De farao's
Farao is de titel die wordt gebruikt om koningen of koninginnen (met goddelijke status) van Opper- en Neder-Egypte aan te duiden.
De term is afgeleid van de woorden per aa, hetgeen Groot Huis ofwel paleis betekent.
Het oude Egypte werd geregeerd door koningen of farao's. Zij hadden de absolute macht. Dat wil zeggen dat alles in het land gebeurde terug ging op de farao die alles voor het zeggen had. De Egyptenaren noemden hun koning of koningin meestal n.sut (nesoet vert. koning). In de late tijd werd het woord paleis (per 'aa) soms overdrachtelijk gebruikt, zoals men ook nu bv. het Witte Huis zegt als men de Amerikaanse president (en zijn staf) bedoelt. Het werd in het algemeen niet door Egyptenaren zelf gebruikt. Het gebruik van het woord in de Bijbel, en met name in het Boek Exodus, wordt door veel moderne geschiedkundigen overgenomen. Ook de Koran verwijst veelvuldig naar 'de farao' uit de Bijbel.
Ongeveer vanaf 7000 v.Chr. trokken bevolkingsgroepen naar Egypte om zich daar te vestigen in landbouwgemeenschappen. Rond 5000/4000 v.Chr. begon men zich te specialiseren in beroepen en zo kwam er ook een dorpshoofd. Deze dorpshoofden werden machtiger en bevochten elkaar in een serie kleine oorlogen. Rond 3200/3000 v. Chr begon men met het centraler maken van Opper- en Neder-Egypte, de stammen werden verenigd en zo ontstond er twee, later één gecentraliseerde staat met aan het hoofd een koning aan wie ook goddelijke macht werd toegedicht. Met de eenwording van het land begon de eerste dynastie. Vele verschillende faraos hebben elkaar opgevolgd en meestal hun sporen nagelaten door graftomben, tempels, bouwwerken te bouwen.
De farao droeg een dubbele kroon: de rode kroon van Neder-Egypte (noorden) en de witte kroon van Opper-Egypte (zuiden). Zo werd de samenvoeging van beide gebieden gesymboliseerd. Een ander element is dat de koning een stierenstaart droeg. Dit om te symboliseren dat de koning dezelfde kracht en status had als de Hemelstier. Dit element was te zien vanaf de eerste verschijning tot aan de keizerlijke nepfarao's. De farao droeg meestal veel verschillende kleren voor ceremonies. Daarnaast werden er nog meer regalia in de loop van de tijd ontwikkeld.
De macht van de koning De vroege koningen werd gezien als de vertegenwoordiger en reïncarnatie van de goden, aanvankelijk met name van Horus. Zij hadden dus niet alleen wereldlijke maar ook geestelijke macht. Van de eerste dynastie is bekend dat bij de dood van de koning mensen werden gedood om hem in zijn graf te begeleiden. De piramiden, die gebouwd werden vanaf de 3e dynastie (2575 v.Chr.), verzekerden het voortbestaan van de koning na zijn dood en daarvan hing ook de eeuwigheid van de onderdanen af. Tijdens de 4e en 5e dynastie was de zon, bron van al het leven, heel belangrijk geworden. De vorst werd vanaf die tijd beschouwd als de zoon van de zonnegod, tevens oppergod, Ra. Hij werd ook gezien als de brenger van de vruchtbaarheid in de vorm van de jaarlijkse overstroming.
Gedurende de bijzonder lange regeringsperiode van Pepi II van de 6e dynastie liep het (god)koninklijke gezag een geduchte knauw op. Er is wel gesuggereerd dat er een lange tijd van droogte (zoals de magere jaren bekend uit de Bijbel) geweest is die de koning niet vermocht te bezweren. Met de 7e dynastie namen de lokale vorsten, de nomarchen de feitelijk macht over en veranderde ook het religieus denken. Onsterfelijkheid was er niet langer alleen voor de ene godkoning, maar eenieder kon het nastreven als men geld genoeg had voor een goede begrafenis.
Vanaf ± 2040 v.Chr. stond de farao dichter bij het volk en steunde hij voor een deel op de priesterschap, met name die van Amon. Hij had nog wel de status van een godheid, maar hij werd toch eerder gezien als redder van de bevolking. De organisatie van de staat werd ingewikkelder met name door de uitbreiding van het Egyptisch gezag over de buurlanden. Taken moesten daarom overgeheveld worden naar ambtenaren en dit liep grotendeels via de tempels. Zo moesten zij toezien op de leveranties van goederen en de afdracht van belastingen aan de tempels en aan het paleis. Zij oefenden tevens het toezicht uit op bepaalde herendiensten (zoals de bouw van de piramiden en later van paleizen en grensversterkingen) die de boerenbevolking moest verrichten als de Nijl was overstroomd en ze dus niet op het land konden werken. De ambtenaren werden beloond met landschenkingen. Mettertijd leidde dit echter tot ondermijning van het koninklijk gezag doordat bepaalde machtige ambtenaren uiteindelijk veel bezit hadden en zo op lokaal niveau zich als zelfstandige vorsten konden gedragen. Dit had verzwakking van het centraal gezag tot gevolg. Achnaton kwam tegen deze geleidelijk uitholling van de koninklijke macht in opstand en trachtte de tempels en hun priester voorgoed uit te schakelen. Uiteindelijk liep dit op een grote mislukking uit en met Horemheb werden de meeste hervormingen teruggedraaid. Sindsdien moesten de koningen de priesters met het betalen van grote schenkingen te vriend houden. Tot en met Ramses II lukte dat aardig omdat Egypte over aanzienlijk buitenlands bezit beschikte. Na Ramses III verloor het dat en de latere Ramessiden hadden niet veel meer te vertellen.
Door de eeuwen heen zijn er periodes geweest van centralisatie afgewisseld met tijden van verdeeldheid. Tijdens dat laatste kon het zijn dat twee of meer koningen naast elkaar regeerden met burgeroorlogen als gevolg. En om de chaos compleet te maken vielen er regelmatig andere volken Egypte binnen. Meestal kon een van de lokale vorsten met geweld zijn mededingers onderwerpen en de eenheid onder een nieuwe dynastie herstellen. Op deze wijze wisselden perioden van bloei en eenheid af met tussenperioden van verval. De farao bleef in theorie de zoon van god. De vorst kreeg zijn gezag van de goden. Die macht was onbeperkt zolang de vorst zicht wist te handhaven. Werd hij van de troon gestoten door bijvoorbeeld een concurrerende vorst dan bewees deze daarmee dat de verstotene het mandaat des Hemels niet waardig was en de goddelijke volmacht ging vervolgens over op de nieuwe koning.
Later hebben vreemde heersers, die Egypte hadden veroverd of waren binnengedrongen het gezag van het Egyptische koningschap gebruikt om het land onder de duim te houden. De priesterschap collaboreerde in het algemeen met de vreemde heersers zolang dezen hun positie maar niet al te zeer aantastten. Eerst kwamen de Libiërs, daarna de Nubiërs, de Assyriërs, de Perzen en de Grieken en tot slot de Romeinen. Zelfs de Romeinse keizers vonden het nog opportuun zichzelf zoon van Ra en nesoet te noemen en hun naam in een cartouche te schrijven om zo religieuze legitimiteit voor hun gezag op te eisen. Pas met de komst van het christendom kwam er een eind aan deze maskerade die met onderbrekingen een millennium geduurd heeft.
Regeneratie van de macht De farao stond er borg voor dat deze via zijn speciale band met de goden door middel van zijn vruchtbaarheid ook het land en de bevolking zou vruchtbaar houden. Het eerste jubileum van de koning werd gehouden als hij 30 jaar op de troon zat. De volgende festivals na elke drie jaar. Meestal zijn er afbeeldingen te zien van een koning die naast de Apis-stier rent, of zittende met een Heb-sed mantel en de rode en de witte Egyptische kronen in een Heb-sed-paviljoen. De koning droeg ook een ceremoniële stierenstaart.
De Farao voor de Egyptenaren Voor de Egyptenaren was het koningschap een onsterfelijke onaantastbare instelling die ook religieuze betekenis had. De goden hadden het ambt ingesteld en het was dus onderdeel van de ma'at, de goddelijke orde. Ze hadden grote eerbied voor hun vorst. Van oudsher werd aan de toekomstige koningen geleerd bepaalde principes te erkennen; ze moesten streven naar het voldoen aan het Egyptische idee van een goede koning. De farao werd geacht zorg te dragen voor hen die hulp behoefden, omkoperij en onderdrukking uit te bannen, alle mensen gelijk te behandelen, het begrip gerechtigheid te eerbiedigen en geen kwaad te verrichten.
Vanaf zijn troonsbestijging was de koning de schakel tussen het volk en de goden en zorgde hij voor vrede, welvaart en eeuwig leven. Voor de troonopvolging was er de prins. Ze kregen een gedegen opleiding. Ze leerden lezen en schijven en ze werden getraind in oorlogvoering, sport, de jacht en religie. Af en toe kwam het voor dat de prins al mocht regeren met zijn vader als regent. Dit mederegentschap moest ervoor zorgen dat de ene regeringsperiode soepel in de volgende overging.
De farao zorgde voor de Egyptenaren en in naam was hij alleenheerser. In de praktijk lag de macht echter vaak bij de priesters. In sommige periodes -de 20e en 21e dynastie- was de koning niet meer dan hun marionet. Door de steeds ingewikkeldere organisatie van het land werden veel taken uitbesteed aan ambtenaren. De Egyptische koning bleef nog wel de opperrechter met de macht over vrijspraak of bevestiging van doodvonnissen, hij was handhaver van de waarheid, gerechtigheid en de kosmische orde. De farao had verschillende taken:
hij was opperbevelhebber van het leger, hoofd van de administratie en financiën, hogepriester van iedere tempel en opperrechter. De absolute macht en verheerlijking van de farao werd van oudsher vereeuwigd in (muur)tekeningen, beelden en andere monumenten. Deze vertellen over het leven in Egypte en over de taken en daden van de farao. Hij werd altijd even groot afgebeeld als de goden met als betekenis dat hij gelijk is aan een god.
Al vroeg tijdens zijn regering moest de farao zorgen voor zijn graf. In de 4e dynastie (± 2500 v.Chr.) werden er piramides gebouwd waarin de Egyptische koningen werden bijgezet na hun overlijden. Later werden de vorsten en mensen met hoog aanzien bijgezet in grafkamers in de rotsen naast het Nijldal. (Het gewone volk werd begraven in de zandgrond). De farao bezocht het bouwterrein waar zijn tombe werd gebouwd regelmatig. Uiteindelijk stierf hij en werd hij bijgezet in zijn uitvoerig ingerichte graf. Hij werd bijna altijd opgevolgd door zijn oudste zoon (het is ook een paar keer gebeurd dat een vrouw de troon besteeg) en de kroning was altijd een groot feest.
Koningsnamen
Er waren in totaal vijf namen van de farao. Deze namen hadden teksten in zich die bestonden uit heilwensen. Dit werd vastgesteld in het Middenrijk. Het bestaat uit een aantal vaste elementen en losse elementen. Dit waren titels die de vorst (lees: farao) zelf aannam.
Men geloofde dat iemands naam voorspelde wat hij of zij in leven ging betekenen. In Afrika (tot Zuid-Afrika toe) is dat tot op de dag van vandaag een veel voorkomende gedachte. In Egypte ging het geloof in naam-magie erg ver. Een goed voorbeeld daarvan is de mythe van Ra en Isis waarin Isis Ra volledig in haar macht krijgt door hem zijn ware naam te ontfutselen.
De horusnaam (hor) is het oudste van alle namen van de farao. Het bestond uit een afbeelding van een buitenkant of façade van een paleis (serech / serekh) met daarboven de valkengod Horus. In het paleis stond de naam van de koning. De god Horus had hierbij een beschermende functie, namelijk de naam van de koning beschermen. Een andere betekenis kan zijn dat de koning zo in verband gebracht kon worden met de hemel waar Horus de god van was. De eerste koningen (0e, 1e, 2e en 3e dynastie) maakten er veel gebruik van, ze waren niet anders te herkennen. Variaties:
In plaats van een Horus-valk het Seth-dier (gebruikt bij Chasechemoey) Een Stier met een Ureaus (in het latere Nieuwe Rijk) Ra-Horachti (een valk met een dubbele kroon)
De twee godinnen
Deze naam werd ingesteld nadat Egypte verenigd was. Het bestaat uit de twee patronessen van Egypte die de eenheid moeten waarborgen. Het gaat om:
Nechbet, een gier van Opper-Egypte Wadjet, een slang van Neder-Egypte Ze staan of zitten op een broodmand, dit is het Egyptische teken voor heer (neb) en geven de godinnen extra kracht om te begrijpen. Er werd meestal de naam of de heilwens erachter geschreven.
De naam van de gouden Horus bestaat uit een valk (Horus) zittend op het goud-symbool (Neboe). Erachter komt de naam van de farao. Deze naam is bedacht na de vereniging toen er een sterke invloed was van Horus. De betekenis van deze naam is niet goed bekend, er zijn twee theorieën:
Een overwinning op de god Seth door Horus. Het goud moet staan voor de overwinning. De eeuwigheid van de god Horus afbeelden. Het goud had de betekenis van eeuwigheid. Dit is de naam van farao als hij farao werd (troonnaam). Deze voerde hij ook als hij farao werd samen met de Nomen. Het wordt vooraf gegaan door de twee tekens: riet / zegge (Nesoet) en een bij (Bit) die staan voor de twee landen. Dan komt er een cartouche met daarin de naam van de koning. De cartouche bestaat uit een touw dat om de naam is gespannen. In de 3e tot 6e dynastie werd de naam van de koning geschreven in één cartouche, later werd dit uitgebreid met een tweede.
Nomen (cartouche)
Dit is de naam die wordt gegeven aan de vorst van geboorte, maar wij kennen het als belangrijkste naam, bijvoorbeeld Ramses. Het bestaat uit een Gans (sa; zoon) en een zon (ra; van Ra) met daarin de naam van de vorst. Deze naam werd vooral populair toen de verering van Ra, de zonnegod kwam.
Functie van de naam Iedere naam had zijn eigen functie. De Gouden Horusnaam verwees bijvoorbeeld naar de eeuwigheid. Gezamenlijk vormden de namen zoiets als een politiek programma. Zo noemde Mentoehotep II (Mentoe is tevreden) zich ook S'ankh.ib.tawy: Hij die weer leven (ankh) in het hart (ib) van de Beide Landen (tawy) brengt. Hij probeerde namelijk het land weer te verenigen en het centraal gezag te herstellen na de verdeeldheid van de Eerste Tussenperiode. Hij noemde zich ook de 'zoon van Ra' Neb.hetep.Re en de 'Horus' Netjeri.hedjet (Goddelijk is de Witte Kroon) Met het eerste eiste hij erkenning in het noorden op, omdat Ra de god van Heliopolis was, met de laatste naam maakte hij duidelijk dat hij uit het zuiden kwam en daar al aan de macht was
Als voorbeeld nemen we de volledige titulatuur van farao Toetanchamon. We komen er ook achter dat Toetanchamon eigenlijk niet zo heet. De vijf namen van de farao's hebben we uitgeschreven, vertaald in Romeins schrift en vertaald in het Nederlands.
Hiërogliefen Vertaling Nederlands Ka-nacht toet mesoet Sterke stier, hulp van geschapen vormen. Nefer-hepoe segereh-tawy sehetep-netjeroe neboe Dynamische wetgever, die de twee landen tot rust brengt, die alle goden gunstig stemt. Wetjes-chaoe sehetep-netjeroe Die de rijksinsigniën voert, die de goden gunstig stemt.
Nebcheperoere Hoge manifestatie van de god Ra. Toetanchamon heka-ioenoe-sjema Levend beeld van de god Amon, heerser van de stad Heliopolis.
|