SPREUKEN
Als het in juni veel dondert, komt er een overvloed van koren.
|
Blaast juni uit de noordkant, veel koren dan op het land. |
|
|
In juni dondergevaar, betekent een vruchtbaar jaar. |
In juni weinig regen, voorspeld een grote zegen. |
|
|
Donderweer in juni maakt het koren dik. |
Juni meer droog dan nat, vult de schuur en ook het vat. |
|
|
Hoort ge in juni de donder kraken, dan maakt de boer vast goede zaken. |
Juni meer droog dan nat, vult goede wijn het vat. |
|
|
Hoort ge in juni de donder kraken, dan maakt de boer slechte zaken. Let op het contrast met de vorige spreuk |
Niet te koel, niet te zwoel, niet te nat en niet te droog, juni vult de schuren hoog. |
|
|
Zware onweders baren dikke korenaren. |
Juni regen is god zegen, komt de zon daar bij, dan maakt hij boer en stadslui blij. |
|
|
Dondert het in de junimaand, is 't koren goed en 't vee ververst hare vrucht. |
Te veel koude regens in juni, schaden wijn en bijenstok. |
|
|
Juni met veel donder, brengt de oogst ten onder. |
In juni veel regen, komt wijngaard en bijen ongelegen. |
|
|
Het onweer in juni zuivert de lucht. |
Als het veel in juni regent, de Heer de oogst niet zegent. |
Als de noordenwind in juni gaat, dan komt het onweer vrij laat. |
Juni weer, december weer. |
|
|
Waait in juni de noordenwind over het land, dan krijgt de boer veel koren in het land. |
Is juni goed, dan ook december. |
|
|
Blaast in juni uit de noorderkant, verwacht veel koren dan op 't land. |
Een wei die in juni niets geeft, is niet waard dat ze leeft. |
|
|
Leent noorden wind aan juni de hand, zo waait hij het koren in het land. |
Op juni komt het aan, of de oogst zal bestaan. |
|
|
Als het koud en nat in juni is, dan is het de rest van het jaar ook mis. |
Een boom in juni geplant, geeft vijftig in een hand |
|
|
Juni nat en koud is vast het hele jaar slecht. |
Is de lucht 's nachts opgeklaard, mogelijk zich nog een nachtvorst openbaart. |
Juni nat en koud, meest van het hele jaar ellende brouwt. |
Is er in juni pas zonneschijn, dan wordt de zomer erg klein maar fijn. |
|
|
Als in juni vocht en koude kwelt, dat wis voor 't hele jaar niets goeds voorspelt. |
Zo heet het is in juni, zo koud het is in december. |
|
|
Is juni koud en nat, wordt alles slecht en duur. |
Gaat Juni goed voorbij, dan is men in juli nog blij. |
|
|
Is juni koud en nat, de boer zijn zak is plat. |
Juni vochtig en warm, dan maakt ze de boeren niet arm. |
|
|
Als een kat over het gers van een stuk afgemaaid land heenrent, hoeft de boer zich geen zorgen te maken over het hooi omdat het niet zal gaan regenen. |