Een klein rupsje kruipt, in en uit en in en uit en in en uit, van het ene blad naar het andere, op zoek naar het sappigste stukje groen, de wereld van op de grond observerend, en op een keer ineens de drang voelend om op zoek te gaan naar een schuilplaatsje. Het begint draadjes rond zich te spinnen, altijd meer en meer tot de cocon volledig is. Daar blijft het hangen en levert vanbinnen een gevecht met zijn natuur. Het werkt stilaan naar een ontpopping. Het doet het gewoon omdat hij het zo aanvoelt. Tot de cocon te klein wordt. En op een dag komt er in het vlies een scheurtje en het wacht rustig af tot de tijd rijp is, tot het voelt dat het volledig klaar is en dan wriemelt het er zich uit. Laat eerst de zon zijn vleugels opwarmen, hij pompt bloed naar om kracht te krijgen, hij, nu een vlinder, spreidt ze uit en ineens zonder nadenken start hij en vliegt sereen, geluidloos weg en fladdert van bloem tot bloem. De wereld van bovenaf observerend en explorerend. Door heel het proces heeft hij zichzelf geen vragen gesteld en stelt nu ook geen vragen. Dit is zijn natuur. Hij weet het gewoon, hij weet dat het goed is zo!
Alleen jij en ik weten niet wat met onszelf te beginnen, een mens piekert, wikt en weegt, spartelt en stelt zich de vraag of hij wel goed bezig is. Of dit nu eigenlijk het leven wel is.
|