Ik lees zee in haar ogen hoor de wind in haar haren een stem vlijt zich lokkend neer tussen aanbeeld en hamer
borsten deinen als rustige baren en handen golven over felle flanken op haar strand vlechten we ebbe en vloed in elkaar
o, kon ik maar de maan vertalen in rozen en kleuren haar lichaam van getaande verhalen bewaren in de haven van vandaag
nu jij terug mijn dagen streelt de eelt van mijn ziel zoent zie ik de ochtend weer klaren spaar ik zon in m'n woorden voor jou
dag liefste, tel vanavond vallende sterren en in de ochtend de druppels vol dauw voeg ze voorzichtig breekbaar samen en reken uit hoevele vele malen ...
Mijn ochtendritueel verslaapt zich. In de eerste plooien van het licht. Het sacrale water wacht op zijn ontwaken. Ik wil de ochtend voor mij alleen bewaren.
Angstvallig vertaal ik ieder geluid. In de stilte teel ik dichters. Op papier. Het geritsel van letters. Ze herleven onder de streling van zachte ogen.
Boven wacht de dag onder zijn lakens. Ze slapen beiden nog. Onder een sprei van dromen.
Twee juffen, levenslange zussen , zuchten in een herenhuis met hemelhoge luchters. Voor kleine mensjes met een groot verleden. Belegen bourgeoisie. Nu en dan valt onverwacht een woord tussen de stilte.
Een pendule sleurt het lome ritme door de dag. Traag en versleten. De tijd is rimpelloos verrimpeld. En het behang nog altijd bang voor kamerrevolutie. Het stof rust vredig. Naast verslenste vrouwentongen.
Oud odeur slentert door open deuren naar de theatrale trappenhal waar grandeur nog sluimert in de ruimte. En de navenante beelden uitgestald.
Op het bureau van pa een opgedroogd sousmain waarop in spiegelschrift verloren, zinnen in sourdine. Zijn laatste woorden die het decorum van de dood bewonen.
Het souterrain telt al lang geen diensters meer. De cuisinière culinair verkommerd naast de micro-oven. Madame n'est plus servie. Son mari al evenmin. Hier feesten slechts nog souvenirs van savoir-vivre.