|
Achnaton, de sensuele zonaanbidder
Die lippen! Sensueel en doorbloed, uitnodigend vooruitgestoken, glimlachend, in laatste instantie raadselachtig; kijk naar een afbeelding van de farao Achnaton en het is of je er door aangeraakt wordt, een lange, genereuze, levensbevestigende kus. Waar en hoe je hem ook aantreft, Achnaton ziet er altijd uit alsof hij op het punt staat zijn lippen ergens op te drukken, of hij geeft de indruk alsof hij net iets of iemand met zijn mond heeft gezegend. Geen wonder dat de ketterse farao van Amarna in de meer dan dertig eeuwen na zijn dood zo aanwezig is gebleven. Geen wonder ook dat de verbeelding van zoveel wetenschappers en kunstenaars op hol sloeg bij de aanblik van dat vreemd uitgerekte gezicht.
Die verbeelding werd in de meeste gevallen zuivere verliefdheid. En zoals alle verliefde mensen hadden de bewonderaars weinig werkelijkheid nodig om hun geliefde te verzinnen. Achnaton bleek de ideale minnaar, de demon lover die al je gedachten in beslag nam, die je nooit meer losliet. Moeiteloos voegde hij zich naar het beeld dat je van hem had. Nooit stelde hij teleur. Hij bleek een mysticus, een profeet, een buitenaards wezen, een zwarte filosoof die het beste van Afrika in zich droeg, de man die via Mozes het jodendom naar een hoger geestelijk niveau bracht (`der Fortschritt in der Geistigkeit' noemde Freud het). Hij was een koninklijke rebel die zich tegen zijn eigen establishment durfde te keren, een homo die nergens mee zat, een hermafrodiet, een vrijdenker, een dierenliefhebber, een toegewijd huisman. Hij werd door zijn aanbidders vereeuwigd in traktaten, wetenschappelijke studies, op schilderijen, in gedichten en romans, films en een opera.
Natuurlijk zijn er ook altijd mensen geweest, vooral mannen, die die wellustige mond maar gevaarlijk vonden, die op al die afbeeldingen van de farao onder de gouden stralen van de door hem aanbeden zonneschijf Aton, niet anders dan weekheid en verwijfdheid zagen. Achnaton was een aberratie. Niet alleen verstoorde hij op een bijna fatale manier de status quo in het oude Egypte, door de traditionele goden af te zweren en zich met zijn totalitaire zonnecultus terug te trekken in zijn zelfgebouwde stad, hij was ook moreel verdorven, seksueel ambigu op een onsmakelijk schaamteloze manier. En fysiek deugde hij ook al niet. Kijk maar naar dat bizar gevormde lichaam, dat hangbuikje, die spillepoten en dat absurd lange schedeldak. Dit was geen krachtige farao, geen geliefde leider die zich militair sterk maakte tegen Egyptes vijanden, die zich vereenzelvigde met de eeuwenoude politieke en culturele tradities die Egypte groot hadden gemaakt, maar een ziektegeval, een gevaarlijke gek.
Eeuwige schoonheid
Zijn vrouw, dat is een ander geval. Koningin Nefertiti, afgaand op de beroemde buste in het Egyptische Museum in Berlijn, vertegenwoordigt het raadsel van de eeuwige schoonheid. Zij heeft geen zoenlippen, zij heeft een mond, even voornaam en afstandelijk en geheimzinnig als die van de Mona Lisa. Hoewel zij in zovele afbeeldingen naar voren komt als de fysieke evenknie van Achnaton, met net zulke dikke lippen, en een hoofd als een struisvogelei, zijn het de gipsen bustes en gebeeldhouwde hoofden van haar uit de late, artistiek veel minder uitzinnige Amarna-periode, die de populaire verbeelding in hun greep hebben gekregen.
Nefertiti staat voor iets dat nooit met haar echtgenoot geassocieerd zal worden: ongenaakbaarheid. Iedere blik wordt keihard teruggekaatst. Niemand weet waar zij vandaag gekomen is, niemand kan met zekerheid zeggen waar ze gebleven is. Ze is plotseling uit de geschiedenis gestapt en spoorloos verdwenen. Die ongrijpbaarheid is haar handelsmerk geworden. Anders dan Achnaton blijft ze een eeuwig onbeschreven blad. Ze is nauwelijks geschikt om een postume zaak te dienen, ze laat zich veel minder gemakkelijk annexeren door gekken die het raadsel van de kosmos willen ontsluieren en politieke activisten die de wortels van hun sociale en culturele uitverkorenheid in het oude Egypte willen planten. Ze laat zich niet aanraken.
In zijn studie Akhenaten; History, Fantasy and Ancient Egypt brengt de Britse oudheidkundige Dominic Montserrat Achnatons lange leven na zijn dood in kaart. Genadeloos laat hij zien dat Achnaton niet alleen voor kunstenaars en fantasten, maar ook voor serieuze wetenschappers onweerstaanbaar is gebleken als spiegel van hun eigen culturele preoccupaties en morele overtuigingen. Maar weinigen zijn bestand gebleken tegen de verleiding de schaarse feiten naar hun hand te zetten, een hele legpuzzel in elkaar te zetten aan de hand van een paar gevonden losse stukjes. Tegelijk is hij zich ervan bewust dat een boek als het zijne op zijn beurt ook weer een afspiegeling van de tijdgeest is:overbewust van de vervormde beeldvorming van anderen, een postmoderne belangstelling voor het cultuurhistorische Nachleben van een geschiedkundig onderwerp en een groot wantrouwen jegens zijn eigen natuurlijke neiging om van een hoop losse feiten een verhaal te maken.
Dat is ook waar de moderne wetenschapper tegen vecht. De levensloop van Achnaton, zoals die wordt gedestilleerd uit archeologische vondsten, bestaat vooral uit vragen en de verleiding blijft groot die te beantwoorden, ook al blijft een sluitende bewijsvoering noodgedwongen achterwege. Hoe revolutionair en origineel was de religieuze ommezwaai van de farao, die leefde en stierf in de veertiende eeuw voor Christus en deel uitmaakte van de achttiende koningsdynastie, werkelijk? Hoe wijdverspreid was de cultus van de zonneschijf? Was Achnatons aanbidding van Aton een geraffineerde politieke manoeuvre om de macht van de oude priestergarde ongedaan te maken en zichzelf tot goddelijke middelaar uit te roepen of werd hij gedreven door een zuivere religieuze bevlogenheid? Werd zijn `nieuwe' godsdienst met harde hand ingevoerd of was het een tolerant regime, dat de oude goden naar de achtergrond verdrong, zonder ze uit te willen roeien?
Zonnecultus
`Gek of Geniaal?' adverteert het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden naar aanleiding van de tentoonstelling Farao's van de zon, die een groot aantal afbeeldingen, beelden en voorwerpen uit de Amarna-tijd laat zien. De opstelling begint bij de Achnatons voorganger Amenhotep III en eindigt bij zijn opvolger Toetanchamon, die de oude religie herstelde. Telkens weer wordt, ook in de catalogusteksten van deze tentoonstelling, benadrukt dat we onze blik niet kunnen vertrouwen: niets is wat het lijkt. De `natuurlijkheid' van Achnatons zonnecultus, het aanbidden van het zonlicht als scheppende kracht, lijkt voor ons ontkerstende mensen aantrekkelijk, maar moet gerelativeerd worden door de nietsontziende persoonlijkheidscultus die ermee gepaard gaat. De verbluffend huiselijke tafereeltjes die in de stenen gedenkplaten, de stèles, zijn gebeiteld, waarop je koninklijke familie dartel met hun eigen kroost ziet spelen, moeten we niet alleen maar realistisch opvatten, alles op die afbeeldingen heeft ook een symbolische religieuze-politieke betekenis. Maar welke?
Lopend over de tentoonstelling probeer je je blik in toom te houden, jezelf te hoeden voor een al te moderne manier van kijken. Dit zijn mensen die drieënhalfduizend jaar geleden leefden, they do things differently there, en het zou niet hun herkenbaarheid moeten zijn die je fascineert, dat is onhistorisch denken, maar hun fundamentele vreemdheid. De afbeeldingen van Nefertiti als liefhebbende echtgenote, haar aura van vruchtbaarheid en huiselijke harmonie, het is allemaal onderdeel van een symbolisme dat weinig met de werkelijkheid van doen heeft, ook al lijkt het anders.
De oude Egyptenaren waren geen realisten, je weet het, ondanks de overvloed van realistische details op hun schilderingen in de graftombes en op de gedenkplaten, hun scherpe oog voor de natuur en menselijke details. Alles stond in dienst van een groter geheel, was onderdeel van een kosmologie die voor ons nauwelijks navoelbaar is. Bijvoorbeeld: het feit dat in die roerende familiebijeenkomsten van de farao slechts dochters te zien zijn, wil niet zeggen dat Achnaton geen zonen had - het was niet gebruikelijk die af te beelden, denkt men, al kan het natuurlijk ook zijn dat hij bij Nefertiti enkel dochters had en dat dat ook de reden was dat hij zijn vrouw, die met hemzelf en Aton een heilige drieëenheid van scheppingsdrift en vruchtbaarheid vormde, later verstootte. We weten het niet, dat is het steeds terugkerende refrein.
Je probeert modern en historisch bewust te zijn, maar het lukt niet. Die lippen! Het is onmogelijk er niet door aangeraakt te worden. En het is ook onmogelijk om in het kleine beeldje van kalksteen, dat twee mannen en een jongetje voorstelt, niet in de eerste plaats herkenbare mensen te zien, en je dan pas te verdiepen in waar ze voor zouden kunnen staan. Waren het huisgoden en stonden ze in Amarna in een schrijn naast beeldjes van de farao? Zijn het drie generaties van een familie? Beelden deze drie figuren een en dezelfde man uit in verschillende leeftijdsstadia? Het zijn de vragen die iedere serieuze geschiedkundige zich stelt, zich moet stellen, maar de essentie, zo voelt het, houdt zich niet schuil in wat het beeldje betekent, maar in wat het is.
En wat is het? Misschien schuilt het geheim van de aantrekkingskracht van Achnaton en zijn ongrijpbare cultus in het feit dat de kunstenaars die hij in dienst nam om de zonneschijf te dienen, ook realisten waren. De oude goden waren onder het nieuwe bewind verdreven, zodat er dus heel wat muren in de graftombes met iets anders gevuld moesten worden. De stralen van de zon raakten alles op de tastbare wereld aan (zij het in de eerste plaats de farao en zijn gemalin), en daardoor kreeg alles in de wereld, hoe onbeduidend ook, een goddelijke glans. Het resultaat was een natuurlijk symbolisme. In de waarschijnlijk door Achnaton zelf (we weten het niet) geschreven Grote Atonhymne aan Aton wordt de natuurlijke wereld bezongen met extatische vreugde, als aangeraakt door het goddelijke, eeuwige scheppende licht van de zon: ,,Wanneer gij opgaat in Uw gedaante/ als levende Aton/ schitterend en stralend,/ ver en toch dichtbij, maakt gij talloze gedaanten/ uit U, de ene-/ steden, dorpen en akkers, weg en rivier;/ alle ogen schouwen u tegenover zich,/ zolang gij de Aton van de dag zijt boven de aarde.''
Dus misschien moet je het omdraaien: wat zo fascineert aan de kunst en nijverheid die de zeventien jaren durende ketterij van Achnaton heeft voortgebracht, is niet de herkenbaarheid ervan, de alledaagse details die mensen die ruim drieduizend jaar geleden leefden, weer direct aanwezig maken, maar de heiliging van al die alledaagsheid, de voelbare extase, het lijntje van goddelijkheid dat om de meest gewone dingen is getrokken. Niets is wat het lijkt, maar dat is juist het wonderbaarlijke. Alles is meer dan het lijkt: een handgebaar is niet zomaar een handgebaar, een houding niet zomaar een houding, een stapel broden, een haarlok, een lotusbloem, een oogopslag, de vorm van een gezicht, het is allemaal aangeraakt. Waardoor? Door de zonnegod Aton, zegt Achnaton, door een gouden schijf met lange stralen, waar aan het uiteinde kleine handjes zich letterlijk uitstrekken. Of door de lippen van de farao, zijn levenverwekkende ademtocht. Of misschien enkel en alleen door zijn blik, de manier waarop hij naar de wereld keek, de manier waarop hij zag dat alles onderdeel was van een geheel, bijeengehouden door zonlicht.We weten het niet.
Fantasten
Maar weten is hier niet zo belangrijk, al ons archeologisch verantwoordelijksbesef ten spijt. Wie wil er niet zo naar de wereld kijken? Geen wonder dat zoveel fantasten en kunstenaars en pseudo-wetenschappers met Achnaton op de loop zijn gegaan.
Geen wonder dat er geen houden aan is, dat er naarmate de archeologie steeds minder romantisch wordt, de wildste theorieën opduiken in populaire pseudo-wetenschappelijke boeken, waarin de oude Egyptenaren als vergoddelijkte mensen opduiken, of als vermenselijkte goden, met Achnaton vaak genoeg als profeet en ziener tegelijk. De waarheid is in die boeken niet vreemder dan de fictie, ze vallen eenvoudig samen. Het universum van de ketterse farao, zoals die op de tentoonstelling in Leiden te zien is, huldigt de scheppende verbeelding. Het is een universum waarin alles betekenis heeft, omdat die betekenis zelf gegeven is. Dat is adembenemend om te zien, omdat dat juist is wat je zo netjes hebt afgeleerd: in je eigen hoofd heb je geleerd verbeelding te scheiden van de werkelijkheid, net zo grondig als Dominic Montserrat in zijn studie naar de bizarre projecties van de Achnaton-bewonderaars door de eeuwen heen. Fantasie is fantasie, kunst is kunst en dat is allemaal iets anders dan de werkelijkheid.
,,Het is gevaarlijk wanneer kunstenaars en een bepaald soort intellectuelen werkelijk macht krijgen'', zei de essayist Ian Buruma vorige week in het Cultureel Supplement. ,,Als je met fantasieën, religieuze aanvliegingen of ideologische idealen de wereld wil herscheppen, ben je snel geneigd om af te rekenen met alles wat in de weg staat. Een land kan beter een aantal vaste, sterke instellingen hebben [...] en die instellingen kun je het beste laten besturen door betrekkelijk middelmatige mensen die niet zoveel fantasie hebben.''
De geschiedenis geeft Buruma gelijk, ongetwijfeld. En de Achnaton-haters sluiten zich van harte bij hem aan, zij zien weinig verschil tussen de revolutionaire farao uit het Nieuwe Koninkrijk en Adolf Hitler.
|