Andere volkeren meenden dat Jahwe slechts een berggod was en buiten de Sinaï geen macht had. De raadslieden van de koning van Aram zegden tegen hem: 'De Israëlieten hebben ons verslagen omdat hun God een berggod is. Maar als we in de vlakte tegen hen strijden, zullen we hen zeker verslaan' (1 Kon.20,23)
In de oudheid geloofden de mensen in veel goden en godinnen. Elke god had een eigen gebied, waarover hij de opperheerschappij bezat.
Waar halen Mozes of de gewijde schrijvers de opvatting vandaan dat er maar één God bestaat ? Door de ervaringen in Egypte, in de woestijn, in het beloofde land en in heel hun geschiedenis komen zij tot de overtuiging dat Jahwe niet alleen de God van de Sinaï is maar dat hij hen overal bijstaat.
De sociale wetten van de tien geboden schrijven voor hoe mensen met elkaar moeten omgaan. Een gelijkaardige gedachtengang is terug te vinden in de Code van Hammurabi, koning van Oud-Babylonië van 1795 tot 1750 voor Christus. Maar dat de Joden maar één God mogen vereren is enig in de toenmalige wereld en dat in een periode waarin de Grieken met al hun wijsheid en hun cultuur nog vele goden en godinnen hadden.