Vijfde zondag van de vastentijd in het A-jaar 26/3/23
Als ge een tekst van de evangelist Johannes letterlijk neemt, dan legt hij u sterk in de luren.
Jezus zegt tot de Samaritaanse vrouw: 'Als ge wist wie ik ben, dan zoudt gij water vragen aan mij en ik bezorg u levend water.' Daarbij kunnen wij aan het doopsel denken, niet zozeer aan het gebaar maar vooral aan het geloof in Jezus. Johannes geeft ook een aanwijzing om zijn tekst niet letterlijk op te vatten. De vrouw kwam drinkwater halen maar laat haar kruik achter omdat zij tot geloof in Jezus is gekomen.
In het verhaal van Lazarus geeft Johannes ook een verwijzing: na vier dagen is het lichaam van Lazarus al in een staat van ontbinding. Een terugkeer naar een gewoon bestaan is niet mogelijk. Johannes bedoelt een leven na de dood.
Niemand kan bewijzen dat er leven is na de dood maar er zijn wel gebeurtenissen, die in die richting wijzen.
Moeder kreeg in de kliniek een hartstilstand. Dokters hebben haar gered. Moeder vertelde dat zij in een lichtblauwe, heel aantrekkelijke gang terecht kwam. Zo een zalig gevoel had zij nooit in haar leven ondervonden. Moeder stond altijd met haar twee voeten op de grond en mij wilde zij zeker geen fabeltje wijs maken. Andere mensen spreken op dezelfde manier over hun bijna-doodservaring.
De bijbel verhaalt dat het gezicht van Mozes na de ontmoeting met God zo sterk straalde dat de Joden die glans niet konden verdragen.
Bij de gedaanteverandering straalde het gelaat van Jezus en zijn klederen werden schitterend wit. Voor zijn lijden mocht hij de liefde van God voelen, ervaren.
God heeft aan drie mensen uit ons volk deze gunst ook verleend: Beatrijs, Hadewych en Jan Ruusbroeck. Zij hebben deze gebeurtenissen zo goed mogelijk beschreven.
Ik geloof in een sterk totaal anders, diep gelukkig leven na de dood en ik wil u allen meenemen in dit vertrouwen.