In het 18e jaar van koning Djoser, toen Madir de prins van Erpa en Ha was en gouverneur van het tempeldomein van het noorden en het zuiden, alsmede de leider van de Khenti te Elefantine werd er een bericht van de koning aan hem afgeleverd waarin hij hem schreef:
- Mijn hart is bezwaard vanwege de ramp die zich voltrekt, want de Nijl is in zeven jaar niet meer buiten haar oevers getreden.
Er is geen graan en er zijn geen groentes; er is geen voedsel.
Eenieder berooft zijn buurman. Mensen willen lopen maar kunnen zich niet bewegen. De jongeling sleept zijn leden voort, de harten van de ouderen zijn verslagen in wanhoop. Hun benen laten hen in de steek, zij zakken neer en grijpen hun lichaam vast in pijn.
De raadgevers staan verstomd en er komt niets dan wind uit de graanschuur als deze geopend wordt. Alles is in staat van verval...
|