Een farao regeerde vanuit zijn paleis dat meestal vlakbij een grote tempel was gebouwd. De Egyptenaren dachten dat de farao de enige was die direct in contact met de goden stond. De farao was daarmee de belangrijkste priester. Hij voerde rituelen uit in de tempel. Wanneer een farao op reis was, liet hij zich vervangen door een priester.
De farao was ook nog opperbevelhebber van het leger en de belangrijkste rechter in het land.
Niet iedere farao was een even goede bestuurder. Sommige waren eigenlijk te jong, zoals Toetanchamon die als negenjarige jongen farao werd. Niet hijzelf maar hoge ambtenaren aan het hof hadden de touwtjes in handen. de hoogste ambtenaar was de vizier of onderkoning.
|