Ook vanuit mijn gazette kan ik meespreken over de ooievaar.
Kindertjesboom en ooievaar, kool en geboorteschip zijn symbolische voorstellingen die het in de verruimde geboortegrafiek het nog steeds doen. Zoethoudertjes voor kleine vraagstaartjes zijn het allang niet meer. Onze kleuters weten reeds best dat het kindje uit moeders buik groeit. Vroeger in mijn tijd kwamen uit de kool. Jongens uit de rode, meisjes uit de witte kool. In het Limburgse kwamen ze naar het schijnt uit de koolmijnen evenals in het Luikse. Aan de kust en langs de waterwegen kwamen ze per kinderboot. Maar de kinderbrenger bij uitstek dat was de ooievaar. Afgebeeld met in zijn snavel een doek waarin hij de baby vervoerd. Het zou zo ontstaan zijn rond het einde van de 18de eeuw in Duitsland en bij ons overgewaaid begin de 19de eeuw. Ooievaar, lepelaar, lepeldief breng ons kindje in de wieg.
De verbeterde communicatiemiddelen zorgden ervoor dat ook trein, wagen en vliegtuig de kindjes konden meebrengen.
Het geslacht werd sinds de oudheid bepaald volgens het gedrag van de moeder. Naargelang de vrouw rechts of links draagt is het een jongen of een meisje. Men trachtte zelfs het geslacht van het kind bij de geslachtsgemeenschap te beïnvloeden. Zo moest de vrouw haar linkerheup iets hoger houden als men een jongen wilde. Een kindje bij nieuwe maan verwerkt, zou volgens het volksgeloof gegarandeerd een meisje zijn. Wilde men absoluut een jongen dan zei men al gekscheren “ ge moet te bed gaan met de laarzen aan de voeten”, of “ ge moet u muts aanhouden”. De familie welke een meisje wilde beloofden en indien de wens vervuld was , dat hun dochter zeven jaar blauw zou gekleed worden. En dan was nog de proef met de zoutkorrel. Men hield een zoutkorrel tegen den tepel van de aanstaande moeder. Indien het zout niet smolt, mocht ze een jongen verwachten.
Het gezegde dat iemand “ heet gebakerd is” herinnerd aan de bakermat of –mand, waarin moeder en kind konden plaatsnemen en dicht bij het haardvuur kon worden geschoven. De vuurmand kwam later en was voorzien van een rooster waarop kolen werden gelegd. ( de bakermat is gemaakt van stro en kertelen van gekloofde bramen en ze is gevlochten volgens de wereldwijd bekende spiraaltechniek.) In de 18de eeuw moest de bakermat het afleggen tegen het vuur- en luiermand of het laag bakerstoeltje met hoge rugleuning.
De vroedvrouw was eerst louter uit hulpvaardigheid, later tegen betaling. Van een opleiding was er zeker geen sprake, er golden wel speciale regels. Zo moest de vrouw zelf kinderen gebaard hebben. Ze mocht zich zeker niet bedrinken. Het beroep had eerder een slechte reputatie, doch keek iedereen in het dorp met ontzag naar haar op. Men noemde haar de “ vroede” de wijze vrouw. Ook gebruikte men “ vroemoer” of nog “goede vrouw” of kortweg “moer” .
Het gebruik van geboorte kaartjes zou ontstaan zijn in de eerste helft van de 19de eeuw. Aanvankelijk kwamen ze allen voor in het Frans. De Nederlandstalige verschenen pas vanaf 1900. Het oudst bekende dateert uit 1846. Tot 1928 bleven beperkt tot een gedrukte tekst geboorteaankondiging, later duiken motieven op. Het is pas vanaf 1950 dat de namen van de peter en de meter vermeld worden samen met de kraaminrichting.
Categorie:Nostalgie
|