Houtbewerking in Egypte
De houtsoorten, gereedschappen en technieken die de Egyptenaren gebruikten zijn grotendeels teruggevonden in voorwerpen, meubels en grafschriften. Het gereedschap werd in eerste instantie van koper gemaakt maar omstreeks 2000 v.Chr. vervangen door een legering van koper en tin dat sterker is. Het belangrijkste gereedschap was de dissel, hiermee werd het hout gekantrecht, gespleten en glad gemaakt. Hamer en beitel werden voor het fijnere werk gebruikt. Verder werd een korte handzaag gebruikt, een els om gaten te maken en een fiedelboog. Om het hout te schuren gebruikte men zandsteen. Minder kostbare houtsoorten werden gladgestreken met een laagje gips. Verschillende inheemse houtsoorten zijn: acacia, amandel, wilgen, populieren en enkele houtsoorten die nu niet meer bestaan. Verschillende uitheemse houtsoorten zijn: ebbe, beuken, eiken, essen, taxus en buxus. De Egyptenaren kenden pen-en-gatverbindingen
Meubels werden op verschillende manieren opgewerkt. De meubels voor dagelijks gebruik werden meestal geschilderd in de kleuren wit, rood of donker geel, duurdere meubels werden vaak verguld of in meerdere kleuren geschilderd en soms zelfs van intarsia voorzien. Vaak werd de verf direct op het hout aangebracht maar er zijn ook meubels bekend die eerst met een in lijm gedrenkte grof geweven linnen doek zijn overspannen waarover een laagje gips werd aangebracht alvorens te worden geverfd. Ook kenden de Egyptenaren het laagreliëf, dat kon bestaan uit snijwerk waarover een laagje gips werd gestreken. Het laagreliëf werd ook wel in gips zelf aangebracht waarna de vlakken werden verguld of beschilderd. De Egyptenaren gebruikten voor hun schilderwerk tempera verf, deze verf werd gemaakt van eigeel, kleurpigment en water, soms werd er nog een beetje azijn toegevoegd als bindmiddel. Wij weten een aantal kleurpigmenten die toen gebruikt werden zoals: henna, fijngemalen lazuursteen en malachiet. De Egyptenaren kenden ook vernis gemaakt uit hars om de verf te beschermen. Deze vernis kon kleurloos zijn of glanzend zwart.
De vorm van verschillende door ons gebruikte meubels lijkt zijn oorsprong in het oude Egypte te hebben. Meubels zoals het bed, de armstoel, het krukje, het vouwstoeltje en de salontafel zijn in meer dan 4000 jaar praktisch onveranderd gebleven en dit ook met betrekking tot de constructie.
De Egyptische meubelkunst moet in zijn tijd op een hoog peil gestaan hebben aangezien er in de omringende landen veel vraag naar was. Er zijn ook afwijkende meubels gevonden in Egypte (afwijkend maar ze voldeden ongetwijfeld aan de eisen van het modebeeld in die tijd). Zo is er de koningszetel uit het graf van koningin Hetepheres (ca. 2600 v.Chr.). Hiervan zijn de poten 23 cm hoog, de zitting is breder dan normaal, de rug is recht en hoog en ook de armleggers zijn hoger dan dat erchonomie normaliter toelaat.
De koningin moet hier op hurkzit op hebben gezeten. We weten dat de zetels zoals die van koningin Hetepheres voornamelijk door vrouwen werden gebruikt, mannen zaten vaak op zetels of schamels van normale hoogte. In de periode waarin de Egyptische beschaving zijn hoogtepunt bereikte (1567-1320 v.Chr. onder de 18e dynastie) werden de meubels nog vakkundiger en kostbaarder uitgevoerd. Dit resulteerde in een type zetel die beter op de lichaamsvormen was aangepast. De rugleuning werd schuin geplaatst en later ook rond gemaakt en de armleggers iets hol gebogen.
Kenmerkend voor Egyptische meubels was dat dierlichamen in meubels werden afgebeeld. Bijvoorbeeld: een panter, een tijger, een Nubische geit waarvan de vlekken van de huid werden gesimuleerd met ivoor. Ook werd de staart niet vergeten. Een ander meubel is de schamel of taboeret, dit is een rechthoekig krukje met een hol gebogen planken zitting op rechte poten die verstevigd zijn met diagonaal geplaatste schoren en sporten. De vouw- of klapstoel heeft een leren of linnen zitting en de gekruiste poten hebben vaak de vorm van dierpoten. Het slaven of werkmanskrukje staat met een iets uitgediepte zitting op drie hol gebogen korte poten. De bedden waren erg kort (zo`n 172 cm) en stonden op pootjes van ongeveer 30 cm. Dan is er nog de monopod die echter alleen op grafschilderingen is aangetroffen. Het is een tafel met een rond blad dat een lotus moet symboliseren staande op een ronde poot of kolom. Kisten werden veel gebruikt en kwamen dan ook in alle maten en vormen voor. Het zijn vooral de deksels die uiteenlopende vormen hebben nl.: vlak, bol, gebogen, achter iets hoger dan voor, halve ton of zadeldak.
|