Hoe Thoutii de stad Joppe nam.
De fragmenten van deze geschiedenis zijn in den Harris Papyrus vervat. Evenals de geschiedenis van den prins, wiens lot voorbeschikt was, werden zij in 1874 door Goodwin ontdekt; deze ontdekte hen in de overblijfselen van een historisch verhaal en stelde de Archaeological Society met zijn vondst in kennis. Het begin is echter verloren gegaan.
Bij het punt, waarop het verhaal begint, zien wij drie hoofdpersonen: een Egyptisch officier, Thoutii genaamd, den vorst van een stad in Syrië en zijn stalmeester.
Het verhaal behandelt de inname van Joppe (een stad in Palestina, welke in den Bijbel vermeld wordt) en wel door een krijgslist van Thoutii. De toegepaste list vertoont eenige gelijkenis met die, welke wij in de geschiedenis van den rooverhoofdman in de Duizend en een Nacht verhalen vinden. Het verhaal luidt aldus:
Onder de regeering van Thothmes III, koning van Egypte (18e dynastie), stond de vorst van Joppe op en doodde alle Egyptische soldaten, die zich in zijn stad bevonden.
De tijding hiervan wekte begrijpelijkerwijs de woede van den Pharaoh op, hij riep zijn edelen, generaals en schrijvers bijeen, om te overleggen, wat er gedaan kon worden. Niemand van hen echter wist raad, behalve Thoutii, een schitterend, jong officier van het voetvolk.
Geef mij, zoo sprak hij, een tooverstok, mijn koning, en een troep voetknechten en voerlieden en ik neem op mij, den vorst van Joppe te dooden en de stad te nemen.
Pharaoh, die den officier hoogachtte en op zijn woorden vertrouwde, stond alles toe, wat hij vroeg, hoewel het niet gering was; de stok toch was een talisman, van wien men dacht, dat hij iedereen, die hem in bezit kreeg, onzichtbaar maken kon.
Thoutii trok daarop met zijn mannen naar Palestina. Daar aangekomen, liet hij een grooten leeren zak maken, groot genoeg om een man te bevatten; tevens had hij ijzeren hand- en voetboeien laten vervaardigen, terwijl één paar bijzonder groot en sterk was; verder jukken van hout en vierhonderd kisten.
Daarop zond hij de volgende boodschap naar den vorst van Joppe: Ik ben Thoutii, de Egyptische generaal der infanterie. Koning Thothmes was ijverzuchtig op mij, vanwege mijn dapperheid en zocht mij te dooden; ik ben echter ontsnapt en heb zijn tooverstok gestolen; deze is in mijn bagage verborgen en, als gij er niets op tegen hebt, zal ik dezen aan U geven en mijn strijdkrachten, welke het puikje van het Egyptische leger vormen, met de Uwe vereenigen.
Het is te begrijpen, dat de vorst van Joppe dat bericht zeer aangenaam vond, want hij kende den roep, welken van Thoutii uitging, en wist, dat hij in geheel Egypte zijns gelijken niet had.
Hij zond een bericht naar Thoutii, dat hij zijn aanbod aannam en beloofde hem een stuk van zijn gebied. Daarop verliet hij Joppe, nam zijn ruiterij, vrouwen en kinderen met zich, om den man te begroeten, dien hij als een nieuwen bondgenoot aan wilde nemen. Hij verwelkomde hem hartelijk en noodigde hem in zijn kamp, om met hem het middagmaal te gebruiken. In den loop van het onderhoud, terwijl zij aan het eten en drinken waren, vroeg hij Thoutii over den tooverstok. Thoutii antwoordde, dat deze in de bagage, waarmede zijn paarden beladen waren, verzegeld was. Hij verzocht daarop, dat zijn mannen en paarden naar het kamp gebracht zouden worden, om verfrischt te worden en uit te rusten.
Aldus geschiedde; zijn paarden werden gevoerd, de bagage werd onderzocht en de tooverstok werd gevonden.
|