"'Ik heb niets tot troost dan mijn klacht./ Het leven kent geen genade,/ Niets heb ik dan mijn fado/ Om te vullen mijn lege nacht.' Slauerhoff kwam een eind in de buurt toen hij in zijn dichtbundel Soleares een sectie met fado-gedichten opnam, onder de titel 'Saudades'. Als geen andere 'vliegende Hollander' was Slauerhoff uitgerust met de juiste doodsdriftige antenne voor het hooglied van de permanente klacht, dat hij op zijn vele bezoeken aan de fado-bars van Lissabon in de jaren dertig keer op keer moet hebben gehoord. Ben ik traag omdat ik droef ben,/ Alles vergeefsch vind en veil,/ Op aarde geen hoogre behoefte ken/ Dan wat schaduw onder een zonnezeil?/ Of ben ik droef omdat ik traag ben,/ Nooit de wijde wereld inga,/ Alleen Lisboa van bij de Taag ken,/ En ook daar voor niemand besta,/ Liever doelloos in donkere stegen/ Van de armoedige Mouraria loop?/ Daar kom ik vele' als mijzelve tegen/ Die leven zonder liefde, lust, hoop... J. Slauerhoff, 'Fado'
Slauerhoff mocht dan geboren zijn uit de Friese klei, in de geest was hij een Portugees. Niet voor niets staat een groot deel van zijn werk - zowel in poëzie als in zijn romans - in het teken van een hoogst mystiek getinte zielsverwantschap met Luis de Camões, de zestiende-eeuwse gigant van de Portugese literatuur, die in zijn ballingsoord Macau aan de Chinese kust zijn Lusiadas schreef, in feite een langgerekte saudade. Slauerhoff had een instinctief gevoel voor de verstrekkendheid van het lijden dat in de fado wordt bezongen. Hij wist dat de fado niet veel had uit te staan met de weldadigheid van zoete smart, met het verkwikkende sentiment van zonsondergangen en vioolstrijkjes, en legde terecht de nadruk op de bijna verlammende werking van dit muzikale moeras. Ik bewandel 's middags de prado's En 's avonds hoor ik de fado's Aanklagen tot diep in den nacht: 'A vida é immenso tristura' - Ik voel mij al samensnoeren Met de kwaal die zijn tijd afwacht. J. Slauerhoff, 'O Engeitado'
Omdat ikzelf via een of ander nooit opgehelderd genetisch defect ook al sinds mijn vroegste herinnering ben behept met een zenuwstelsel dat bij de minste aandrang als een statisch stretchtruitje begint te knetteren van acute Weltschmerz en ondergangsgevoelens in alle variëteiten, vermoedde ik aan de hand van Slauerhoff al vroeg dat de fado wel eens de ideale soundtrack voor mijn gekwelde gemoed zou kunnen zijn. Een mens kan nu eenmaal niet zijn hele leven doorkomen met Neil Youngs Harvest en het verzameld werk van Emmylou Harris. Toen een hogere voorzienigheid ook nog eens een Portugese levensgezellin op mijn weg bracht, meende ik dat ik als het ware voor de fado gepredestineerd was. Maar hoe bedrogen kwam ik uit. In plaats van tot een broedplaats van nader begrip tussen de echtelieden, groeide de fado uit tot een nooit opdrogende bron van felle polemiek. Hoeveel liters tranen ik ook vergoot voor de zenuwslopende fado-gitaar van Carlos Paredes, hoeveel littekens de allesverwoestende uithalen van Amalia Rodrigues ook aanbrachten op mijn ziel, hoeveel natuurlijk begrip ik kortom ook toonde voor deze muzikale poel der smarten, mijn liefhebbende echtgenote bleef bij haar hardvochtige oordeel dat ik er in wezen geen snars van begreep. Erger nog, mijn omhelzing van de fado werd door haar gezien als een daad van hoogst ongewenste culturele agressie annex annexatiedrift. Hoe meer ik veinsde de fado te begrijpen, des te furieuzer haar verweer. 'Je begrijpt het niet, want je voelt het niet', hield ze me voor tijdens lang doorwaakte nachten. 'Want er is geen Nederlander die de fado begrijpt.' Ik kon zwaaien met mijn verzamelde Slauerhoff zoveel ik wilde, onvermurwbaar volhardde ze in haar fado-nationalisme. Instemmend citeerde ik 'Vida triste', een ander fado-gedicht van de Friese bard: 'Ik weet het, liefde is zonde/ En dus kreeg ik ook mijn straf:/ Ik ben voor eeuwig gebonden/ Aan iemand die nooit om mij gaf.' Maar ook dat hielp niet. Sindsdien kwelde een muzikaal mysterie de huiselijke harmonie. Welke geheimen had de fado dat zelfs mijn eigen eega me er geen deelgenoot van wilde maken?
Inmiddels zijn we enige jaren verder en ben ik erachter gekomen dat de weigerachtigheid om de fado te delen, de rituele stilte die om de fado heen hangt, misschien wel het eerste wezenskenmerk van deze muziek is. Het is waarschijnlijk ook de reden dat de fado nog intact is, nog steeds als een geheime cultus wordt gekoesterd. Fado is heilig, en dient tegenover de buitenwereld eerder verzwegen dan gepropageerd te worden. Fado gedijt het best in verborgenheid. Deze atmosfeer van beslotenheid treft men nog het meeste ongerept aan in Coimbra, de hoofdstad van de fado. 'Wie jou niet heeft gezien, is blind, en wie niet van jou heeft gehouden, kan niet leven', zo bezingt José Afonso, de grootste zanger-componist die Coimbra heeft voortgebracht, deze pittoreske stad van stegen en parken. Fado wordt in Coimbra niet eerder dan om middernacht ten gehore gebracht, en dient door de luisteraar in tranceachtige toestand te worden ondergaan, waarbij men bij voorkeur zwijgend voor zich uit kijkt en tussen de nummers door zeker niet klapt, want wie applaudisseert er uiteindelijk voor zijn eigen ondergang? De beste beloning voor een fadist zijn tranen. In Coimbra is fado een ritueel, geen amusement."
Voorgaande tekst is een stuk uit het artikel: "Fado, eredienst voor het verdriet"gepubliceerd in DeGroene Amsterdammer en geschreven door René Zwaap.
Over een knap bericht gesproken,een prachtig nummer gezongen door die dame en een mooie tekst er bovenop! En dan het verhaal nog,gewoon goed en tof om lezen. Fijn dat je weer aan bloggen toe bent als ik dat allemaal lees en beluister!
Ik ben Maaike/Myriam, en gebruik soms ook wel de schuilnaam LaFadista.
Ik ben een vrouw en woon in Alfeizerão-Sapateira (Portugal) en mijn beroep is mezelf zijn.
Ik ben geboren op 30/12/1949 en ben nu dus 75 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Portugal, Lissabon, Fado, poëzie, reizen in 't algemeen, lezen, kookboeken, fietsen....