Op maandag 19 januari reden de pater Capucijn en ik naar Kovilpatti om er in het klooster zuster Rose Therese op te halen en verder door te rijden naar de school, die we vanuit Wildert helpen.
Ik heb nogal een goede neus om mij te oriënteren en ik vond dat wij teveel naar het oosten reden in plaats van naar het noorden. Ik vroeg aan de pater Capucijn of wij dezelfde weg namen zoals wij gekomen waren. Hij zei wel 'Ja' maar dat klopte niet.
We kwamen langs een enorm veld met moderne windmolens, die electriciteit opwekken. We zagen ook mensen roodbruine grond met water vermengen en in een vorm gieten. Die stenen lieten ze dan in de zon bakken. Het viel mij ook op dat er in het zuiden van het land veel minder hutten te zien waren.
We hielden halt aan de oceaan. In die temperauur droomde ik al van een frisse duik in zee. Maar zwemmen was door de politie verboden. Het was op dat moment zo'n tegenvaller dat ik niet eens gevraagd heb waarom het niet toegelaten was.
Vijf vissers keerden terug van de oceaan in hun bootje. Het leek op drie prauwen, die met planken aan elkaar genageld waren. Hun nylon-net bevatte misschien vijftig visjes. Ze waren niet groter dan een sardientje. Als vijf gezinnen daarvan moeten leven.
Eén foto toont het meest zuidelijke punt van India. Vooraleer een belangrijke beslissing te nemen kwam Mahatma Ghandi daar bidden en mediteren.
Met zulk een bootje varen de vissers de oceaan op.
|