De founding fathers van het Stedelijk Museum Zwolle waren vooral verzamelaars.
Alles wat ze ook maar een beetje aansprak werd aangeschaft. Dat leidde tot een collectie die even exuberant als ongrijpbaar was . Dat er publiek op afkwam - meer dan duizend per jaar waren het er niet - was alleen maar meegenomen.
Tot in de jaren veertig hanteerden de verzamelaars het Martini-principe: anytime, anyplace, anywhere. Daarna kwam er wat meer structuur in het aankoopbeleid. In 1950 was er niettemin een grote schoonmaak nodig om het huis op orde te krijgen. Alles wat niet met Zwolle of de provincie Overijssel had te maken werd in dat jaar afgestoten. Of nou ja, bíjna alles: sommige bezittingen waren zo curieus dat de bestuurders het niet over hun hart konden verkrijgen er afstand van te doen.
De mummie bijvoorbeeld. Hoe lang die al in de collectie zit is niet bekend, evemin hoé die erin is gekomen. Daarover doen twee verhalen de ronde. De eerste lezing wil dat een dochter van Willem I, prinses Marianne, na bezwangerd te zijn door haar koetsier naar het buitenland werd gestuurd, waar de schandvlek op het blazoen van de Oranjes niet opgemerkt zou worden. Bij die tijdelijke verbanning werd ze begeleid door de Zwolse dominee G.H. van Senden, die inEgypte een mummie op de kop zou hebben getikt. Weer eens wat anders dan een presse-papier in de vorm van een piramide.
Het tweede verhaal is prozaïscher: de jonge edelman Anthony baron Van Dedem zou de mummie meegenomen hebben van een grand-tour die onder meer door Egypte voerde. De omzwachtelde Arabier is hoe dan ook authentiek, toonde onderzoek in 2002 aan. De mummie bleek 2600 jaar oud te zijn. Waarom de man een tweede stel benen bevatte bleef daarentegen volstrekt onduidelijk.
|