Aardewaartse zinnen, een soort inkeer, het zoeken naar een zin en het woord in een zin en de zin van een woord.
19-07-2005
dichtoefening
vandaag is hij weer buigzaam staal, van alle hardheid heeft hij zich ontdaan en geen moker zal hem nog op 't aambeeld smeden hij werd genoeg verhit, het bloed had ook te veel het hoofd bestegen
het zweet dat parelt op zijn slaap kruipt ongestoord en vindt de weg vanzelf, het kent geen maat geen vezel aan zijn lijf is droog gebleven
alsof hij zich met een ganzeveer tot bloedens toe geprikkeld had zo rood schreef hij de krullen die voor mij nog verzonnen moesten worden, ze kropen zoals mieren hun richtingloze kronkels op een blad, ze beten
en zijn ogen die traanden niet verbeten gemaakt verdriet maar van slierten rook en ook omdat hij van nevel, bossen en hoge bergen houdt, zijn blik dwaalt er nog rond haar navel en haar platte heuvels liggen er nog na te trillen van genot in de ochtend en zijn storm werd er gesust
wat is er zo bijzonders aan een meeuw, een duif, een kraai en een merel die me elke ochtend liedjes zingt en nooit alleen en overal
ze vliegen, ze hebben streken in de lucht ze voelen de warmte van het grasveld bellen maken, die zich losrukken en hen in vervoering brengen
omdat het zweven moeiteloos gaat als ze cirkels vliegen, en hoger steeds hoger alleen de merel niet, die zit te kwelen en meestal in de grond te wroeten
Hij houdt van Marx en misschien ook van zijn broeders op wit doek hij schrijft ook kapitale zinnen en een vleug gedachtengoed
zijn these
is de mens soms al vergeten waar hij zijn dagen heeft gesleten als kind toen hij niet praten kon en enkel maar wat kreten slaken
zijn mond heeft welgevormde lippen die zo spraakzaam zijn en zijn keel stoot zoetgevooisde klanken zo maar weg in 't niets
hij wilde niets meer dan wat aangename conversatie met een helder ogenblik dat doordringt tot in het diepst van wat? Zou er dan toch een god bestaan?
zijn antithese
de mens heeft ooit het rechte pad verlaten en is voor het kapitaal gezwicht en hebbedingen hij heeft de schoonheid koud vermoord met bloed bespat en opgesloten in de krakers van een cokesfabriek waar het zwart de boventonen heeft versmacht het vuur plots weer ontvlamt als men het tracht te blussen
zijn conclusie
zelfs mij blijft het een raadsel, waarom een mens zou delen of misschien een beetje altruïstisch is, we hebben toch zo graag
ik wou dat ik zijn zinnen had geschreven en mijn naam onderaan het blad
vandaag zoekt hij zich nog graag een trage weg, één zonder nood om op zijn stappen terug te keren een wandelpad, een doorgang een andere zon en avondrood
want tussen de scherpe stenen raakt die weg altijd versperd en scheurt het schoeisel er tot men bloedvoets verder strompelt
het blijkt zo moeilijk om ooit terug te keren zo laat hij dan zijn sporen na en kijkt dus niet meer om
zijn zinnen heeft hij al uitbundig op gebleekt papier beschreven en verzameld in een boek maar de bladeren hebben een vluchtig lot verkozen
zijn jaren zijn wel niet meer zo jong gebleven, ze zijn dan ook al eeuwen zoek
het stemt mij tijdloos als verteerde letters zwijgzaam wijken voor onleesbaar groen van korstmos
er woedt geen hellevuur meer er klinken geen zondvloed woorden er ligt geen grafgift meer op zwart marmer en arduinen stenen blijven grijsgetint voor eeuwen
dat ik ooit een ster was scherpt nog mijn leesgenot voor namen en een tijdvak voor hun jeugd een kosmos
hier rust...
zou het zijn eeuwige rust zijn die mij zo bekoort?
de koude heb ik ingehaald zo triomfantlijk met fanfare met tromgeroffel en bliksems die ik ver heb weggeslingerd zo ben ik, soms goddelijk Zeus of Thor zijn hamer
zoals het zou moeten en de regen altijd valt daar ben ik een witte wolk wat droef in hoge sferen dus jaag ik mijn bui omhoog en laat ze ijselijk wenen tot de lucht weer scheurt
het licht is maar symbolisch en niet een ziel die treurt het zijn is fragmentarisch en raakt teneergeslagen de droge aarde, en zucht
hij houdt zijn hoofd zo scheef zijn tong werd haast gebeten een hand klemt zo muurvast zijn zware pen die blad vergeten zinnen schreef met krullen aan de rand
hij versiert het woord verlucht zijn zwarte teksten om éénduidig waar te maken wat hem zoal bekoort
hij ziet zichzelf soms hemeltergend grijs in dwaze vormen die het licht hebben verdonkeremaand.
hij vraagt zich af, of een god nog wel bestaat, echt zinvol is en hem genegen hij zoekt de kleur van 't droef gewaad de ozongeur van onweerachtig streven is maar een prikkeling voor de geest hij is slechts beest, geen dierlijk wezen
hij ziet zichzelf ook in hellewaarts rood gedreven, want zelfs de rauwe dood is hem om het even