Het groeiseizoen.
Het wassen en het dalen van het water van de Nijl regeerde het leven van de boeren. Elk stukje vruchtbaar land(land dat overstroomd werd door de Nijl)werd bebouwd.
De dorpelingen bouwden hun huizen op het zand net buiten het gebied dat onder water kwam te staan. Tijdens de vier maanden durende overstroming in de zomer konden de boeren een beetje uitrusten, tenzij de staat een beroep op hen deed te helpen bij de bouw van tempels en piramiden. In maart kwam de oogst, soms gevolgd door een tweede groenteoogst vlak voor de volgende overstroming.
De boeren moesten ook zorgen voor het onderhoud van de dijken, kanalen en sloten die het water van de Nijl in het droge seizoen naar de velden brachten.
De oogst binnenhalen.
In maart moest elke dorpeling die recht van lijf en leden was het veld op om te helpen bij de oogst. De mannen sneden met hun sikkels de korenhalmen af.
Vrouwen en kinderen bonden ze samen tot schoven en stopten de schoven in manden. Anderen lazen aren: zij gingen de grond langs om op te rapen wat anderen hadden laten liggen. Daarna werd het koren gedorst(de graankorrels werden uit de aren geslagen), gewand(omhooggegooid of gezeefd om het kaf van het koren te scheiden)en opgeslagen.
|