Uit de catalogus van Goden en faraos
Boven de gehele Egyptische kunst staat echter als een motto dat vrijwel geen uitzondering kent,: Kunst is een instrument van de religiexml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
En daar de Egyptische religie zich in de eerste plaats bezighoudt met het hiernamaals, kan van een groot deel van de voortbrengselen van de Egyptische kunst worden gezegd, dat kunst niet voor de levenden maar voor de doden wordt vervaardigd. De gehele Egyptische kunst architectuur, driedimensionale beeldhouwkunst, reliëf is één gigantische poging de sterfelijkheid en vergankelijkheid van al het geschapene uit te bannen en te overwinnen, een blijvende, betere, ideale wereld te scheppen die nog zal bestaan wanneer haar scheppers al lang vergeten zijn.
De kunst weet niet alleen volledig uitdrukking te geven aan het heden van de oude Egyptenaar, maar ook gestalte te geven aan zijn toekomst, aan zijn eeuwig leven.
In Egypte moet elke weergave van een mens de uitbeelding zijn van een ideaal type, waarin de opdrachtgever zich kan herkennen, zodat hij in zekere zin tot een representant van de hele mensheid wordt
Zo ziet in de Amarna-tijd elke Egyptenaar er min of meer uit als Echnaton, en in de tijd van de Kuschitische heersers vertonen ook alle Egyptenaren Soedanese trekken.
In deze zin is elke Egyptische uitbeelding van een mens een portret , weliswaar niet dat van een enkeling maar van een volk, waarmee de enkeling zich identificeert, dat van een cultuur die zich zelf steeds opvatte als de eenheid van al haar dragers.
Merkwaardig is hier dat de stellers van de catalogus vergeten te melden dat deze kunst en religie uitsluitend de macht dienen en die oude Egyptenaar vooral proberen in te peperen dat alles was, is en blijven zal zoals de goddelijke continuïteit dit heeft voorzien:
Zonder mythe raakt elke cultuur haar gezonde, scheppende natuurkracht kwijt, pas een met mythen afgeperkte horizon verleent een cultuurbeweging haar eenheid. Aldus Friedrich Nietzsche
|