Toen de mummificatieprocessen steeds verfijnder en ingewikkelder werden, werden alle ingewanden (behalve het hart en de nieren) verwijderd en geconserveerd in wat "canopenvazen" worden genoemd.
Ondertussen droogde het ontweide lichaam uit onder een laag natronzout. Het lijk werd vervolgens gewassen en gereinigd, de insnijding werd dichtgenaaid en de huid gezalfd met diversen oliën, kruiden en harsen. Tenslotte werd het lichaam gewikkeld in fijn linnen. De nauwkeurige aanwijzingen in het Boek der doden, het Egyptische "handboek" voor de juiste wijze van begraven en een veilige overgang naar het paradijs, geven aan dat de dode "puur, schoon, gekleed in vers linnen en gezalfd met de fijnste mirreolie" moest zijn om het hiernamaals te kunnen binnengaan.
Als de balsemers het lichaam omwikkelden, werden beschermende amuletten tussen de windselen gelegd, terwijl priesters de spreuken opzegden die nodig waren om ze te activeren. Na het balsemingsproces, dat standaard zeventig dagen duurde, werd het geprepareerde lichaam, compleet met het dodenmasker, dat de overlevende als levend en jeugdig afschilderde, in de lijkkist gelegd. Dan was het klaar voor de rituele processie, vergezeld van priesters, muu-dansers, rouwenden en bedienden die de grafuitrusting droegen
|