Een wandeling bij een rivier.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Er was ooit eens een klein huis dichtbij een rivierbank. In dat huis woonden er drie mensen: een man, zijn vrouw en zijn oude vader. Die man was zeer gelukkig met zijn vrouw en ze hadden een leefden goed samen. Maar zijn vader was erg oud en ziek en was een erge last voor het koppel zowel tijdens de dag als in de nacht.
Tijdens de dag moesten ze hem zelf voeden en medicijnen geven en s nachts hoestte hij voortdurend. Hierdoor kon het koppel niet goed slapen. Dit bleef zo een lange tijd verdergaan.
Op een avond waren de man en zijn vrouw eens in hun kamer en ze discussieerden over iets. Hierna kwam de man naar buiten en vroeg zijn vader of hij mee ging voor een ritje.
Zijn vader vroeg hem: O mijn zoon, waar breng je me naar toe ?
De man antwoordde : O vader! Ik wil je meenemen voor een wandeling, want het is nu al een tijdje geleden dat je buitenshuis bent geweest en iets van de wereld hebt gezien.
Zo ging de oude man mee met zijn zoon en ze wandelden in de richting van de rivier tot ze uiteindelijk bij de rivier aankwamen. De oude man dacht dat zijn zoon zo dicht bij de rivier kwam zodat hij van de mooie natuurscène zou genieten.
Maar zijn zoon ging de rivier in tot het water zijn borst aanraakte.
Juist op het moment dat hij zijn vader in de rivier wou gooien, vroeg zijn vader hem of hij eventjes wou stoppen en naar hem luisteren.
Zijn zoon verstarde.
Zijn vader zei hem: O, mijn zoon. Eigenlijk wist ik wel waarom en waar je me naartoe ging brengen, maar voordat je me in deze rivier gooit wil ik je iets vertellen. De plaats waar je nu staat is precies de plaats waar ik míjn vader heb gegooid. Dus alsjeblieft, gooi me in een dieper gedeelte van de rivier, zodat wanneer het jouw beurt zal zijn, jouw zoon jouw in een nog dieper gedeelte zal gooien
Uw Heer heeft u bevolen, zeggende: "Aanbidt niemand anders dan Mij en betoont vriendelijkheid jegens de ouders. Indien één hunner bij u een hoge leeftijd bereikt of beiden doen dit, zeg dan nimmer tot hen "Foei" noch stoot hen af, doch spreek tot hen een welgevallig woord. En wees teder voor hen in erbarming. En zeg: "Mijn Heer, ontferm u over hen daar zij mij opvoedden toen ik jong was." Uw Heer weet het best, wat in uw gedachten is; indien gij goed zijt dan voorwaar is Hij Vergevensgezind jegens degenen die zich bekeren. (17-23)
|