De enthousiaste analyse van zondag moet achteraf worden gecorrigeerd met de bedenking dat er een groot verschil op te merken is tussen een politicus in functie en iemand die terug blikt. De Gucht zei ook dat hij geen standpunt wil innemen wie er in het Israëlisch-Palestijns conflict nu gelijk heeft en wie niet. Toch is het voor iedereen duidelijk dat de moord op meer dan 1 200 weerloze burgers en het uitstrooien van honderdduizenden clusterbommen onmogelijk een redelijke vergelding kan genoemd worden van de moord op en ontvoering van een paar soldaten. Het doet denken aan de uitspraken van Dries van Agt in het onvolprezen Zomergasten van de VPRO: tijdens zijn premierschap had deze christen-democraat altijd de kaart van Israël getrokken, achteraf is hij een aantal keren op bezoek geweest in de Palestijnse gebieden en heeft hij een bocht van 180 ° genomen, zijn standpunt is nu dat de sterkste partij ook de zwaarste verantwoordelijkheid draagt en zelfbeheersing moet tonen. Omgekeerd, de hooggestemde Karel van Miert is als Europees commissaris altijd een fervent verdediger van het concurrentiebeginsel geweest, het in Europa tot dogma verheven vrije marktprincipe, en van een socialist zou men toch mogen verwachten dat hij pleit voor sociale (en ecologische) correcties bij de vrije markt. Voor beide heren van stand geldt dus overduidelijk dat de geest helderder functioneert als men de handen vrij heeft.
Mac World Journalisten maken soms correcte analyses maar die op zichzelf toepassen is weer een andere zaak. Bijvoorbeeld, het wij-zijdenken wordt terecht de belangrijkste hinderpaal genoemd om tot een vreedzame coëxistentie te komen, doch wat zagen en hoorden we gisteren alweer in het vrt-journaal? Over het Midden-Oosten werd gezegd dat Israël een 80 miljoen dollar of euro heeft vrijgemaakt voor de Palestijnen, alleen in het journaal van 19 uur werd hieraan toegevoegd dat het eigenlijk om Palestijns belastingengeld gaat dat door Israël wederrechtelijk werd geblokkeerd. Uit de USA kwam een minutenlange reportage over de flat daddies, soldaten van bordkarton die door hun familieleden worden uitgesneden om hun afwezigheid draaglijker te maken. Telkens ging het om bezorgde ouders die verklaarden aanvankelijk achter de oorlog gestaan te hebben en nu pas zijn beginnen twijfelen. En steeds weer wordt dat cliché herhaald: he is doing his duty. Wat we vrijwel nooit te zien krijgen zijn beelden en getuigenissen van Irakese of Libanese gezinnen, of Afghaanse: de slachtoffers blijven voor ons in hoofdzaak cijfers, eventueel bloederige ledematen zonder identiteit en van de rouwenden of treurenden zien we af en toe een hysterische massa, zelden een mens met een eigen gezicht, een eigen naam en geschiedenis. Onze nieuwsfabrikanten zorgen ervoor dat wij inderdaad tot de Westerse hemisfeer behoren en als wij onszelf met het Westerse kamp identificeren, hoe kunnen we dan verwachten dat de heethoofden aan de overkant dat niet doen? In het bijzonder: waarom zou een mudjahedin het onderscheid maken tussen Europese tegenstanders of critici van de oorlogen in hun deel van de wereld en de sympathisanten of collaborateurs? Krijgen zij via onze eigen media een ander beeld van onze opinies en betrokkenheid dan via hun Arabische zenders, gradueel allicht wel, maar fundamenteel? Wie in het Westen woont, wordt, of hij/zij dat nu wil of niet, door onze media tot een namaak-Amerikaan gemodelleerd, via filmkeuze, overgenomen spelletjes, berichtgeving, kortom: onze cultuur wordt door onze tv-zenders in het bijzonder (maar niet uitsluitend) ingelijfd bij de Amerikaanse, wij zijn onderdeel van Mac World en niet omgekeerd
Als een gesprek met twee politici en een zakenman hartverwarmend kan zijn, dan zeker het jaaroverzicht in De Zevende Dag van 24 december met Karel de Gucht, Karel van Miert en de Indische ceo van Janssen Pharmaceutica (zijn naam ontsnapt me nu). De ceo bewees dat een multinationaal ook met een ethische bekommernis succesrijk kan ondernemen; de Gucht was zoals steeds de rationalist die misleidend koel overkomt want in wezen zeer gedreven met zijn vak bezig is; van Miert bezit nog altijd als geen ander de gave van de verontwaardiging. Natuurlijk is het voor een politicus die de arena van de dagelijkse politiek al heeft verlaten gemakkelijker om ongezouten zijn mening uit te spreken, maar dan nog moet je eerst die mening hebben en ze met oprechtheid en passie kunnen ventileren. Hier zaten drie mensen samen van een verschillende partijpolitieke kleur doch alle drie bewogen door eenzelfde energie en ultieme doelstelling: deze wereld meer tot een veilig en aangenaam huis maken voor zoveel mogelijk bewoners. Drie heren van stand, als je het mij vraagt.
Wie heeft zon geheugen dat hij/zij kan zeggen: dit was de man/vrouw van het jaar?
Wat weeg je af: het grootste lijden, de meest intense lust? Verkies je de vluchtelingen van Darfoer boven de even naamloze uiteengereten lichamen in de Gazastrook, in en rondom Bagdad? Denk je eerst aan de hoertjes van Ipswich, de maanbleke zwartwerkers van de voortvluchtige lust, aan de kindhoertjes in Kenia en Bangkok waar we zelf misschien heen zouden gaan mocht viagra niet zo omslachtig zijn. Hoe ijdel moet je zijn om je naam te plaatsen bij een naamloze, bij een befaamde of gevreesde, vraagt men aan de zee: wat was de golfslag van het jaar?
homo's, albino's en Gerard Bodifée (zie De Standaard en Canvas in de voorbije dagen)
Deze week wordt alweer gedebatteerd over het al dan niet 'normaal' zijn van homoseksualiteit naar aanleiding van de mijns inziens terecht toegekende homofobieprijs aan het orakel Gerard Bodifée. In De Standaard van donderdag 21 december voerde ene filosoof genoemde Jan Klüssendorf een typisch neodarwinistisch discours op: waarde wordt volgens hem uiteindelijk bepaald door genetische nuttigheid en homoseksualiteit is genetisch niet nuttig en moet daarom als een 'afwijking in de neutrale wetenschappelijke betekenis van die term' worden beschouwd.
Laten we dit toepassen op de kunst. Oscar Wilde schreef het al: 'The artist is the creator of beautiful things. All art is quite useless.' Welk genetisch voordeel heeft men aan het schrijven van poëzie, moet architectuur méér doen dan ons beschutten tegen vocht en kou of overdadige zon? Poëzie en esthetisch verantwoorde architectuur zijn dus 'een afwijking in de wetenschappelijke zin'.
Kunnen we in onze beschaving niet een heel rijtje van activiteiten of waarden opsommen die geen enkel genetisch voordeel opleveren?
Wat Gerard Bodifée betreft: vergelijk zijn aanwezigheid in de media met die van Rik Torfs. Die wordt steevast opgevoerd met het epitheton 'kerkjurist' zoals Jef Vermassen met de titel 'strafpleiter'. Dat is tenminste duidelijk: Bodifée in om het even welk debat opvoeren met 'wetenschapper' achter zijn naam wekt de indruk dat hij ter zake bevoegd is en hij is zeker geen antropoloog en nog minder een seksuoloog.
Naar mijn mening zou het beter zijn over homoseksualiteit te spreken met de term 'variant'; wat Klüssendorf voorstelt: 'afwijking in de neutrale wetenschappelijke zin' vraagt altijd om verduidelijking en meestal onthoudt men alleen het eerste woord.
Waaraan ik denk als ik dit debat volg (en ik ben maar een dichter), zijn mijn leerlingen van het secundair onderwijs: het is zo al moeilijk genoeg voor een puber of adolescent om tot de vaststelling te moeten komen dat men 'anders' is, wanneer dan nog de opvatting wordt verspreid dat men 'afwijkt van de norm' dan wordt de zelfaanvaarding nog meer belast. Hebben de debaters al even gedacht aan al de pesterijen waaraan jonge holebi's zijn blootgesteld? Wat voor zin heeft het dat onze minister van welzijn campagnes op touw zet om depressies en zelfdodingen bij jongeren te voorkomen wanneer een uiterst gevoelig deel van de jeugd verder wordt gestigmatiseerd? Ook een zogenaamde 'wetenschapper' heeft een maatschappelijke en pedagogische verantwoordelijkheid.
De harmoniums dreunden onder het biologielokaal, schrijf je in een reactie op een artikel in De Standaard. Daarin wordt een muziekspektakel besproken gebaseerd op een boekje dat jij ergens bewaart naast je oude blokfluit.
Zowel op de vrt als in deze kwaliteitskrant wordt het gedramatiseerde recital aangekondigd als een ode aan de samenzang, vrolijk en onbekommerd.
Voor jou staat deze verzameling Vlaamse liedjes symbool voor zeven jaren Bisschoppelijke Normaalschool in Sint-Niklaas. Dat was in de golden sixties, de era van verruiming van de geesten toenin Parijs op de muren werdgespoten: de verbeelding aan de macht en verboden te verbieden.
De Normaalschool was precies het tegendeel, zij leverde een degelijke intellectuele vorming en tegelijk een dressuur in de ultramontaanse bekrompenheid. De samensteller van het liedboekje, Ignace de Sutter, was er een merkwaardig buitenbeentje. Hij kwebbelde en kwijlde, de leerlingen op de eerste rij kwamen nooit droog achter hun oren de klas uit, droog in hun gezicht evenmin. Het gingover zijn vrienden van boven de Moerdijk, Jan Wit, een dominee en dichter van kerkliederen met wie de Sutter dacht een oecumenische voorhoede te vormen. Vriendschap met een ketter beschouwde hij als een roekeloos avontuur en over zijn ontmoetingen met Jan Wit en Guillaume van der Graft en anderen vertelde hij alsof het ging om een vervolgverhaal van Winnetou en Old Shatterhand. Op het einde van het jaar hadden we amper vier kantjes vol gekrabbeld in ons kleine notitieboekje, meestal zaten we welwillend te luisteren en lachten, schaterden soms. Dan haalde hij een immense witte zakdoek uit zijn wijde mouw en veegde zijn afhangende onderlip af met een gebaar alsof hij heel de wereld wou zegenen. Hij leerde ons samen zingen en blokfluit spelen. We mochten zelfs een hitparade samenstellen: Zingt Jubilate voor de Heer, vogels en vissen, licht en water plaatsten wij op nummer één.
Eén keer legde hij een langspeler op:een enkele beweging uit Mozarts Kleine Nachtmuziek, en één keer dook de superintelligente priesterleraar godsdienst op om een recital tenorblokfluiten ten beste te geven met de Sutter als begeleider op de piano: Corelli, de zonen van Bach. Jij keek rond en zag de open mond van je vrienden, je zag de glans van de honger die eindelijk iets kreeg voorgeschoteld waar we zolang op hadden gewacht.
Zingen deden we in de maandelijkse mis en de internen iedere morgen in de viering van zeven uur. Eén keer was jij daar misdienaar en één keer gebeds- en zangleider. Je ziet nog altijd de blonde atletische voetballer van Nevele die aan de overkant van het altaar met de belletjes zwaait en je weet nietof dat een teken is om te knielen of omop te staan, je ziet het gezicht van de celebrant, onze zeer eerwaarde heer directeur, aan wie je vraagt wijzend op de kannetjes met wijn en water -: ik zal deze ook maar meenemen, zeker? De priester staat met de armen wijd geheven en wil aan het Sanctus of een ander lofgebed beginnen, hij kijkt alsof er plots een naakte heidense priesteres voor hem staat. Je ziet de kapel van op de kansel, de subregent Napoleon met zijn rode biet van een kop: zelfs die geheime agent van recht en orde kan zijn proesten niet voor zich houden wanneer jij alweereen liedje opgeeft dat reeds gezongen is.
Dat was de Normaalschool: een dril vergelijkbaar met een kazerne waar elitetroepen worden opgeleid, de negatie van openheid, ruimte voor creativiteit en eigen persoonlijkheid. In de grote hal onderaan de trap hing een gigantische collage: de Normaalschool zendt zijn zonen uit. Het was een wereldkaart met de namen van afgestudeerden die door een papieren navelstreng werden verbonden met een land in de missies. De oudste broer van je vriend Raoul stond daar eerst ook bij, later niet meer toen deze priesterarbeider al te duidelijk de linkse kant opging en koos voor zijn eigen versie van de bevrijdingstheologie door met een Boliviaanse te trouwen.
Na je tweede kandidatuur Germaanse ging je op een vrijdagnamiddag je jongste broer ophalen die daar toen in het eerste en voor hem laatste jaar zat. Je moest je aanmelden bij het secretariaat waar de bonenstaak van een subregent, Van Impe , lid van de katholieke filmliga die zo graag uitpakte met al de blote borsten die hij weer eens had moeten bekijken, bijna achterover viel toen hij je studieresultaten hoorde: zie je wel, we hadden er nog meer moeten achter zitten.
Je dacht aan al de keren dat hij in de studiezaal achter je kwam staan en het onkruid in je nek probeerde te wieden omdat je weer niet stil kon blijven, aan al de speelplaats- en refter-
reglementen die je had moeten overschrijven, aan die ene keer dat je had geweigerd en voor straf op woensdagnamiddag moest achterblijven en mee op wandel met de internen alsof dat een straf betekende: je zagde volkstuintjes en dreven rondom Sint-Niklaas die je anders wellicht nooit had gezien.
Het is vandaag niet gemakkelijk om leraar Nederlands te zijn, ging Van Impe verder, behalve als je Paul de Wispelaere heet, natuurlijk, en er iedere keer sperma uit je pen komt
Het beeld springt over naar een van je lievelingsleraars, de priestergodsdienstleraar van Hecke, die in het derde jaar tijdens de goede week een petieterig boekje mee bracht waarin volgens hem de wetenschappelijke beschrijving stond van het lijden van ons heer. Hij las voor hoe de doornenkroon met een stok in Jezus voorhoofd werd geslagen en plots keek hij ons een voor een aan: en zeggen dat wij voor een paar seconden van genot opnieuw met die stok op die doornen slaan en onze lieve heer zon pijn doen
Je ziet nog altijd al die zwijgende gezichten van veertienjarige jongens, sommige blozend, andere met een sfinxachtige glimlach, allemaal grondig vertrouwd met de stok. Op wie zijn deze woorden afgeketst zoals alle morele oordelen afketsten op gepantserde geesten, bij wie hebben ze een kras op de ziel nagelaten die nooit genas?
Wat de Normaalschool teweeg kon brengen heb je vorig jaar vastgesteld toen je na ongeveer 35 jaar je vroegere mentor nog eens opzocht in Antwerpen, de voorbeeldige onderwijzer in het blo: ooit was deze drie jaar oudere man jouw goeroe en nu hoorde je een benepen buur van nieuwe Belgen die geen kranten meer las, geen boeken en op je kritische opmerkingen reageerde met: gij kunt dus geen gezag aanvaarden
Daar ging het om in de jaren zestig in onze school die rondom een vierkantige speelplaats stond als een hoge gevangenis: volgzaam, braaf en gehoorzaam zijn. Van de wereld niet meer weten dan nodig om op zondag de gelovigen te leiden bij hun samenzang. In het laatste jaar vroeg onze leraar Nederlands een paar namen te noemen van ministers: welgeteld één van ons kon twee namen opsommen, de anderen zaten onder hun bank van schaamte.
Zo kom je terug bij Ignace de Sutter, bij een scène die je verwonderde én schokte. Uit de kweekschool van Torhout was een Vlaamsgezinde interne overgekomen die op een dag de muziekklas binnen kwam met een geelzwarte leeuwensticker op zijn boekentas: ik ben Vlaming en daar ben ik fier op iets van die strekking. De Sutter had het eerst niet in de gaten en stond zijn gewone nummertjete kwijlen, opeens hield hij op, stormdelangs jou heen naar de Torhoutse inwijkeling en schopte zijn boekentas in de richting van de deur, bleef briesen, speeksel spuwen en schoppen tot de jongen met al zijn hebben en houden buiten was. Hoe kon dit nu: een priester en componist wiens mooiste lied op de IJzerbedevaart en tijdens het Zangfeest in het Antwerpse sportpaleis werduitgegalmd door duizenden flaminganten?
Je hoort in je hoofd de volmaakte eerste strofe van zijn vriend Anton van Wilderode, alom bekend als voortreffelijk en hooggestemd dichter, minder geweten is dat deze schone ziel jarenlang de broederband met het Zuid-Afrikaanse Apartheidsregime bepleitte: lied van mijn land ik zal u altijd horen uit alle dalen der herinnering
Het voorval gebeurde in exact hetzelfde jaar dat Vlaamse studenten betoogden voor Leuven Vlaams? Je kijkt opnieuw optegen die benige zenuwpees van een Van Impe, we bevinden ons op de speelplaats naast de rij paardenkastanjes. Een aantal leerlingen zijn door de achterpoort verdwenen, er is een demonstratie in de stad. Hou dat crapuul tegen, schreeuwde onze opzichter, maar wie moest het doen als hij het zelf niet deed? Jij bleef waar je was, betogen lagnog niet in je aard, dat zou je later wel inhalen, zoals je zoveel zou moeten inhalen. Gelukkig voor hen waren de ontsnaptenzo talrijk dat een sanctie niet uitvoerbaar bleek. Van je goeroe, die toen reeds les gaf in de aanpalende modelschool, hoorde jij dat in hun lerarenkamer een intense discussie woedde tussen voor- en tegenstanders van de Belgische bisschoppen die zich tegen de splitsing van de Leuvens universiteit hadden verzet. In een herderlijk schrijven dat in heel Vlaanderen van op de preekstoel werd voorgelezen als een ordonnantie. Onder de collegas van je goeroe voerde een zekere Bombeke het hoogste woord: hij werd vijftien jaren later een van de kopstukken van de lokale Vlaams Blokafdeling.
Die modelschool werd geleid door een pioenrode dwerg, hij schold je uit omdat je tijdens het gebed vóór je proefles godsdienst stond te bidden met de benen enigszins gespreid: moeten de kinderen(uitsluitend jongens) daaraan een voorbeeld nemen? Op het einde van de week stond jij je goeroe op te wachten, hij bleef onvindbaar. Je ging kijken op de kleinere speelplaats vande immerblozendekobold. Zijn nieuwste leerkracht was de plavuizen aan het vegen zoals rekruten bij het leger de wc-potten moeten ontsmetten. In die tijd was hij nog zo zelfbewust dat hij na één jaar ander werk zocht en vond. Onderdanigheid, het woord
onder-wijzer had daar volgens de doctrine en methodiek van de kweekschool alles mee te maken: we werden verondersteld een wegwijzer te worden onder de grotere vinger van Rome.
Maar je moet ze zoveel nageven: de lessen scherpten je geest aan op een vertraagde, wat sluimerende manier zoals ertsen verdichten inde geheime lagen van de aarde. Ironisch genoeg was het juist dankzij de briljante cursus van de doctor in de exegese van wie je in de laatste twee jaren godsdienst en psychologie en sociologie kreeg, dat je geleidelijk aan weg groeide van de kerk en haar bedienaren, en later van het geloof. De enige lessen waarin het tot een voorzichtige gedachtewisseling kon komen, werden gegeven door priesters: pedagogie, methodiek en godsdienst. Jij voerde steeds het woord en vaak zag je het celibataire hoofd goedgunstig knikken omdat je een klasgenoot had afgetroefd met orthodoxe spitsvondigheden.
Kortom, je ervaringen met deze burcht van katholieke kleinburgerlijkheid leveren een dubbel inzicht op: de creatieve en kritische geest gaat uiteindelijk toch zijn eigen gang, maar de sfeer van morele en existentiële verstikking, de overbelasting van het geweten, raak je nooit kwijt.
Zeker wat de seksuele moraal betreft, mag men gewagen vanmentale verminking in de zielen die er ontvankelijk voor waren een verminking die op het psychologische niveau heeft gedaan wat in andere culturen wordt uitgevoerd met glasscherven en keukenmessen.
De meeste individuele leerkrachten kan je vergeven, de school als bolwerk van frustratie nooit.
En aan de Sutter kan je onmogelijk terugdenken zonder al de kansen te overwegen die dat kleinekwijlende mannetje met zijn uitpuilende buik heeft gemist: een leraar die niet doet waarvoor hij betaald krijgt, moet je veroordelen voor schuldig verzuim.
Volgens het artikel van Oscar Garschagen in DS van dinsdag 19 dec staan de Palestijnen nu voor de keuze: ballots or bullets.
De oorzaak van de dreiging is bekend: de boycot door Israël en de internationale gemeenschap van de Hamasregering. Hier is op zich een goeie reden voor: Hamas weigert het bestaan van Israël te erkennen.
Toch is deze sanctie om twee redenen willekeurig en hypocriet. Ten eerste werd en wordt Fatah door zowat elke commentator corrupt genoemd en de regering van deze partij werd wel gesteund. Ten tweede kan Israël zich ongeveer alles veroorloven zonder een voelbare sanctie. Bij de recente invasie in Libanon werden ongeveer 1200 burgers vermoord en gigantische vernielingen aangericht. Dit leverde alleen verbale verontwaardiging op vanwege de disproportionaliteit en de gevolgen worden onder meer door Europa opgeruimd bijvoorbeeld de clusterbommen door Belgische specialisten zonder dat daarvoor een factuur wordt doorgeschoven naar de dader.
Ik ben ook een Europeaan en besef ten volle de last van onze historische schuld vanwege eeuwen en eeuwen van jodenvervolging, een last die op onze nek drukt zodat we alleen met gebogen hoofd naar Israël kunnen kijken. Maar hebben we niet net zo goed de plicht een onderscheid te maken tussen het politieke niveau en het humanitaire? Volgens alle getuigen levert de huidige boycot een humanitaire ramp op in de Palestijnse gebieden en toch wordt de hardvochtige maatregel in stand gehouden: zou het hier niet in essentie om mededogen, empathie met een lijdende bevolking moeten gaan? Is het radicalisme van politieke principes niet ook een vorm van fundamentalisme als men ziet wat de gevolgen ervan zijn in de gezondheidszorg en het onderwijs, in het dagelijks leven van mensen die zelf niets anders willen dan in vrede en zelfrespect samenleven? Wat was de keuze van het Palestijnse volk: een corrupt regime of een beweging van basissolidariteit die weigert de tegenpartij te erkennen en het geweld af te zweren, een keuze tussen de pest en de cholera dus. Een boycot kan efficiënt zijn zoals ten tijde van de Apartheid is bewezen, maar als men ziet dat de weerloze burger ervan het slachtoffer is en het fanatisme eerder in de hand wordt gewerkt dan gemilderd, dan is een boycot volkomen contraproductief en zelfs immoreel.