Huid als grens. Tastbaar overschreden. Geboeide stilte. Gedachten verlaten het zwijgen. Het ledikant luistert. Het bed geeft zich over. Helft en wederhelft. Eén teder territorium.
Hoofd bakent imaginaire grenzen. Vingers worden woorden. Ze strelen je lichaam. Van papier. Ik schrijf tederheid op je witte vlakte. Ik ben je immigrant. Gastarbeider van de liefde.
Je weent verleden. Verdriet dat je achterliet. Je emigreerde.
Ik lees zee in haar ogen hoor de wind in haar haren een stem vlijt zich lokkend neer tussen aanbeeld en hamer
borsten deinen als rustige baren en handen golven over felle flanken op haar strand vlechten we ebbe en vloed in elkaar
o, kon ik maar de maan vertalen in rozen en kleuren haar lichaam van getaande verhalen bewaren in de haven van vandaag
nu jij terug mijn dagen streelt de eelt van mijn ziel zoent zie ik de ochtend weer klaren spaar ik zon in m'n woorden voor jou
dag liefste, tel vanavond vallende sterren en in de ochtend de druppels vol dauw voeg ze voorzichtig breekbaar samen en reken uit hoevele vele malen ...
Mijn ochtendritueel verslaapt zich. In de eerste plooien van het licht. Het sacrale water wacht op zijn ontwaken. Ik wil de ochtend voor mij alleen bewaren.
Angstvallig vertaal ik ieder geluid. In de stilte teel ik dichters. Op papier. Het geritsel van letters. Ze herleven onder de streling van zachte ogen.
Boven wacht de dag onder zijn lakens. Ze slapen beiden nog. Onder een sprei van dromen.