De trappenpiramide van Djoser is, voor zover bekend, het eerste gebouw dat volledig in steen was opgetrokken. De architect die verantwoordelijk was voor het ontwerp van dit bouwwerk was zijn vizier Imhotep, die later werd vergoddelijkt. De piramide is oorspronkelijk niet als dusdanig opgezet, maar begon als mastaba, een klassieke Egyptische grafvorm. De oorspronkelijke mastaba vormt de kern voor de latere piramide. Hij is gemaakt van relatief kleine blokken kalksteen, die in horizontale lagen zijn gestapeld net zoals dat bij de mastaba's uit tichelsteen uit voorgaande periode gebeurde. Bij de ophoging tot een trappenpiramide was Imhotep bang dat horizontale lagen instabiel zouden worden. Daarom is de piramide opgebouwd uit lagen die naar binnen hellen. Oorspronkelijk werd er ook een grafkamer aangelegd voor de koning onder de grond in de mastaba. Bij de uitbreiding tot piramide is de eerste grafkamer dichtgemaakt en werd er een nieuw gangenstelsel aangelegd met een tweede grafkamer. Deze grafkamer lag bijna in het midden van de piramide. Hij was volledig van graniet gemaakt en na de begrafenis afgesloten met een granieten blok van 3,5 ton. In latere stadia werd het grondvlak vergroot, tot uiteindelijk 126 bij 109 meter, en werden steeds kleinere trappen toegevoegd. Uiteindelijk kwamen er zes trappen voor een totale hoogte van meer dan zestig meter. Het vermoeden bestaat dat de piramide, die steeds groter werd, zich zelfs over het graf van Sanacht, de voorganger van Djoser, uitstrekt. De trappenpiramide is dus in verschillende fasen gebouwd. De volgende vijf bouwfasen kunnen worden onderscheiden: 1. Een perfecte mastaba met een kern van lokale kalksteen met op de buitenwanden fijn Toerkalksteen. Rondom de mastaba bevond zich een muur. 2. Een uitbreiding met circa vier meter aan de west en oostzijde . Deze was niet zo hoog als het origineel, hierdoor werd het bouwwerk al getrapt. 3. Een nieuwe uitbreiding met acht en een halve meter naar het westen, deze was weer lager dan de rest van het bouwwerk. 4. Drie kleinere mastaba's werden op de oorspronkelijke mastaba gezet zodat dit een trap werd naar de hemel en uittorende in het landschap. 5. De piramide werd uitgebreid in het noorden en het westen en een klein beetje in het zuiden en oosten van de piramide. Nog twee trappen werden erop gezet. De trappenpiramide maakt onderdeel uit van een dodentempelcomplex, die zich binnen een rechthoekige omheining bevindt. Deze temenos-muur heeft de afmetingen van 544 meter bij 277 meter en heeft een hoogte van 10,5 meter. Er zijn veertien deuren in verwerkt, waarvan er slechts één werkelijk toegang verleent. Binnen de temenos-muur waren ook andere bouwwerken aanwezig, zoals een tempel ten noorden van de piramide waar voedseloffers voor de dode koning werden gebracht. Er was een noordelijk en zuidelijk paleis en een jubileumhof. In de laatste werd het zogenaamde Sed-festival gevierd, wat bij het dertigste regeringsjaar van de koning plaatsvond. Djoser heeft negentien jaar geregeerd, maar zou zijn jubileum zo toch in het hiernamaals kunnen vieren. Aan de zuidkant van het complex bevond zich ook een graftombe. Deze zuidelijke graftombe was waarschijnlijk aangelegd met een ceremoniële betekenis, maar de precieze functie is tot nu toe nog niet vastgesteld. Waarschijnlijk was het de woning voor de ka, de ziel van de koning. Zowel hier als in het gangenstelsel rond de grafkamer onder de piramide bevinden zich muren die versierd zijn met tegels van blauwe faience en wandreliëfs. Een beeld van Djoser zelf dat oorspronkelijk beschilderd was en ingelegde ogen had, stond in een serdab. Dit is een afgesloten kamertje in de dodentempel, van waaruit de koning de offercultus die voor hem werd uitgevoerd kon volgen.
|