Geloof in het hiernamaals
De Egyptenaren geloven in het leven na de dood. Zij geloofden dat na hun dood een nieuw leven begon. In hun graftombe zouden ze leven, zoals ze op aarde hadden geleefd. Ze zouden naar een andere wereld reizen om er te leven met de goden en de godinnen van de doden.
Zij geloofden dat iedereen een Ba en een Ka had. De Ba was de ziel, de Ka de onzichtbare tweeling van de mens. Wanneer iemand stierf geloofden ze dat de Ba en de Ka het lichaam verlieten en bleven leven in de graftombe. De Ba bleef in verbinding met de nog levende familie en vrienden van de dode. De Ka reisde heen en weer tussen het lichaam en de andere wereld. De Ba en de Ka moesten het lichaam kunnen herkennen, anders konden ze het niet terugvinden en dan kon de dode ook niet eeuwig blijven leven. Daarom moest het lichaam bewaard blijven en moest er een mummie van gemaakt worden.
Een mummie maken nam veel tijd in beslag. Het was een ingewikkeld en kostbaar werk. De manier waarop mensen werden gemummificeerd en begraven hing af van wat ze ervoor konden betalen.
Arme mensen kregen een eenvoudige, edelen en hovelingen een uitvoerige en plechtige begrafenis. De farao, waarvan men geloofde dat hij na zijn dood een god werd, werd het best gemummificeerd en met veel pracht en praal begraven.
Het duurde 70 dagen om een lichaam te balsemen.
|