Aboe-d Dardaa
Bron: al-islaam.com
Vroeg opgestaan, ging Aboe-d Dardaa meteen naar zijn afgodbeeldje dat hij op de beste plaats in zijn huis heeft neergezet. Hij groette het en boog zich voorover ter verering en aanbidding. Daarna smeerde hij het beeldje met olie en de beste parfum en vervolgens kleedde hij het beeldje met een zijden gewaad uit zijn luxe winkel. Eindelijk klaar, maakte Aboe-d Dardaa zich klaar om naar zijn winkel te gaan in de markt. Op die dag waren de straten van Yathrib (Medina) volgelopen met de volgelingen van Mohammed (Allah's vrede en zegen zij met hem) die terugkeerden van de slag bij Badr. Tussen hen waren veel oorlogsgevangenen. Aboe-d Dardaa onderzocht de menigte en ging toen naar de jeugd van Khazradj (stam in Medina) en vroeg hen naar het lot van 'Abdoellah Ibn Rawaah'ah. "Hij ging door de moeilijkste beproeving in het gevecht, maar kwam daar ongedeerd uit" was het antwoord van de jeugd. Aboe-d Dardaa was merkbaar ongerust over zijn beste vriend, 'Abdoellah Ibn Rawaah'ah. Iedereen in Yathrib kende de sterke band van broederschap tussen Aboe-d Dardaa en Abdoellah al voor dat de Islam naar Yathrib kwam.
Toen de Islam een maal verspreid was, werd 'Abdoellah Ibn Rawaah'ah meteen moslim en Aboe-d Dardaa verwierp het idee. Dit grote verschil tussen de twee zorgde toch niet voor een scheur in hun vriendschap. Abdoellah bleef juist Aboe-d Dardaa bezoeken en probeerde hem keer op keer te bekeren! Kijk nu naar de deugden, de profijten en de excellentie van de Islam! Maar iedere dag die voorbij ging en Aboe-d Dardaa een moeshrik (ketter) bleef, maakte zijn vriend Abdoellah meer bezorgd en verdrietig.
Abdoellah heeft een keer de kans genomen toen Aboe-d Dardaa druk bezig was met zijn handel op de markt, en ging naar zijn huis waar hij de vrouw en kinderen van Aboe-d Dardaa trof. Hij vroeg om binnen te komen en werd verwelkomd. Daarna ging hij naar de plaats waar Aboe-d Dardaa zijn beeld had en nam een bijl en begon het beeld af te tuigen en zei: "Er is geen grotere zonde dan het nemen van een afgod naast Allah." Toen hij klaar was kwam de vrouw van Aboe-d Dardaa binnen en schrok van wat zij zag en vervloekte Abdoellah. Ze nam de resten van het beeldje en zat voor haar voordeur te huilen wachtend op haar man.
Toen Aboe-d Dardaa thuis kwam en zijn vrouw zag met het kapotte beeld schreeuwde hij van woede: "Wie heeft dit gedaan?" "Dat heeft je beste vriend en broeder Abdoellah gedaan," zei ze huilend. Aboe-d Dardaa werd gevuld met woede en haat en de wil naar wraak. Maar toen hij even naar het hopeloze beeld keek en het in handen nam, dacht hij: "Als er maar iets goeds aan dit beeldje was zou het op zijn minst zich verdedigen tegen zoân vernedering." Hij had op eens ingezien hoe dom het idee is om een nutteloos beeldje te aanbidden dat zelfs voor zichzelf niets kan betekenen laat staan voor iemand anders. Hij was afgekeerd van het heidense gebruik. Hij ging meteen naar zijn broeder Abdoellah en samen gingen ze naar de bron van eerlijkheid, profeet Mohammed (Allah's vrede en zegen zij met hem). Daar verklaarde hij zijn bekering tot de Islam. Hij was de laatste persoon uit zijn district die moslim werd.
Vanaf dat moment, wijdde Aboe-d Dardaa zichzelf helemaal toe aan de Islam. Het geloof in Allah en zijn profeet (Allah's vrede en zegen zij met hem) werd in elk vezel in zijn lichaam gegraveerd. Hij had diepe spijt voor elk moment dat hij doorbracht als moeshrik (ketter) terwijl zijn broeders al moslim werden en hem voor waren met de leer van de koran en de deugden van de islam. Hij was gedreven en streefde er naar om alles wat hij miste in te halen in een zeer korte periode. Zijn zoektocht naar kennis was rustloos en oneindig, zijn 'iebaadah (aanbiddingen) werd dag en nacht door gezet. Zelfs toen hij merkte dat zijn handel hem belemmerde zich volledig in te zetten voor 'iebaadah en waardoor hij de kringen van kennis verzuimde, besloot hij zijn werk zo te minderen dat hij nog maar net van zijn primaire behoeften was voorzien. Iemand vroeg hem waarom hij zo weinig is gaan werken terwijl de handel halal en gezegend was door Allah. Hij antwoordde: "Ik zeg niet dat Allah (Geprezen en Verheven is Hij) de handel heeft verboden, maar ik wil vooral zijn tussen degenen waar Allah (Geprezen en Verheven is Hij) in de Qor-aan over zei: "Mensen die noch door handel noch door zaken achteloos worden om Allah te gedenken, het gebed te houden en de Zakaat te betalen, zij vrezen de Dag waarop harten en ogen zich zullen afwenden.."
Tijdens de kalifaat van 'Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn), wilde 'Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) Aboe-d Dardaa als gouverneur van Syrië aanstellen. Maar Aboe-d Dardaa weigerde. Omar (moge Allah tevreden met hem zijn) volhardde en Aboe-d Dardaa zei toen: "Als jij tevreden bent dat ik naar Syrië ga en hun het boek van hun Schepper onderwijs en de Soennah van hun profeet (moge Allah tevreden met hem zijn) en met ze bid, dal zal ik gaan." 'Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) ging akkoord en Aboe-d Dardaa vertrok richting Damascus. Toen hij daar aankwam zag hij hoe de mensen daar zich meer bezighielden met wereldse luxe dan met 'iebaadah, waar hij zich nogal aan ergerde. Hij riep de mensen samen in de moskee en sprak ze toe met deze woorden: "O mensen van Damascus! Jullie zijn mijn broeders in het geloof, buren die zij aan zij leven en elkaar helpend tegen de vijanden. O mensen van Damascus! Wat is het dat jullie tegenhoudt van openhartigheid jegens mij als ik jullie een advies geef waar ik niets van jullie voor terug wil. Is het goed dat ik de kennisdragers zie vertrekken (overlijden) terwijl de onwetenden onder jullie geen kennis zoeken. Ik zie dat jullie neigen naar zaken waar Allah jullie over zal ondervragen en dat jullie hebben verlaten wat Hij jullie heeft bevolen.
Is het redelijk dat ik jullie zie verzamelen wat jullie niet eten, en gebouwen bouwen waarin jullie niet wonen, en hoop vestigen in wat jullie niet kunnen behouden? Mensen voor jullie hebben welvaart vergaard, maakten plannen en hadden hoge wensen. Maar het duurde niet lang voor dat alles wat ze hebben vergaard, vernietigd werd, hun hoop vergaan en hun huizen veranderden in graven. Zo was het lot van de mensen van 'Aad, O mensen van Damascus. Zij vulden de aarde met bezittingen en kinderen. Wie van jullie zou nu de hele legende van het volk van ' Aad voor twee dirhams willen kopen?"
De mensen huilden en hun gesnik was zelfs buiten de moskee hoorbaar. Van af die dag begon Aboe-d Dardaa vaker bijeenkomsten bij te wonen in Damascus. Hij verplaatste zich rond de markten en overal waar hij mensen tegenkwam maakte hij van de gelegenheid gebruik om ze wakker te schudden en hun geloof te versterken.
Op een dag passeerde Aboe-d Dardaa een menigte die zich verzamelde om een man en hem begonnen te schelden en te slaan. Hij vroeg ze wat er aan de hand was. "Deze man heeft een grafzonde begaan," antwoordden ze. "Wat zouden jullie doen als deze man in een put was gevallen?" vroeg hij hen. "Zouden jullie hem dan niet redden?" "Jazeker," zeiden ze. "Beledig hem niet en sla hem niet! Waarschuw hem en maak hem bewust van de consequenties van zijn daad. Dank Allah daarna dat hij jullie beschermd heeft van het vallen in dezelfde daad." "Haat je hem dan niet?" vroegen de mensen Aboe-d Dardaa. "Neen, ik haat alleen zijn wandaad en als hij afziet van deze daad, dan is hij mijn broeder." De zondigende man barste los in tranen en toonde publiekelijk zijn berouw. Een jongeling kwam een keer naar Aboe-d Dardaa en zei: "Geef me advies, O metgezel van de profeet (moge Allah tevreden met hem zijn)," en Aboe-d Dardaa zei tegen hem: "O mijn zoon, gedenk Allah in goede tijden en Allah zal je gedenken in slechte tijden. O mijn zoon, draag kennis, zoek kennis, wees een goed luisteraar en wees geen onwetende want dat is de oorzaak van verderf. O mijn zoon, laat de moskee je huis zijn voorwaar ik de profeet (moge Allah tevreden met hem zijn) heb horen zeggen: "De moskee is het huis van ieder Godsbewuste en Allah de Almachtige garantie van verhevenheid, comfort, genade en standvastigheid op het rechte pad. Voor de mensen die van de moskee hun huizen maken."
Op een andere gelegenheid kwam hij een aantal mensen tegen op straat, die aan het kletsen waren en keken naar voorbijgangers. Aboe-d Dardaa kwam naar ze en zei: "Mijn zonen, het klooster van de moslim is zijn huis waar hij controle heeft over zichzelf en zijn blik kan afhouden. Wees gewaarschuwd over het zitten in marktplaatsen want het vreet je tijd weg in arrogantie en ijdelheid."
Toen Aboe-d Dardaa nog in Damascus was, vroeg Moe'aawieyah Ibn Abi Soefyan (de gouverneur) hem om de hand van zijn dochter (Addardaa) voor zijn zoon, Yazied. Aboe-d Dardaa weigerde echter. Hij gaf zelfs zijn dochter aan een arme jongeman, waarover hij tevreden was over zijn islamitische karakter. Mensen hoorden wat er gebeurde en vroegen waarom Aboe-d Dardaa weigerde zijn dochter te geven aan Yazied? Aboe-d Dardaa zei: "Ik heb alleen maar gedaan wat ik dacht goed te zijn voor mijn dochter." "Hoezo dat?" vroeg iemand. "Wat zouden jullie denken van mijn dochter, als er bedienden om haar heen waren en zij zich bevond in een prachtige paleis, waarvan de ogen duizelden? Wat zal er van haar geloof worden?"
'Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) kwam een keer Aboe-d Dardaa bezoeken en zag hoe weinig bezittingen hij had. Toen wilde 'Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) hem geld aan bieden om zijn levenssituatie te verbeteren. Maar Aboe-d Dardaa schudde zijn hoofd weigerend en zei: "O Omar Kun jij je nog de hadieth van onze profeet (Allah's vrede en zegen zij met hem) herinneren?" "Welke hadieth?" vroeg Omar nieuwsgierig. "Zei onze profeet niet: "Laat wat voldoende is in deze wereld voor iedereen van jullie zijn als de bagage van een rijdende reiziger?" "Ja," zei 'Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn). "En wat hebben we er hiervan gemaakt, O Omar?" vroeg Aboe-d Dardaa. Beide mannen huilden en huilden denkend aan de ontelbare rijkdommen die de moslims hebben vergaard en aan hun bezigheid met wereldlijke bezittingen.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
|