallen Egyptische commentatoren en gewone burgers die zich niet konden voorstellen dat er alternatieven voor de president zijn.
De meeste andere overheidsinstituties waren onderhevig aan hetzelfde verval. De bestuurlijke structuren van de overheid en de publieke sector gingen zwaar gebukt onder lethargie en corruptie en boetten bovendien door de opkomst van de private sector steeds meer aan belang in. Zelfs de strijdkrachten en de inlichtingendiensten, volgens velen de modernste en best ontwikkelde organisaties van het land, rapporteerden direct en uitsluitend aan de president.
Gezien deze stand van zaken was het niet te verwachten dat de formering van een nieuwe machtskring rondom Gamal Mubarak de aftakelende instituties van het regime kon inzetten als instrumenten voor een daadwerkelijke vernieuwing.
Derhalve stond de volgende generatie voor een dubbel dilemma: hun vermogen om de macht waarnaar ze verlangden in te zetten voor progressieve doelen werd ingeperkt door de instrumenten waarover ze beschikten, en bijna iedere beweging naar meer democratie zou hen bijna zeker in confl ict brengen met een ongeduldige en vervreemde bevolking.
De nieuwe machtselite was zich er scherp van bewust dat het volk hen bij iedere vorm van vrije verkiezingen weg zou stemmen. Tot op zekere hoogte deed hun dilemma denken aan dat van de Nationale Partij van Zuid-Afrika in 1993-1994: zich onderwerpen aan vrije verkiezingen en het oordeel van het volk en vervolgens
14-09-2011 om 00:00
geschreven door andre&ida