De fotobijschriften van Flaubert
14/12/2009 07:00
In Leiden is een tentoonstelling gewijd aan de reis die Gustave Flaubert meer dan 150 jaar geleden maakte. Zonder de prachtige, verstilde beelden van zijn reisgenoot zou die er nooit zijn gekomen.
Tussen 29 oktober 1849 en juli 1850 zakten Gustave Flaubert en Maxime Du Camp de Nijl af, van Alexandrië via de Koningsvallei en Thebe tot Aboe Simbel, en terug. De tentoonstelling die het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden hieraan wijdt, heet 'Het Egypte van Flaubert'. Een betere titel zou zijn geweest: 'Het Egypte van Maxime Du Camp'. Maar bij wie doet de naam van de schrijver, fotograaf en académicien een belletje rinkelen? 'Het Egypte van Flaubert', dus.
Het hoogtepunt van de tentoonstelling zijn 125 afdrukken van de 214 negatieven die Du Camp hebben overleefd.
De citaten uit het reisdagboek en de brieven van Flaubert en de Egyptische oudheden, zoals een borstbeeld van farao Amenhotep III en een reliëf van godin Hathor, dienen hoofdzakelijk als toelichting van de monumentale zwart-wit beelden die Du Camp met veel geduld en toewijding heeft gemaakt.
De pas 27-jarige, maar reislustige dokterszoon fotografeerde niet voor zijn plezier. Hij was door het Ministère de l'Instruction Publique aangesteld als officiële fotograaf, om Frankrijk beelden te geven van het land waarvan het sinds de expeditie van Napoleon in de ban was. De fotografie was toen nog jonger en revolutionairder dan internet nu. Voor de calotypen die Du Camp maakte, had William Henry Talbot pas in 1841 patent aangevraagd.
De twee reizigers hadden heel wat te stellen met het enorme fototoestel, waarvan een iets jonger exemplaar in Leiden te zien is. De chemicaliën kookten bijna in de woestijnhitte, er kwam overal zand tussen en een keer dreigde een op hol geslagen kameel het apparaat te vertrappen. Als Flaubert zijn beste vriend helpt, klaagt hij in een brief aan zijn moeder dat zijn vingers zwart zijn van het zilvernitraat.
Het resultaat loont alle moeite. Du Camps verstilde beelden van de grootse, ruïneuze monumenten in de verlaten woestijn zijn schitterend. Bekende toeristische trekpleisters als de sfinx van Gizeh, het Ramasseum in Thebe of de Tempel van Dendera waren indertijd soms nog niet helemaal uitgegraven. Maar het ontbreken van keurig geplaveide wandelpaadjes, souvenirstalletjes of andere toeristen geven de beelden een onweerstaanbare charme.
Du Camp publiceerde ook over zijn reis. In 1852 een fotoboek, dat hem een légion d'honneur opleverde. En twee jaar later het reisboek 'Le Nil'. Dat toch niet uitgebreid uit zijn teksten wordt geciteerd, maar uit het reisdagboek van Flaubert dat in 1910 postuum werd gepubliceerd, is natuurlijk terecht. Zelfs Flauberts haastig geschreven brieven in het tentje in de woestijn overtreffen iedere schrijver in levendigheid.
Flaubert, die tot zijn dood een mummievoet in zijn werkkamer bewaarde, toont zich over Egypte de enthousiaste mopperaar die hij de rest van zijn leven zou blijven. Het genot dat hem overvalt bij het vooruitzicht vijftien dagen tussen de monumenten in Thebe te dwalen is groot. Het dédain waarmee hij de kolossen van Memnon afserveert als 'helemaal niet indrukwekkend' ook. En de verveling die na een paar maanden toeslaat: 'De Egyptische tempels hangen me grondig de keel uit'.
Op een foto levert Flaubert meer dan het bijschrift. Aan het begin van de reis heeft Du Camp zijn grote vriend vereeuwigd in de tuin van Hotel du Nil in Caïro. Tegen de achtergrond van vervallen gebouwen staart de jonge, bebaarde schrijver, gekleed in fez en Nubisch kostuum, wat peinzend voor zich uit. Het is de oudste bewaard gebleven foto van Flaubert.
Maarten Dessing
|