Een bliksemafleider of donderroe(de) is een installatie die dient om schade door blikseminslag te voorkomen, door de energie van de bliksem naar de grond te geleiden.
De bliksemafleider is uitgevonden door Benjamin Franklin na een op 15 juni 1752 uitgevoerd experiment met een vlieger en nat vliegertouw tijdens een onweersbui.
In Nederland werd de eerste bliksemafleider in 1782 geplaatst door Cornelis Krayenhoff op de toren van de Grote of Martinikerk van Doesburg.
Een bliksemafleider bevindt zich doorgaans op het hoogste punt van een gebouw en biedt in het geval van een blikseminslag de stroom van enkele duizenden ampères groot een laag-impedant pad naar de bodem (aarding).
Op deze wijze wordt voorkomen dat de grote stroom zich een andere weg zoekt met meer weerstand, waarbij zoveel energie wordt afgegeven dat brand of andere schade ontstaat.
Door de lage zelfinductie en weerstand van de bliksemafleider wordt getracht te voorkomen dat er zich te veel spanning opbouwt bovenop het dak.
De bliksemafleider is puntig op het dak om de bliksem naar zich toe te trekken met behulp van een door de puntvormige uitloper plaatselijk verhoogd elektrisch veld.
De rest van de bliksemafleider is dik genoeg om de grote stroom te kunnen afvoeren.
Scherpe bochten worden vermeden om te voorkomen dat de stroom in de bocht als gevolg van een verhoogd veld alsnog van de koperdraad op iets anders overspringt.
Noemenswaardig is de secundaire bliksemschade.
De grote stroom van de blikseminslag kan in afzonderlijke in het huis aanwezige draadlussen voldoende stroom en spanning opwekken om alsnog schade te veroorzaken.
Bij hoogspanningsmasten worden de stroomvoerende geleiders beschermd door één of meerdere aarddraden.
Deze hebben de taak om de bliksem af te vangen en via de masten naar de aarde te voeren.
Daarbij ontstaat soms toch een kortsluiting omdat de grote bliksemstromen grote spanningen op de hoogspanningsmasten veroorzaken.
Dit veroorzaakt een overslag over de isolatoren van de stroomvoerende circuits.
Dit is vooral problematisch als meerdere circuits aan de mast tegelijkertijd getroffen worden.
Schuurpapier bestaat in de regel uit scherpe kantige deeltjes in verschillende fijnheid van een harde stof, bijvoorbeeld glas, granaat of carborundum, gelijmd op papier of linnen.
Het wordt gebruikt om te schuren, ofwel wat materiaal van oppervlakken af te nemen, met name om een gladder oppervlak te krijgen voor schilderwerk, lakwerk of oppervlakte-analyse, maar ook om een glad oppervlak op te ruwen voor verlijming of om wat materiaal op gecontroleerde wijze te verwijderen, bijvoorbeeld het verwijderen van oude verflagen.
De eerste vermelding van schuurpapier betreft het 13e eeuwse China waar geplette schelpen, zaden en zand met natuurlijke gom op perkament werden geplakt.
Op 14 juni 1834 verkreeg Isaac Fischer jr. uit Springfield (Vermont) vier patenten op schuurpapier.
Zijn schuurpapier kon alleen droog worden gebruikt, en het stof veroorzaakte loodvergiftiging bij de arbeiders die er mee moesten werken.
De Minnesota Mining and Manufacturing Company, tegenwoordig bekend als 3M, vond begin jaren twintig van de 20e eeuw schuurpapier uit dat ook voor nat schuren kon worden gebruikt.
In het verleden werden natuurlijke materialen als puimsteen en haaienvel gebruikt om de ondergrond op te ruwen.
De uitdrukking "afhaaien", die door oudere schilders nog veelvuldig wordt gebruikt, is hiervan afkomstig.
Er zijn talloze soorten schuurpapier, afhankelijk van de toepassing, waarbij er onderscheid bestaat :
in de gebruikte onderlaag: papier, kunststof, textiel (dit laatste wordt dan vaak schuurlinnen genoemd);
in de gebruikte lijmsoort: (vooral of deze watervast is of niet; watervaste lijm en onderlaag kunnen bij natschuren worden gebruikt, anders is het schuurpapier alleen voor droogschuren geschikt;)
in de korrelgrootte van het slijpmiddel: meestal aangeduid met een getal, waarbij een hoger getal een fijner schuurpapier aangeeft: 24 of 40 is grof, 600 is fijn; voor toepassing in de metaallakindustrie zijn fijnheden tot 12.000 verkrijgbaar. Het getal komt van het zeven van het materiaal. Theoretisch geeft het aan hoeveel mazen per vierkante inch van de zeef te vinden zijn. Fijnere korrelgroottes worden van elkaar gescheiden in water, waarbij grovere korrels eerder bezinken dan fijnere.
in het materiaal van het slijpmiddel: van scherp zand of glaspoeder (de Engelse naam voor schuurpapier is nog steeds sandpaper) tot het veel hardere korund of het zeer harde carborundum.
in de vorm van de drager: gewone schuurpapiervellen, of op maat gesneden voor de schuurzool van de elektrische schuurmachine of in de vorm van banden voor de bandschuurmachine.
in de dichtheid van het slijppoeder op de onderlaag: met name bij machinaal schuren moeten de korrels niet te dicht op elkaar zitten, omdat dan de ruimte ertussen snel vol gaat zitten met schuurstof waardoor het papier snel onbruikbaar wordt.
Trivia
De Koreaanse componiste Cho Eun-Hwa schrijft schuurpapier voor in haar orkestpartituur "Agens" (2008) voor orkest en viool. Dit was het verplichte werk in de finale van de Koningin Elisabethwedstrijd 2009. Het schuurpapier wordt "bespeeld" door een slagwerker.
De Pioneer 10 (ook wel Pioneer F genoemd) is een onbemande ruimtesonde van 258 kg van de NASA, die op 2 maart 1972 werd gelanceerd als onderdeel van het Pioneerprogramma.
Het doel van de missie was het verkennen van de buitenste delen van ons zonnestelsel.
De Pioneer 10 was de eerste sonde naar de planeet Jupiter, die op 3 december 1973 het dichtst werd benaderd, en ging als eerste door de planetoïdengordel.
Ook was de Pioneer 10 de eerste sonde die het zonnestelsel verliet op 13 juni 1983 toen hij Neptunus achter zich liet (toen de buitenste planeet door elliptische baan van Pluto).
Tot 17 februari 1998 was de Pioneer 10 het verst verwijderde object door mensen gemaakt in de ruimte.
Die dag echter werd de toen bereikte afstand van 69,419 AE door Voyager 1 geëvenaard.
Sindsdien heeft Voyager ieder jaar zijn voorsprong uitgebouwd met ongeveer 1,016 AE per jaar.
De Pioneer 10 reist richting de ster Aldebaran in het sterrenbeeld Stier (Taurus) waar hij over meer dan 2 miljoen jaar zou moeten aankomen.
Er vindt geen communicatie meer plaats met de sonde.
Het laatste contact was in 2003 en een laatste poging om alsnog contact te leggen in 2006 faalde.
Stadsrechten waren in het middeleeuwse Europa bijzondere rechten en privileges die aan een plaats werden toegekend.
In Europa komen stadsrechten voornamelijk voor in de gebieden waar de Romeinse politieke structuur compleet werd weggevaagd na de volksverhuizingen van de vroege middeleeuwen.
In Spanje, Itali� en Zuid-Frankrijk is het fenomeen minder duidelijk aanwezig, omdat hier veel steden, weliswaar kleiner, intact bleven.
Hoewel hieronder vaak meerdere rechten (zoals marktrecht, tolrecht en het recht om stadsmuren te bouwen) worden verstaan, ging het in essentie om het recht van de stad op eigen rechtspraak.
Aan burgers werd het recht verleend hun zaak te bepleiten voor een rechtbank van "gelijken" in plaats van onderworpen te zijn aan het recht van de landheer.
Feitelijk is er dus sprake van stadsrecht en niet van stadsrechten.
In een afzonderlijk privilege kon ook het recht op wetgeving (keur) worden verstrekt en het recht om de eigen schout en stadsbestuurders te benoemen.
Stadsrechten waren een fase in de ontwikkeling van het juridisch systeem in Europa.
Met het verdwijnen van het feodaal stelsel en het toenemende belang van de centrale (rechts-) staat kwam er ook een einde aan het stadsrecht.
Er bestonden vergelijkbare rechten in oude culturen, met name die van Mesopotami�, waar men de kidinnutu (een wettelijke status in het oude Mesopotami� die wel te vergelijken is met de latere stadsrechten) kende.
Vanaf het jaar 1000 werden privileges door landsheren aan nederzettingen verstrekt (soms ook keure genoemd).
Het ging hier om voorrechten en autonomie, bijvoorbeeld met betrekking tot de rechtspraak of het houden van markten.
Het verkrijgen van stadsrechten kon op grofweg twee manier gebeuren:
Het initiatief kon liggen bij de plaatselijke heer die, veelal gedwongen door geldnood, een privilege te koop aanbood. Dit patroon kwam vooral voor in economisch minder ontwikkelde gebieden, zoals het Sticht, Groningen, Friesland en het Holland. Ook in de 16e eeuw, het einde van de traditionele stadsrechten in de Lage Landen, is het een veelvoorkomend fenomeen.
Het initiatief kon liggen bij de nederzettingen zelf. Deze boden de heer hoge geldbedragen in ruil voor bepaalde rechten. Dit patroon is vooral in Vlaanderen, Brabant, Gelre en Zeeland wijdverbreid geweest, waar veel rijke en dichtbevolkte steden lagen. Stadsrechten waren zowel een positieve als een negatieve ontwikkeling voor de feodale heren. Positief omdat zij inkomsten opleverden, hoewel vaak eenmalig - en negatief omdat de lokale heer een deel van zijn macht kwijtraakte.In de loop der tijd verschoof de macht binnen de graafschappen en hertogdommen in de Nederlanden langzaamaan van de adel naar de burgerij, te beginnen in Vlaanderen, waar de graaf al ten tijde van de Guldensporenslag feitelijk tot een speelbal van de steden Gent, Brugge en Ieper was geworden.
Naarmate meer steden stadsrechten verkregen, ontstond er een streven naar uniformiteit door de grote hoeveelheid afwijkende rechten die waren verleend.
In latere perioden is dan ook te zien hoe nieuwe steden het 'rechtspakket' van een oudere stad krijgen toegewezen.
Ook kon het gebeuren dat de rechten omgeschreven werden naar die van een andere stad.
Dit is bijvoorbeeld gebeurd bij 's-Hertogenbosch, dat op een gegeven moment stadsrechten kreeg naar het recht van Leuven.
Daarbij golden de rechten van de oudste of voornaamste stad binnen een gewest (graafschap, hertogdom of bisdom) meestal als voorbeeld voor de rechten van andere steden in dat gewest.
Wanneer in een dochterstad juridische onenigheid ontstond, ging men op "stedenvaart" naar de moederstad om daar uitleg van het recht te vragen.
In de laatste honderd jaar van het traditionele stadsrecht, ruwweg de 16e eeuw, had de adel reeds grotendeels aan macht ingeleverd.
Desalniettemin probeerden deze edelen nog wel het meeste profijt uit de privilegehandel te halen, zodat nog veel steden in deze periode hun rechten sneller en relatief goedkoper verkregen dan voorheen.
Stadsrechten hadden betrekking op zaken als:
Privileges :
Stadsmuren: het recht om een muur rondom de stad te bouwen.
Marktrecht: het recht om markt te houden (en daarvoor te laten betalen).
Stapelrecht: het recht om bepaalde handelsgoederen als eerste te mogen stapelen en verkopen.
Tolrecht: het recht om tol te heffen, eigen burgers waren daarvan veelal vrijgesteld wat bijdroeg tot de aantrekkelijkheid als vestigingsplaats.
Muntrecht: enkele steden waren vrij hun eigen geld te slaan.
Waagrecht: het recht om goederen te wegen in een waag.
Bestuur :
Stadsbestuur: de gegoede burgerij kon soms zelf de bestuurders kiezen die in de stadsraad zitting moesten nemen.
Rechtspraak en wetgeving: Binnen aangegeven grenzen was de stad vrij om zelf wetgeving en rechtspraak uit te oefenen. De stad werd hierdoor bestuurlijk uit het omliggende land gelicht waar de wetgeving van de landheer gold. Burgers hadden het recht voor een eigen rechtbank te verschijnen. Bijzonder aan deze recht vorm van rechtspraak was dat ze persoonlijk was; het soort recht was afhankelijk van persoon in kwestie, niet het grondgebied waarin deze persoon zich bevond. Dat betekende dat wanneer een inwoner van, bijvoorbeeld, Breda een moord beging in Antwerpen, hij berecht werd volgens het recht van Breda, niet dat van Antwerpen.
Belastingen: Het stadsbestuur verwierf het recht om binnen de eigen grenzen belastingen op te leggen aan ingezetenen.
Het gebied buiten een stad kon soms landrecht krijgen.
Zo kregen Kennemerland en West-Friesland van de graven van Holland een landrecht.
Doorgaans gold wel dat stadsrecht voor landrecht ging. Een wigbold was een gebied buiten een stad waar het stadsrecht gold.
De benaming kwam voor in Oost-Nederland en sommige Duitse streken.
De privileges van marktrecht (engels>markettown) en rechtspraak zonder wetgeving werden ook veelvuldig aan andere plaatsen, dorpen vergeven.
Zo kon buiten de steden ook op kleinere schaal gehandeld en rechtszekerheid geboden worden.
Met de groei van de centrale staat kwam er langzaam een einde aan het fenomeen van het stadsrecht.
In de noordelijke Lage landen werden de laatste stadsrechten feitelijk verleend in 1586 (Willemstad, Noord-Brabant).
In de periode van het bestaan van de Republiek verwierf alleen Blokzijl (1672) nog een stadsrecht (deze werden in 1675 weer ingetrokken aangezien deze onbevoegd verleend waren door Prins Willem III).
Na de Bataafse Omwenteling (1795) werden gemeentes naar Frans voorbeeld vormgegeven en werd het stadsrecht bij wet afgeschaft.
Hoewel gedeeltelijk hersteld na 1813 kregen steden niet volledig de bevoegdheden terug die zij voordien bezeten hadden : rechtspraak en wetgeving werden steeds meer een zaak van het centraal gezag.
Na de grondwet van 1848 en de gemeentewet van 1851 is het verschil tussen dorpen en steden definitief komen te vervallen.
De gemeentewet regelt dat lokale (gemeentelijke) besturen nog ruimte hebben voor eigen beleid, maar binnen de door het centrale gezag gestelde kaders en voorwaarden.
Hoezeer dit gezag zich doet gelden op lokaal niveau blijkt bijvoorbeeld uit de inwerkingtreding van de zogeheten Financiële-verhoudingswet waarvan de eerste tekst stamt uit 1897 en welke in de loop der jaren meerdere malen is herzien.
Deze wet streeft ernaar dat elke Nederlander in elke gemeente een vergelijkbaar basisvoorzieningenniveau kan verwachten.
Stadsrechten die in het begin van de 19e eeuw nog zijn gegeven (voor het laatst in 1825 aan Delfshaven, Delfzijl en Winschoten) zijn niet te vergelijken met die uit de Middeleeuwen en meer symbolisch van aard.
Door sommigen worden Den Haag en Assen niet beschouwd als stad, omdat deze plaatsen hun stadsrechten kregen tussen 1810-1813, ten tijde van de inlijving van de Nederlanden bij Frankrijk.
Maar zelfs in de moderne geschiedenis zijn er nog (symbolisch) stadsrechten verleend.
In 1992 viel die eer namelijk ten deel aan Emmeloord.
De Buick Model C-36 en Model C-37 waren bijna identiek aan hun voorgangers uit 1914.
De C-36 was de eerste Buick met een verborgen (niet zichtbaar) reservewiel.
1915, Buick Model C-36
foto Sarah Razak op www.flickr.comCC2.0
De Model C-36 was een tweedeurs roadster voor twee personen.
Dit Model was verkrijgbaar in de kleuren grijs met blauw-zwart chassis en wielen of volledig blauw-zwarte uitvoering.
De wielbasis was 2845mm, het gewicht van de Model C-36 bedroeg 1268kg.
De productie bedroeg 2.849 stuks.
De Model C-36 werd verkocht voor 1.185$.
1915, Buick Model C-37
foto: Jeff Lipnichan op www.karmannghias.org
De Model C-37 was een vierdeurs touring voor vijf personen.
Verkrijgbaar in grijs met blauw-zwarte wielen en chassis, of volledig blauw-zwarte uitvoering.
Het gewicht van de Model C-37 was 1352kg.
Van de Model C-37 werden 12.450stuks geproduceerd.
Dit model werd in 1914 verkocht voor 1235$.
De Buick Model C-36/C-37 werd aangedreven door een 3.6liter (3621cc) vier-cilinder (twee kleppen per cilinder) motor welke 37pk leverde.
Marvel E 10-502 carburatoren.
De versnellingsbak had 3 manuele versnellingen + versnelling achteruit.
Mechanische remmen op twee wielen.
Houten wielen
Bron : - tinternet
Standard Catalog of Buick 1903 - 2004
Tegen het einde van 1854 had Wagner een ontwerp klaar van een opera in drie aktes met als thema het Tristan-verhaal, gebaseerd op Gottfried von Strassburgs vertelling, maar het was pas in augustus 1857, dat Wagner zijn werk aan de Siegfried terzijde legde en hij zich met volle aandacht aan de Tristan ging wijden.
Op 20 augustus begon hij met het schrijven van het libretto; het kwam gereed op 18 september.
Wagner en zijn vrouw Minna woonden in de directe nabijheid van de villa van Wesendonck, die ze onderdak had verleend.
Hier, tijdens zijn werk aan de Tristan und Isolde, was Mathilde Wesendonck Wagners muze.
Of de relatie meer dan alleen platonisch was is onbekend.
Op een avond in september van dat jaar las Wagner zijn gereedgekomen libretto voor aan een publiek, waaronder zijn vrouw Minna, Mathilde Wesendonck, en zijn toekomstige minnares en vrouw Cosima von Bülow.
Wagner begon zijn compositioneel ontwerp van de eerste akte in oktober 1857. In november zette hij vijf gedichten van Mathilde op muziek, tegenwoordig bekend als de Wesendonck-Lieder.
Dit was voor Wagner een ongebruikelijke stap; hij gebruikte bijna nooit libretti die hij niet zelf geschreven had.
Twee van deze liederen werden door Wagner aangemerkt als studies voor Tristan und Isolde: Träume gebruikt een motief dat het liefdesduet vormt van de 2e akte van de Tristan, terwijl het thema van Im Treibhaus later de prelude van de 3e akte zou worden.
Wagner voltooide de 2e akte van de Tristan tijdens zijn verblijf van acht maanden in Venetië, waar hij gescheiden van zijn vrouw Minna leefde.
In maart 1859 verhuisde Wagner, die nog steeds werd beschouwd als een opstandige vluchteling, naar Luzern, omdat hij vreesde anders te zullen worden uitgeleverd aan de autoriteiten van Sachsen.
In Luzern componeerde hij de 3e akte, die gereed kwam in 1859.
Tristan und Isolde bleek moeilijk ten tonele gevoerd te kunnen worden.
Parijs, het centrum van de operawereld in het midden van de 19e eeuw, zou een logische keus geweest zijn, maar na een rampzalig verlopen Tannhäuser-uitvoering bij de Opéra de Paris, bood Wagner zijn Tristan aan aan het Badische Hoftheater te Karlsruhe in 1861.
Toen hij de Weense Hofopera bezocht om mogelijke zangers voor zijn werk te horen, bood de directie hem aan het werk in Wenen op te laten voeren.
De tenor Alois Ander werd aangewezen om de rol van Tristan te zingen, maar hij bleek niet in staat deze rol te leren.
Door problemen, en ondanks de meer dan zeventig repetities tussen 1862 and 1864, kon de Tristan und Isolde niet opgevoerd worden, wat het werk de reputatie gaf onuitvoerbaar te zijn.
Op wens van Ludwig II von Bayern werd het werk naar het Nationaltheater van München gehaald.
Hans von Bülow was uitgekozen om de Tristan te dirigeren, ondanks het feit dat Wagner een affaire had met zijn vrouw, Cosima von Bülow.
Het werk had op 15 mei 1865 in première moeten gaan, maar dat moest worden uitgesteld omdat Malvina Schnorr von Carolsfeld, die de rol van Isolde had moeten zingen, hees geworden was.
De eerste uitvoering van het werk vond uiteindelijk plaats op 10 juni 1865.
Ludwig Schnorr von Carolsfeld zong de rol van Tristan, en Malvina, zijn vrouw, die van Isolde.
Drie weken na de 4e uitvoering, kwam Ludwig Schnorr von Carolsfeld plotseling te overlijden.
Wagner zelf schreef de doodsoorzaak toe aan een fatale ontsteking, opgelopen door het werk op slecht verwarmde en tochtige theaterbühnes, maar men speculeerde dat de inspanning van de Tristan-rol hem teveel geworden was.
De druk van de Tristan heeft ook de levens geëist van de dirigenten Felix Mottl in 1911 en Joseph Keilberth in 1968; beide mannen bezweken terwijl ze de 2e akte van de opera dirigeerden.
Wagner zelf was van mening dat de Tristan zo verpletterend was dat alleen een slechte uitvoering zijn publiek kon redden; in een brief aan Mathilde Wesendonck, april 1859, schreef hij:
"Kind! Die Tristan wordt iets verschrikkelijks! Die laatste akte!!! Ik ben bang dat de opera verboden wordt tenzij het geheel door een slechte opvoering in een parodie verandert; alleen middelmatige opvoeringen kunnen me redden! Helemaal geslaagde zullen de mensen gek maken, iets anders kan ik mij niet voorstellen. Dat het zover met me moest komen!! O wee!"
De volgende Tristan-productie was in Weimar in 1874, en Wagner zelf begeleidde een andere productie, in Berlijn, in maart 1876.
Het werk werd pas in Wagners eigen theater opgevoerd in 1886, toen de componist al overleden was.
Deze uitvoering, een productie van Cosima Wagner, zijn weduwe, ontving veel bijval.
Bij de herhalingen in de jaren 1889 en 1892 was de zaal geheel gevuld, en in de jaren waarin de Tristan niet werd opgevoerd ontving de theaterleiding brieven waarin men dringend om opname van juist dit werk in het programma vroeg.
De eerste uitvoering buiten Duitsland was in het Theatre Royal, Drury Lane in 1882, gedirigeerd door Hans Richter, die ook de eerste productie in Covent Garden dirigeerde, twee jaar later.
De eerste opvoering in Amerika was bij de Metropolitan Opera in december 1886 onder leiding van Anton Seidl.
Tristan und Isolde is een opera in drie aktes van Richard Wagner.
Het libretto, geschreven door de componist, is grotendeels gebaseerd op een liefdesdrama van Gottfried von Straßburg.
Het werd gecomponeerd tussen 1856 and 1859 en beleefde zijn première in München op 10 juni 1865 met Hans von Bülow als dirigent.
Het wordt beschouwd als een van de hoogtepunten van het operarepertoire.
Tristan is kenmerkend voor Wagners vooruitstrevende gebruik van chromatiek, tonaliteit en het gebruik van niet-harmonische tonen.
De opera was zeer invloedrijk en inspireerde componisten als Gustav Mahler, Richard Strauss, Karol Szymanowski, Alban Berg en Arnold Schoenberg.
Met dit werk werd gebroken met de tot dan toe gebruikelijke harmonie en tonaliteit en het was maatgevend voor de verdere ontwikkeling van de klassieke muziek later.
In 1849 zag Wagner zich gedwongen zijn positie als dirigent aan de Sächsische Staatsoper op te geven, omdat hij werd gezocht door de autoriteiten vanwege zijn deelname aan de onsuccesvolle Mei-Revolutie in Dresden.
Hij liet zijn vrouw, Minna, achter in Dresden, en vluchtte naar Zürich.
Daar, in 1852, ontmoette hij de welvarende zijdehandelaar Otto Wesendonck.
Wesendonck werd een aanhanger en mecenas van Wagner, terwijl zijn vrouw, Mathilde, Wagners muze werd.
Hoewel Wagner werkte aan Der Ring des Nibelungen, raakte hij gefascineerd door de legende van Tristan en Isolde.
Volgens zijn autobiografie, Mein Leben, besloot Wagner de Tristanlegende op muziek te zetten omdat zijn vriend, Karl Ritter, bezig was met een dramatische versie van datzelfde werk.
Naar Wagners mening had Ritter te weinig nadruk gelegd op de "diepe tragiek" en te veel op de avontuurlijke aspecten van het verhaal. Daarnaast
"kwam het voor een deel door de ernstige stemming waarin Schopenhauer mij deed verkeren, die mij ertoe dreef een geëxalteerde uitdrukking van het wezen daarvan te vinden. Daartoe besloot ik mij te gaan bezighouden met de Tristan en Isolde".
In een brief aan Franz Liszt, 16 december 1854, maakte Wagner melding van zijn voornemen de Tristan te gaan schrijven:
"Omdat ik in mijn leven nooit echt het geluk van de liefde ervaren heb, wil ik een gedenkteken oprichten voor deze mooiste aller dromen, een werk waarin deze liefde volledig tot uitdrukking komen kan: ik heb in mijn hoofd een Tristan en Isolde ontworpen, een eenvoudige, maar volbloedige muzikale weergave; met de 'zwarte vlag' die op het einde waait, zal ik mij dan toedekken om te sterven. ".
In dezelfde brief refereerde hij ook aan Schopenhauer, wiens hoofdgedachte volgens Wagner "de uiteindelijke ontkenning van de wil tot leven" is.
Een alter ego van Donald Duck is Superdonald.
Dit is de superman-versie van Donald Duck.
Donald is met dit alter ego een heldhaftige eend.
Superdonald komt in Nederland voor het eerst voor in 1979, in Donald Duck pocket 45, Fantomerik tegen de Dolle Fantomina (tweede pocketreeks).
Vanaf pocket 21 uit 1994, Held zonder geld (derde pocketreeks), draagt hij in Nederlandse uitgaven de naam Superdonald.
De meeste mensen kennen Donald zoals hij er nu uit ziet, maar dat is niet altijd zo geweest.
Donald zag er vroeger heel anders uit.
Zijn snavel en nek waren veel langer, en de handen waren ook anders: ze waren meer vleugelachtig.
Donald lijkt tegenwoordig minder op een 'echte' eend dan vroeger.
Zijn kwakende stem is wel altijd gebleven.
De strips van Donald Duck zijn ook niet hetzelfde gebleven.
Vroeger waren er vaak meer plaatjes en minder tekst.
De grappen zaten verstopt in de tekeningen.
Later kwamen er meer grappen in de tekst, in de "tekstwolkjes" bij de plaatjes.
Donald en de andere figuren gingen meer praten.
Woordspelingen werden belangrijker.
Donald Duck is over de hele wereld beroemd geworden.
Stapels strips zijn van hem gemaakt, in heel veel verschillende talen.
Maar er zijn ook honderden verschillende films van hem gemaakt.
In het begin zijn de boekjes en filmpjes alleen bij en door Walt Disney gemaakt.
Ze waren in die tijd alleen voor Amerika bestemd.
Maar later zijn ze ook in andere landen verschenen.
Donald was voor het eerst in Nederland te zien in 1938.
Dat was vier jaar nadat Walt Disney Donald in de Verenigde Staten had bedacht.
Men kreeg toen in Nederland slechts twee filmpjes te zien.
Vanaf 1950 verschenen er ook af en toe stripboekjes.
De strips zijn in vele landen verschenen.
Donald en zijn vrienden verschijnen in dertig landen op de buis.
Donald is een van de succesvolste stripfiguren.
Hij speelt in meer dan honderd korte filmpjes mee (dat zijn filmpjes die acht tot tien minuten duren) en, samen met andere stripfiguren als Mickey Mouse, in meer dan vijftig lange films.
Het aantal stripboeken dat over Donald Duck is verschenen, is kolossaal.
In ongeveer veertig landen zijn Donalds strips te koop.
Hij is zo beroemd dat, sinds 1984, zelfs zijn voetafdruk te vinden is in de Walk of Fame.
Op 9 augustus 2004 kreeg hij, ter ere van zijn zeventigste verjaardag, zelfs een ster in deze beroemde straat.
In Amerika heet Donald Duck gewoon Donald Duck.
Maar zijn drie kleine neefjes heten anders: Huey, Louie en Dewey.
In Nederland bestaan deze namen niet, omdat het typisch Amerikaanse namen zijn.
Donald Duck in verschillende talen:
Taal
Naam
Arabisch
Battouta
Catalaans
Ànec Donald
Chinees
Tang Lao Ya
Deens
Anders And
Duits
Donald Duck
Engels
Donald Duck
Fins
Aku Ankka
Grieks
Ntonalnt Ntak (Ντοναλντ Ντακ - Donald Dak)
Hongaars
Donald Kacsa
Indonesisch
Donal Bebek
Italiaans
Paolino Paperino
Japans
Nikano Saku
Nederlands
Donald Duck
Pools
Kaczor Donald
Russisch
Дональд Дак (Donald Dak)
Samisch
Vulle Vuoja
Servisch/Kroatisch
Paja Patak
Spaans, Portugees
Pato Donald
Turks
Donald Duck
IJslands
Andrés Önd
Zweeds
Kalle Anka
In veel talen betekent de achternaam van Donald 'eend'.
Donald Duck is (net als zijn tweelingzus Dumbella Duck) op 9 juni 1934 geboren.
Verschillende stripauteurs, zoals Keno Don Rosa, plaatsen zijn geboorte echter eerder, rond 1920.
In deel XI van De jonge jaren van Oom Dagobert komt hij al voor (als kind) in 1930.
Uit de film Donald Duck gets drafted (1942) blijkt dat zijn volledige naam Donald Fauntleroy Duck is.
Zijn tweede naam staat in een kort fragment vermeld op een oproepformulier voor het leger.
De vader van Donald is Woerd Snater Duck.
Donald is in oudere verhalen zelf ook wel eens 'Woerd Snater' genoemd.
Zijn moeder is Hortensia Duck, de zus van Dagobert Duck.
Zijn temperament heeft Donald waarschijnlijk van zijn ouders want die werden ook heel vaak boos om kleine dingen.
In deel X van 'De Jonge Jaren van Oom Dagobert' is te zien dat Hortensia boos wordt omdat Snater hun zoon Donald wil noemen, waar zij het niet mee eens is (te zien op het laatste plaatje van het verhaal).
Donald woont in Duckstad en daar woont ook zijn familie.
Vaak zijn zijn vrienden ook familieleden, zoals de schatrijke Oom Dagobert.
Donald woont samen met zijn drie neefjes Kwik, Kwek en Kwak.
De drie neefjes zijn een keer bij hem op bezoek gegaan en sinds die tijd nooit meer vertrokken.
Hun moeder is Donalds zus: Dumbella Duck.
Eigenlijk zijn de neefjes slimmer dan Donald.
Misschien wel het bekendste familielid is Oom Dagobert Duck: de eend die in het geld zwemt.
Dagobert maakt misbruik van de situatie door hem slecht betaald werk te laten verrichten of op gevaarlijke klussen te sturen, al dan niet met een toegevoegd dreigement Donald te onterven.
Dagobert neemt de neefjes en Donald wel vaak mee op de gekste avonturen.
Ze gaan samen de hele wereld rond op zoek naar schatten en nog meer geld.
Donald moet zijn oom dan weer te hulp schieten.
Donald heeft ook een neef, Guus Geluk.
Hij heeft altijd geluk en is mede daardoor behoorlijk arrogant.
Hij voelt zich een stuk beter dan Donald en denkt dat hij veel slimmer en leuker is.
Donald vindt hem maar vervelend.
Guus Geluk en Donald knokken met enige regelmaat.
Katrien en Donald zijn verliefd op elkaar en hebben een (knipperlicht)relatie.
Donald doet zijn best, maar hij verpest het vaak voor zichzelf.
Guus Geluk is ook gek op Katrien, en daarom Donalds rivaal.
Bovendien krijgt hij door zijn eeuwige geluk wel dingen voor elkaar die Donald niet lukken.
Daar wordt door Katrien soms gebruik van gemaakt om dingen van Donald gedaan te krijgen.
Donald heeft ook nog huisdieren, waaronder een Sint-Bernard die luistert naar de naam Loebas.
In de jaren zestig (in de verhalen met zijn neef Diederik Duck) heeft Donald ook een kat met de naam Tobber.
Er is nooit een officiële stamboom van de familie Duck geweest en die zal er waarschijnlijk ook nooit zijn.
Dit komt doordat verschillende tekenaars door de jaren heen hun eigen personages hebben toegevoegd, waarvan sommige (bijvoorbeeld Dagobert Duck) zeer belangrijk zijn geworden.
Wel wordt er uitgegaan van deze stamboom:
Donald heeft een Duckatti als auto.
Deze auto is gebaseerd op de American Bantam uit 1939 en is bedacht door tekenaar Al Taliaferro.
Hij draagt het kenteken 313.
Dit betekent 3 keer 13, dus 3 keer ongeluk.
Donald Duck (Duckstad, 9 juni 1934) is een eend uit de strips en tekenfilms van Walt Disney.
Zijn volledige naam is Donald Fauntleroy Duck.
Zijn achternaam betekent 'eend' in het Engels.
Donald is een antropomorfe eend met oranje-gele benen, voeten en snavel.
Hij draagt meestal een matrozenpak, bestaand uit een shirt (in de stripverhalen is dit meestal zwart en op (voor)platen blauw) en een blauwe pet.
Hij draagt meestal geen broek en hij heeft tanden, maar dit is alleen te zien als hij ze poetst of als hij razend is.
Donald staat bekend om zijn temperament en onhandigheid.
De geestelijke vader van Donald Duck is Walt Disney.
Disney tekende in de jaren twintig van de 20e eeuw filmpjes voor verschillende tekenfilmmakers.
Door zijn tekenkunst werd hij veel gevraagd als medewerker, maar het duurde altijd erg lang tot de filmpjes klaar waren.
Te lang, omdat hij zo zorgvuldig was.
Alles moest helemaal kloppen, voordat hij het goed vond.
De extra tijd die hij nodig had, maakte zijn werk in het begin zo duur, dat niemand hem meer wilde hebben.
Walt Disney maakte in 1927 zijn eerste eigen filmpjes.
Hij creëerde daarin Mickey Mouse, een tekenfilmfiguurtje dat zeer bekend zou worden.
Donald Duck speelt in die eerste filmpjes nog niet mee.
In 1934 vervaardigde Disney het filmpje The Wise Little Hen (De wijze kleine hen) waarin een bescheiden bijrol werd vervuld door de 'eigenzinnige' Donald Duck.
Maar de brutale eend werd in korte tijd zo bekend, dat Walt Disney er het eerste geld voor zijn volgende films mee verdiende.
En ook die werden steeds goed verkocht.
Walt Disney begon een bedrijfje dat van toen af aan tekenfilms maakte.
In het begin alleen over Donald Duck, maar later over bijna alles en iedereen.
Als het maar niet over echte mensen ging.
Overigens is Donald Duck het grootste deel van zijn bestaan niet door Walt Disney getekend maar door een aantal anderen, waarvan Carl Barks de bekendste was.
Na 1934 heeft Disney niet meer zelf getekend voor zijn tekenfilms.
Zijn talent lag meer in het opzetten, organiseren en regisseren van de films.
Wel eiste hij dat iedereen die eraan meewerkte niet zijn eigen naam onder het werk zou zetten, maar die van Disney.
Donald is beroemd geworden door zijn opmerkingen en zijn gedrag in de filmpjes.
De bekende eend spreekt als een mens, maar is zo koppig als een ezel.
Hij is lief, stout en nieuwsgierig tegelijk.
Hij wil alles goed doen, maar bijna altijd gaat het juist andersom, zeker wanneer zijn neefjes Kwik, Kwek en Kwak zich er mee bemoeien.
Die hebben vaak ondeugende plannetjes, waarvan Oom Donald dan het slachtoffer is.
Donald is een eend van 12 ambachten en 13 ongelukken.
Hij houdt het zelden ergens langer dan een week uit omdat hij zo onhandig is of omdat hij in de problemen komt door zijn opvliegende karakter.
Soms doet hij werk echt goed, maar vrijwel altijd komt er een moment dat hij, meestal bij een extreem belangrijke klus voor een burgemeester, minister of staatshoofd, een blunder begaat waardoor de zaak in de soep loopt en Donald snel naar Timboektoe moet vluchten omdat heel Duckstad boos op hem is.
Vaak heeft hij ook een baantje als onderbetaalde muntenpoetser of duvelstoejager bij zijn oom Dagobert Duck, die hem in dienst neemt omdat hij familie is (en Donald een fikse schuld bij hem heeft), maar dat nog geen reden vindt om hem goed te betalen.
Op een belastingaangifte vulde Donald als beroep "acteur" in.
Door de manier waarop Donald Duck is getekend, is goed te zien hoe Donald zich voelt, wat hij wil en welk humeur hij heeft.
Het gezicht van Donald staat bijna nooit hetzelfde.
Donald heeft veel verschillende gezichtsuitdrukkingen; boos, héél erg boos, verbaasd, droevig, blij en slim, maar ook chagrijnig of juist tevreden.
Is Donald tevreden, dan krullen de uiteinden van zijn snavel omhoog, maar als hij verdrietig is wijzen zijn "mondhoeken" omlaag.
Donald heeft eigenlijk bijna altijd een glad gezicht.
Aan de achterkant van zijn kop heeft hij altijd een paar veertjes overeind staan.
Als Donald erg nijdig is dan staan bijna alle veren overeind.
Vaak is dan ook aan zijn pet te zien hoe het met hem gaat: als hij kalm is, dan staat zijn pet recht op zijn kop, en als hij boos is, hangt zijn pet over zijn ogen.
Als hij verbaasd is vliegt het petje soms van zijn hoofd af.
Walt Disney heeft eens gezegd dat Donald Duck een combinatie is van "alle mensen waaraan hij een hekel heeft".
Waar de meeste andere Disneyfiguren zoetsappig, vriendelijk en goedaardig zijn, is Donald Duck driftig en opvliegend.
In de Amerikaanse strips, met name de oudere afleveringen, valt Donald vaak op door asociaal gedrag.
Ook de personages met wie hij in deze strip in aanraking komt blinken uit door onbeleefd en asociaal gedrag.
In "How to read Donald Duck" wordt Donalds reactionaire karakter besproken.
Donald behoort volgens de schrijvers van deze kritische studie tot de geprivilegieerde witte middenklasse en op buitenlandse avonturen kiest hij steeds de zijde van middenamerikaanse dictators en andere potentaten.
1984 is een boek van de Britse schrijver George Orwell, grotendeels geschreven in 1948 en gepubliceerd op 8 juni 1949.
Het is een beroemde dystopie (dystopie is het tegenovergestelde van een utopie), een visie op de westerse wereld anno 1984, waarin de enkeling ten onder gaat in een volkomen kansloze strijd tegen een totalitair bewind.
Het is een waarschuwing tegen totalitaire regimes, zoals nazi-Duitsland, dat net verslagen was, en Stalins Sovjet-Unie.
Het boek is in het Nederlands vertaald door Halbo C. Kool (1950), en Tinke Davids (1984).
Beroemd is de uitspraak Big brother is watching you.
Big Brother of Grote Broer is de nooit geziene, almachtige leider van het totalitaire bewind in Oceanië, waar Winston Smith, de hoofdpersoon van het boek, woonde.
Het verhaal is een bittere satire op een politiek systeem dat een perfecte greep op het doen en laten van de onderdanen heeft.
De enige politieke partij beheerst de ziel van de mens en dus het hele mechanisme van liefde en haat.
De ideologie van deze partij heet ENGSOC.
Hoewel deze oorspronkelijk een socialistisch ideaal nastreefde, is van dit ideaal na de revolutie niets overgebleven.
Hierbij zij opgemerkt dat zowel de bolsjewieken/stalinisten als de nazi's zichzelf (nationaal-)socialisten noemden.
Een kenmerkende uitspraak is dan ook: "Freedom is the freedom to say that two plus two make four. If that is granted, all else follows."
Het gaat erom dat de Partij kan zeggen dat twee plus twee vijf is, en dat de gehele geschiedenis in de archieven veranderd wordt, alsof ze nooit anders geweest is.
Een paar partijslogans uit het boek zijn:
Oorlog is vrede (war is peace)
Vrijheid is slavernij (freedom is slavery)
Onwetendheid is kracht (ignorance is strength)
George Orwell weet dit met een heel heldere argumentering een kern van waarheid mee te geven.
Verder zijn er de verschillende ministeries met hun opvallende namen: het Ministerie van Vrede houdt zich bezig met oorlogvoering, het Ministerie van Waarheid verricht geschiedvervalsing in de staatsarchieven om te zorgen dat de Partij altijd perfecte voorspellingen doet, het Ministerie van Welvaart (Engels: "plenty") distribueert levensmiddelen en draagt zorg voor een laag levenspeil en het Ministerie van Liefde houdt zich bezig met totalitaire controle, straffen, en martelen zodat alle onderdanen toegewijde volgelingen van Big Brother worden als ze dat al niet zijn.
Een van de middelen waarmee de Partij de greep op de burgers probeert te houden is een nieuwe taal: Nieuwspraak (in het originele Engelse boek als 'Newspeak' aangeduid).
Nieuwspraak is een extreem gecomprimeerde vorm van de Engelse taal, waarin de Partij ervoor heeft gezorgd dat alle woorden die een negatieve werking voor haar zouden kunnen hebben, zijn geschrapt of een andere betekenis gekregen hebben.
Het onder woorden brengen van 'misdenk' (Nieuwspraak voor 'onjuiste meningen') wordt hiermee bij voorbaat onmogelijk gemaakt.
1984 is daarmee ook een boek over taal en semantiek.
Wanneer woorden hun betekenis verliezen en mensen niet over voldoende woorden beschikken om hun gedachten uit te kunnen drukken, kunnen zij niet alleen niet meer spreken maar ook niet meer denken.
Het regime weet in het boek zelfs in het hoofd van de hoofdpersoon door te dringen, en hem van de Staat en Partij te laten houden. Gedrag wordt volledig voorgeprogrammeerd.
Romantische krachten als liefde en tradities worden volledig uitgewist.
Een zeer grimmige parallel wordt getrokken met Stalins Rusland.
Big Brother zou voor Jozef Stalin kunnen doorgaan, Emmanuel Goldstein voor Leon Trotski.
Op een gegeven moment komt de hoofdpersoon oude bekenden tegen in de gevangenis, waarvan sommigen zelfs zijn verraden door hun eigen kinderen (ook dit kwam voor in Stalins Rusland. Het betreffende kind kreeg hiervoor direct een onderscheiding).
De lezer zal niets meer voor waar aan kunnen nemen.
Is de oorlog wel werkelijk aan de gang, of schiet de regering zelf de raketten af om de bevolking gedwee te houden? Is het boek van Goldstein wel werkelijk van Goldstein? Bestaan Big Brother en Emmanuel Goldstein wel? De hoofdpersoon leeft als in een (nare) droom.
De ideeën in het boek staan niet helemaal los van de werkelijkheid.
In de jaren dat Orwell als verslaggever in de verschillende oorlogen in die tijd heeft gewerkt, merkte hij met regelmaat op dat de pers soms een dubbele agenda heeft, en schrijfsels als waarheid brengt die helemaal niet gebeurd zijn.
In het voorwoord van zijn boek Animal Farm schreef hij over de persvrijheid in Engeland die sterk te wensen overliet, en waarschuwde hij voor totalitaristische tendenzen die hij waarnam.
Dat de linkse intellectuelen, de mensen bij uitstek die vrijheden zouden moeten bewaken, heulden met het totalitarisme van de Sovjet-Unie, waar juist de vrijheden onder vuur lagen, beangstigde hem.
Het publiceren van Animal Farm, dat een kritische kijk heeft op de Sovjet-Unie, zou hem ook de nodige moeite hebben gekost.
Het voorwoord van Animal Farm is pas ergens in de jaren zeventig verschenen.
De troosteloze en kleurloze levensomstandigheden in het boek 1984 zijn niet alleen door de Sovjet-Unie, maar ook door het uiterst sobere naoorlogse Engeland geïnspireerd.
In Engeland waren levensmiddelen en kleding tot 1953 gerantsoeneerd.
Eugène Henri Paul Gauguin (Parijs, °7 juni 1848 Atuona op de Marquesaseilanden, 9 mei 1903) was een Franse kunstschilder.
Zijn werk wordt meestal gekenschetst als postimpressionistisch, dat van na 1891 als symbolistisch.
De werken van Gauguin behoren tot het postimpressionisme.
Zijn werk loopt vooruit op het ongebruikelijke kleurgebruik van de fauvisten en de expressionisten.
Na 1888 beschouwt Gauguin zichzelf als symbolist.
De kunst van de impressionisten bevredigde Gauguin niet, omdat hij vooral het onzichtbare wilde weergeven, de stemming en gevoelens achter het beeld.
Naast olieverfschilderijen maakte Gauguin ook veel grafisch werk, zoals houtsneden, waarvan de wildheid, de directheid hem aansprak.
Na zich eerst aangesloten te hebben bij de impressionisten, begon Gauguin tijdens zijn periode in Bretagne een eigen stijl te ontwikkelen.
Hij schilderde daar de vrouwen in klederdracht in een zeer verstilde en geconcentreerde stijl, die vooral de rust en de eenvoud van het boerenleven weer schijnt te geven.
Zijn eigen stijl in die periode duidt Gauguin aan met de term cloisonnisme, een woord dat is afgeleid van de middeleeuwse techniek van het emailleren, het cloissoné, waarbij de vlakjes emaille van elkaar gescheiden worden door metalen randjes.
Rond vrijwel alle figuren uit deze tijd, en ook meestal in de latere schilderijen, tot het eind van zijn leven, staan donkere randen geschilderd.
In de periode in Bretagne schildert Gauguin ook religieuze taferelen, onder andere het doek Het visioen na de preek (ook wel genoemd: Jacob de engel) uit 1888.
Dit schilderij laat een combinatie zien van biddende Bretonse vrouwen met hun witte mutsen en Jacob die stevig door de engel wordt vastgegrepen, dit alles op een uitermate gedurfde knalrode achtergrond, met tussen de vrouwen en de engel een stevige boom, schuin over het doek.
Na zijn vertrek naar de tropen bereikt Gauguin de toppen van zijn kunstenaarschap, al blijkt hij ook een vechtersbaas en een amokmaker.
Het prachtige kleurgebruik, de indringende blikken van de Polynesische vrouwen, die gewillig voor hem poseerden, en de geheimzinnige titels van de schilderijen zijn voor de liefhebber van het werk van Gauguin een waar genoegen.
Een voorbeeld is het grote schilderij (375x139 cm) met daarop de tekst: D'où venons-nous, Que sommes-nous? Où allons-nous? (Waar komen we vandaan? Wie zijn wij? Waar gaan we heen?).
Op dit schilderij zijn een tiental bijna levensgrote personen afgebeeld, omringd door sprookjesachtige planten, dieren en symbolen uit de Polynesische godsdienst.
Er zijn schilderijen van Gauguin en Van Gogh die eruitzien alsof ze met dezelfde verf geschilderd zijn. Ze maakten ook portretten van elkaar. In 1886 kwamen Gauguin, Émile Bernard en Paul Sérusier naar Pont-Aven. Zij richtten er de School van Pont-Aven op. Tot die groep behoorde ook de Nederlandse schilder Meijer de Haan, met wie hij bevriend raakte en die hij diverse malen geportretteerd heeft. In 1891 vertrok Gauguin naar Frans-Polynesië om te ontsnappen uit de Europese beschaving, en aan "alles wat kunstmatig en conventioneel was". Hij had hierbij het beeld van de "nobele wilden" voor ogen (zoals beschreven door Jean-Jacques Rousseau) en wilde zich afzetten tegen de burgerlijke maatschappij. Wellicht heeft echter ook een rol gespeeld dat hij in Frankrijk als kunstenaar weinig erkenning kreeg. Hij verbleef eerst op Tahiti, dat hem zo tegenviel dat hij al snel verder trok naar de Marquesaseilanden. Daarvandaan heeft hij nog slechts eenmaal Frankrijk bezocht. Hij leefde hier samen met Paou'óura, bij wie hij een zoon Emile kreeg, geboren in 1899.
Paul Gauguin stierf op 54-jarige leeftijd in 1903, ziek van syfilis en hartaanvallen.
Hij ligt begraven op het kerkhof in Atuona, Hiva Oa, Marquesaseilanden.
Val-Saint-Lambert is een kristal- en glasfabriek in de Beglsiche stad Seraing, nabij de Luik, die sierglas, glazen en kristallen kunst- en gebruiksvoorwerpen produceert.
De fabriek is gevestigd in de site van de vroegere cisterciënzerabdij van Sint-Lambertus (patroonheilige van Luik), gesticht in 1202.
De romaanse kapittelzaal en het scriptorium werden gerestaureerd en worden tot vandaag gebruikt.
De Franse Revolutie maakte een einde aan het monnikenleven.
In 1826 vestigden de stichters van de kristalfabriek zich in de gunstig gelegen site: ruime gebouwen, nabijheid van steenkool, vervoer (Maas).
Vandaag is Val-Saint-Lambert aanwezig in meer dan veertig landen, van de Verenigde Staten tot Saoedi-Arabië, van Spanje tot Japan.
Het is zowat het visitekaartje van het Waalse gewest geworden.
Bij het dreigende faillissement in de jaren 80 heeft de overheid immers een deel van de aandelen overgenomen.
Een vaas van Val-Saint-Lambert, beroemd om zijn schitterende "dubbele-gekleurde-geslepen" kristal, was een begeerd verzamelobject of duur relatiegeschenk, ook voor prinsen en diplomatieke vertegenwoordigers.
Zo leverde men bijvoorbeeld ook de glazen stoeltjes (onder meer vanwege de "koelheid" van het materiaal) voor de wereldtentoonstelling van Sevilla.
Momenteel is het assortiment sterk uitgebreid en gemoderniseerd, maar de productiewijzen blijven voor unieke stukken nog artisanaal.
Men kan de fabriek bezoeken en glasblazers aan het werk zien.
Een belangrijke collectie glasobjecten uit Val-Saint-Lambert bevindt zich in het Musée des Verres te Luik, tegenwoordig onderdeel van museum Grand Curtius.
Het ontwerperscollectief Studio Job ontwierp en realiseerde in 2010 in samenwerking met Val-Saint-Lambert voor president Herman Van Rompuy een kunstwerk voor zijn kabinet te Brussel.
De Buick Model C-24 en Model C-25Four hadden de nieuwe ronde vormen van motorkap en radiator uit de vernieuwde reeks van 1914.
De uitwendig geplaatste benzinetank van de Model C-24 roadster was echt uit de tijd, maar het vernieuwde front maakte veel goed.
Mede dank zij de Model C-25 tourer bleef de populariteit bij de Buick klanten hoog.
1915, Buick Model C-24 Roadster
foto op ipocars.com
1915, Buick Model C-24 Roadster
foto op ipocars.com
De Model C-24 was een tweedeurs roadster voor twee personen.
Dit Model was standaard verkrijgbaar in de kleur bruin-rood, wielen, chassis en benzinetank in zwart.
De wielbasis was 2692mm, het gewicht van de Model C-24 bedroeg 998kg.
De productie bedroeg 3.256 stuks.
De Model C-24 werd verkocht voor 900$.
1915, Buick Model C-25Four
foto op www.conceptcarz.com
1915 Buick Model C-25Four
foto op www.conceptcarz.com
De Model C-25Four was een vierdeurs touring voor vijf personen.
De standaard uitvoering van de C-25 was een blauwzwarte kap en koetswerk en zwarte bumpers, chassis en wielen.
Het gewicht van de Model C-25Four was 1059kg.
Van de Model C-25Four werden 19.080stuks geproduceerd.
Dit model werd in 1915 verkocht voor 950$.
De Buick Model C-24/C-25Four werd aangedreven door een 2.7liter (2704cc) vier-cilinder (twee kleppen per cilinder) motor welke 22.5pk leverde.
Marvel E 10-501 carburatoren.
De versnellingsbak had 3 manuele versnellingen + versnelling achteruit.
Mechanische remmen op twee wielen.
Houten wielen.
een snelheidsmeter, bumpers en 'ver'stralers waren een optie.
Nota: er werden extra ook nog 186 Model CX-24 chassis gebouwd voor de export.
Nota2: er werden extra 931 Model CX-25 chassis gebouwd voor de export.
Bron : - tinternet
Standard Catalog of Buick 1903 - 2004
De Slag bij Woeringen vond plaats op 5 juni 1288 en was het einde van de Limburgse Successieoorlog.
Woeringen (Duits: Worringen), ligt in het huidige Duitsland en is heden ten dage een stadsdeel van Keulen.
In de Belgische geschiedschrijving (1838) werden de Slag bij Woeringen alsook de Guldensporenslag beschouwd als de grondslagen voor de Belgische onafhankelijkheid tegenover Duitsland en Frankrijk.
Toen hertog Jan I van Brabant aan het bewind kwam braken er sinds lange tijd weer vijandelijkheden uit tussen Brabant en Gelre (Gelderland).
De Gelderse graaf Otto II riep de hulp in van de stad Keulen om op te trekken tegen de Brabanders.
Otto's zoon Reinoud I (1271-1326) trouwde met Irmgard van Limburg, de erfgename van hertog Walram IV van Limburg.
Na de dood van Walram erfde het echtpaar Limburg maar zij bleven kinderloos.
Jan I maakte na haar dood (1282) aanspraak op het hertogdom Limburg om Gelres uitbreiding tegen te gaan.
In 1283 kwam het tot een gevecht tussen Gelre en Brabant.
Frappant is, dat Jan I sinds 1273 gehuwd is met Margaretha van Dampierre, dochter van Gwijde van Dampierre.
Gwijde zal na het overlijden van Margaretha's moeder, Mathilde van Bethune en Dendermonde, hertrouwen met Isabella van Luxemburg, die hem ook een dochter Margaretha baart.
Zij wordt Margaretha van Vlaanderen genoemd.
Deze Margaretha wordt in 1286 de tweede echtgenote van Reinoud I van Gelre.
De twee kemphanen Jan I en Reinoud I staan dus ook als half-zwagers tegenover elkaar.
De vijandelijkheden bleven een aantal jaren voortduren tot op 5 juni 1288 de daglange slag bij Woeringen uitbrak.
Aan de ene zijde stonden de troepen van Jan I met 1500 ridders, gesteund door Arnold V van Loon met zijn heren (waaronder Arnold van Steyn) en burgers van de vrije rijksstad Keulen.
Arnold V van Loon vocht aan de rechtervleugel.
Tegenover hen stonden de troepen van de Luxemburgers, Geldersen, de aartsbisschop van Keulen, Siegfried van Westerburg, en Limburgers met 2200 ridders.
Hendrik VI van Luxemburg sneuvelde in deze strijd.
Brabant won de slag waardoor Limburg bij Brabant werd gevoegd wat vijf eeuwen zo zou blijven.
De hertog van Brabant werd hierdoor een van de machtigste mannen van het Nederrijn-gebied.
Brabant verliest slechts zo'n 40 ridders tegen zo'n 1100 aan Gelderse zijde.
Een aantekening in het missaal van de kerk van Woeringen houdt het op 2400 doden.
De gevangen graaf Reinoud I van Gelre wordt naar Leuven gevoerd waar hij goed wordt behandeld; hij is per slot van rekening veel geld waard.
De bondgenoten van Reinoud I worden verschillend behandeld.
Graaf Adolf van Nassau wordt door hertog Jan I zonder losgeld vrijgelaten voor zijn tijdens de strijd betoonde moed.
Deze geste zal de hertog geen windeieren leggen als Adolf in 1292 tot Rooms-koning wordt gekozen.
Heer Walram van Valkenburg weigert hertog Jan I te erkennen als de hertog van Limburg.
Hierdoor wordt in augustus 1288 zijn kasteel te Valkenburg belegerd.
Heer Walram 'de Rosse' ontsnapt via geheime gangen, die nog steeds zijn te vinden in de Fluwelengrot te Valkenburg.
Het zou later tussen beide heren tot een verzoening komen.
De burcht van Woeringen wordt nog een week lang belegerd, waarna ook deze valt en de bevolking uitgemoord wordt.
De aartsbisschop van Keulen komt er minder makkelijk vanaf.
Als gevangene van graaf Adolf V van Berg moet de aartsbisschop zijn zware wapenuitrusting en helm, waarin hij bij Woeringen heeft gevochten, voortdurend dragen.
Hij is een jaar lang de gevangene van de graaf van Berg.
Nadat de aartsbisschop voor een grote som is vrijgekocht laat hij graaf Adolf gevangen nemen.
Vervolgens wordt de graaf naakt met honing besmeerd opgehangen in een ijzeren kooi, als attractie voor bijen en vliegen.
De rijke graaf biedt het drievoudige van het losgeld dat betaald is voor de aartsbisschop aan, maar de aartsbisschop gaat er niet op in.
De wraak van de aartsbisschop is letterlijk en figuurlijk zoet.
Pas in 1289 komt er een einde aan de opvolgingsstrijd rond Limburg.
Jan I van Brabant komt dan door bemiddeling van de Franse koning in het bezit van Limburg.
De oorlog wordt dus uiteindelijk zonder verder wapengekletter gewonnen.
De Buick Model B-55 was de eerste Buick met een zescilinder kopklepmotor.
Met de moderne ronde motorkap en radiator van de B-24/25 en verlaagde bumpers zette Buick de trend verder naar een nieuwe look.
Dit model was verkrijgbaar in blauw met zwarte wielen en bumpers of een volledig zwarte uitvoering.
Buick Model B-55 Touring
afbeelding op www.coolridescolorado.com
De Buick Model B-55 was een vierdeurs touring met vijf zitplaatsen.
Diepere en comfortabelere zetels.
Dit Model B-55 had een wielbasis van 3302mm en een spoorbreedte van 1422mm zowel voor als achter.
Het gewicht van deze wagen was 1662kg.
Er werden 2.045 Model B-55 buick's geproduceerd.
afbeelding van een zescilinder motor van de B-55
foto op buickcity.blogspot.be
De Buick Model 38 werd aangedreven door een 5.4liter (5430cc) zescilinder in lijn kopklepmotor welke 48pk leverde.
De motor was voorzien van Marvel carburatoren.
De zescilinder motor was voorzien van een Delco electrische starter.
De versnellingsbak had 3 manuele versnellingen en versnelling achteruit.
Dit model werd in 1914 verkocht voor 1.985$.
Electrische verlichting werd standaard evenals links stuur, versnellingshendel centraal geplaatst en een handrem was voorzien.
Behalve bij de Model B-24/25 werd de benzinetank naar achter verplaatst voor de modellen gebouwd vanaf 1914.
Bron : - tinternet
Standard Catalog of Buick 1903 - 2004
De eerste winkelwagens werden geïntroduceerd op 4 juni 1937 en waren een uitvinding van Sylvan Goldman, de eigenaar van de Piggly Wiggly supermarktketen in Oklahoma City.
Hij had gezien dat klanten moeite hadden met te volle winkelmanden en besefte dat ze daardoor minder kochten.
Hij kreeg een ingeving toen hij op een avond in 1936 laat op kantoor aan het werk was en een vouwstoel zag staan.
Samen met onderhoudsman Fred Young bouwde hij een eerste prototype twee winkelmanden boven elkaar in een metalen frame op wielen.
In 1940 verkreeg hij octrooi op zijn Folding Basket Carriers for Self-Service Stores terwijl Artur Kosted een lopende bandproces ontwikkelde voor massaproductie van zijn winkelwagen.
De winkelwagen sloeg niet meteen aan.
Mannen vonden ze te vrouwelijk en vrouwen vonden ze te veel lijken op kinderwagens.
Om het gebruiksgemak van de winkelwagen te demonstreren huurde Goldman mannelijke en vrouwelijke modellen in.
De winkelwagen werd een succes en maakte van Goldman een multimiljonair.
In 1946 vroeg de uit Kansas City afkomstige Orla Watson octrooi aan op een ontwerp van een winkelwagen met een grote vast mand die telescopisch in elkaar te schuiven zijn.
Goldman protesteerde en vroeg een soortgelijk octrooi aan, maar stond in 1949 zijn rechten af aan Watson in ruil voor een lucratief licentieovereenkomst.
Het ontwerp van Goldman en Watson wordt nu, nagenoeg onveranderd, overal ter wereld door winkelende klanten gebruikt.
Een winkelwagen of winkelkarretje is een wagen die kan worden voortgeduwd door een persoon tijdens een bezoek aan een supermarkt, tuincentrum of bouwmarkt.
De producten uit de winkelschappen worden in de winkelwagen verzameld, aan de kassa afgerekend en uiteindelijk van de winkelwagen overgeladen naar het eigen vervoermiddel, bijvoorbeeld een auto of fiets.
Een winkelwagen bestaat uit een vierkant frame en is meestal geconstrueerd uit metaaldraad.
Er bestaan echter ook kunststof winkelwagens.
Een winkelwagen wordt meestal gebruikt wanneer iemand veel boodschappen doet.
Bovendien komt de klant door het wagentje in de verleiding meer te kopen dan hij kan dragen.
Voor minder boodschappen is een winkelmand praktischer.
Het gebruik van een wagen of mand is meestal verplicht in supermarkten, ook als de klant maar een kleinigheid wil kopen - men hoopt dat 'vergissingen' daarmee vermeden worden.
In de praktijk wordt er echter aan die verplichting zelden de hand gehouden.
Tot omstreeks 1985 konden klanten zonder formaliteiten een wagentje gebruiken.
Het gebeurde toen vaak dat klanten een wagentje mee naar huis namen en "vergaten" het terug te brengen.
Andere wagentjes werden tot ver in de omgeving van de winkel op straat achtergelaten en belandden dan in de sloot.
Dat alles was een kostenpost voor winkeliers, want een winkelwagen kostte toen ruim 300 gulden.
Een ander probleem was dat vertrekkende klanten zich soms een weg moesten banen door een woud van slordig achtergelaten wagentjes.
Anno 2012 kost een winkelwagen tussen de 450 en 1000 euro (verschillende bedrijven op internet).
Voor het gebruik ervan is een onderpand nodig.
Op de handgreep zit een mechanisme met een slot waarmee hij gekoppeld is aan een rij van die wagentjes.
De wagen komt los van de rij door een munt in het slot te schuiven.
Nadat het karretje weer aan de rij is vastgekoppeld komt de munt weer terug en staat de wagen weer op slot.
Het mechanisme is niet zo kritisch als het mechanisme in een verkoopautomaat, het werkt al als de munt de juiste dikte en grootte heeft.
De te gebruiken munt was vroeger in Nederland een gulden, tegenwoordig meestal 50 cent, soms een euro.
Veel winkelbedrijven verstrekken een penning die kan worden gebruikt.
Ook worden valse munten (een schijfje metaal of plastic) gebruikt, en daar is niet zo veel bezwaar tegen omdat de klant na afloop dezelfde munt terugkrijgt.
Ook wordt wel het lipje van een blikje frisdrank gebruikt.
Dat is minder gewenst, omdat daardoor beschadigingen aan het mechanisme kunnen ontstaan.
Ondanks het onderpand worden er soms winkelwagens meegenomen naar de geparkeerde auto of naar huis.
Om dit te voorkomen is het mogelijk om winkelwagens te voorzien van een elektronisch wielslot dat in werking treedt als de wagen een rondom de parkeerplaats van de winkel ingegraven kabel passeert.
Op die manier is de wagen buiten de directe omgeving van de winkel onbruikbaar.
Experimenten met een dergelijk systeem bij een winkel van Hoogvliet in Zoetermeer blijken goed te voldoen.
In sommige plaatsen is het krachtens een gemeentelijke verordening verboden om een winkelwagentje mee te nemen buiten een bepaalde zone.
Bij overtreding kan de politie een bekeuring uitschrijven.
De winkelwagen wordt ook als metafoor gebruikt in webwinkels.
Het is dan een link naar een overzicht van alle artikelen die de bezoeker op dat moment heeft gekozen om te kopen.
De sphynx is een kattenras.
Dit ras is ontstaan in Canada door gerichte fok met gemuteerde gevonden haarloze katten.
Deze katten worden bijna zonder beharing geboren.
Haarloze katten werden enkele eeuwen geleden al in Zuid-Amerika gevonden en op diverse andere plaatsen in de wereld worden met enige regelmaat naakte katten geboren.
Naast de Sphynx wordt er ook met Russische naaktkatten gefokt, de Don Sphynx of Donskoy en de Peterbald.
De Sphynx stamt af van de Canadian Hairless.
In de jaren 60 en 70 van de 20e eeuw werden in Canada verschillende naakte huiskatten gevonden.
Een aantal van deze katten is naar Nederland geïmporteerd en begin jaren 80 van de 20e eeuw is men serieus met deze dieren gaan fokken.
Als uitkruispartner is initieel veelvuldig gebruikgemaakt van een ander ras met een beperkte haargroei, de Devon rex die een gekruld/gegolfde vacht heeft.
Het gen dat de haarloosheid bij de Sphynx veroorzaakt is een recessief verervend gen ten opzichte van het gen voor normale beharing.
Het bleek echter dominant te vererven ten opzichte van het Devon rex gen wat dus mogelijk op dezelfde locus zich bevindt en enkel een beperkte haargroei met krulling geeft.
De Sphynx ziet er naakt uit, maar compleet haarloos is hij niet.
De huid van een Sphynx is bedekt met heel korte donshaartjes.
Als hij geaaid wordt dan voelt hij aan als de buitenkant van een perzik.
Op de oren, snuit, voeten en staart mogen de donshaartjes volgens de rasstandaard iets langer zijn.
Sphynx katten hebben extra verzorging nodig.
Ze moeten regelmatig gewassen worden.
De talg die zich bij een kat met een normale vacht tussen de haren verdeelt blijft bij een Sphynx op de huid liggen.
De huid wordt daardoor plakkerig en het talg kan afgeven op meubilair en kleding.
Ook de oren moeten regelmatig schoongemaakt worden, omdat een Sphynx veel last heeft van oorsmeer.
Aangezien het rasbestand is opgebouwd uit een kleine groep onderling verwante dieren komen er diverse erfelijke afwijkingen voor met enige incidentie.
Zo komt er een vorm van spasticiteit voor (juveniel lethaal) die ook bij een van de stamouderrassen Devon Rex voorkomt, is er de autosomaal dominante vorm van Hypertrofische Cardiomyopathie aanwezig en dienen fokdieren nagekeken te worden op patella luxatie.
De Buick Model 38, coupe was een tweedeurs 3-zitter sport.
De Model 38, coupe had een wielbasis van 2845mm.
Van de Buick Model 38, coupe werden 50 stuks gebouwd.
Buick Model 38, coupe
afbeelding op www.redbubble.com
In een jaar met grote veranderingen was dit het eerste model van Buick met een volledig gesloten coupé koetswerk.
De Buick Model 38, coupe was voorzien van 2 deuren.
Dit Model 38, coupe had een gewicht van 1329kg.
Houten wielen van Buick
foto Mark Shaw op forums.aaca.org
De Buick Model 38 werd aangedreven door een 3.6liter (3621cc) vier-cilinder (twee kleppen per cilinder) motor welke 35pk leverde.
De motor was voorzien van Marvel E 10-502 carburatoren.
De versnellingsbak had 3 manuele versnellingen.
Deze auto was voorzien van mechanische remmen op twee (houten) wielen.
Dit model werd in 1914 verkocht voor 1.800$.
Bron : - tinternet
Standard Catalog of Buick 1903 - 2004
Synchroonzwemmen is een watersport."Synchroon" betekent "gelijk".
De sport is tegenwoordig een vrij exclusief vrouwelijke aangelegenheid, hoewel het oorspronkelijk door mannen werd geïntroduceerd.
De sport wordt ook wel "kunstzwemmen" of "waterballet" genoemd, dat laatste vooral vanwege de overeenkomsten met ballet.
Het is een sierlijke, maar zware sport want men moet niet alleen de vier zwemslagen (vrije slag, vlinderslag, rugslag en schoolslag) beheersen, maar ook gevoel voor ritme hebben.
Een groot deel van de figuren wordt onder water uitgevoerd.
Sinds Los Angeles 1984 staat synchroonzwemmen op het Olympische programma.
In het synchroonzwemmen zijn 4 wedstrijddiploma's te behalen, oplopend in moeilijkheid van Age I tot Senior.
Tevens zijn er 5 aanloopdiploma's welke benodigd zijn om voor wedstrijddiploma's in aanmerking te komen.
Deze diploma's hebben namen gebaseerd op figuren uit het synchroonzwemmen.
Oplopend in moeilijkheidsgraad van Basishoudingsdiploma tot Barracudadiploma.
Synchroonzwemmen is ontstaan aan het einde van de negentiende eeuw.
Men noemde het toen 'trick' zwemmen.
In het water liet men trucjes, zoals salto's en rollen zien.
In een latere fase begon men met meerdere mensen patronen te vormen.
Toen werd het figuurzwemmen genoemd.
Een verschil tussen figuurzwemmen en trick zwemmen is dat het figuurzwemmen op muziek uitgevoerd werd.
Het synchroonzwemmen, zoals we dat nu kennen, begon tijdens de wereldtentoonstelling in 1934 in Chicago, toen Cay Curtiss haar meisjes op muziek liet zwemmen en figuren liet maken.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de sport in Europa populair, vooral toen de Amerikaanse Hollywoodster Esther Williams in menige naoorlogse musicals als zwemmende ballerina optrad.
Van demonstratiesport tijdens de Londense Olympische Spelen in 1948, is waterballet stilaan geëvolueerd tot kunstzwemmen, een Olympische sporttak waarmee we tijdens de Olympische Spelen van Los Angeles kennis maakten.
In 1956 werd zij door de wereldzwembond FINA (Fédération Internationale de Natation) erkend, waarna met ingang van 1965 regionale kampioenschappen over de gehele wereld mogelijk waren.
De eerste officiële wereldkampioenschappen werden gehouden in Belgrado in 1973 en de eerste officiële Europese kampioenschappen vonden een jaar later plaats in Amsterdam.
Bij de 2e EK waar kunstzwemmen op het programma stond (1977 in Nassjo) behaalde de Nederlandse ploeg goud.
De groep bestond uit: Marijke Engelen, Judith van de Berg, Helma Gluvers, Catrien Eijken, Vera Verloop, Lida van Veen, Metty de Jong en Karin van Noort.
Enkele kenmerken die iemand dient te hebben wanneer men aan de sport wil beginnen, zijn:
de lenigheid van een turnster
de conditie van een zwemmer die de 400m crawl zwemt, maar met minder gelegenheid om te ademen
de lichaamsbeheersing van een kunstschaatser die figuren, sprongen en draaien maakt, maar dan in het onstabiele water
de kracht van een waterpolospeler om zo hoog mogelijk uit het water te komen
de elegante houding, het gevoel voor muziek en aandacht voor choreografie van een danser
Een competitie bestaat uit twee delen: figuren en routines.
Bij figuren worden vier figuren uitgevoerd voor een jury van zes leden.
Hierbij zijn twee figuren verplicht op elke wedstrijd uit te voeren en twee figuren verschillen van wedstrijd tot wedstrijd.
Enkele voorbeelden van namen van figuren zijn: eiffeltower, swordfish, Heron en Ariana.
Per categorie verschillen de figuren.
Het is aangepast op moeilijkheidsgraad.
Bij routines zijn er verschillende disciplines: solo, duet en team.
Een team bestaat uit acht zwemmers.
De routine is op muziek en de duur van de routine hangt af van de categorie waarin men zit.
Bij een duet mag op voorhand een reserve worden aangewezen, bij het team twee.
Bij ziekte, op vertoon van een geldig doktersattest, neemt deze de plaats(en) over van de zieke(n).
Indien het team alsnog personen tekort komt, krijgt het een puntenaftrek.
Er zijn verschillende soorten uitvoeringen (uitvoering = kühr): solo, duet, team en combo/combi.
De masters hebben soms ook nog trio's maar dit is geen officiële uitvoering.
Het kan zijn dat dit in de toekomst wel wordt uitgebreid.
Solo doet iemand alleen, duet is met twee personen (met soms één reserve), team is met 4-8 personen,maar een echt team 8 (en eventueel tot 2 reserves).
De vrije combinatie bestaat uit maximaal 10 deelne(e)m(st)ers die een combinatie maken van de onderdelen (solo's, duetten, trio's en teams).
Ten minste 2 onderdelen moeten uit minder dan 3 deelnemers bestaan en ten minste 2 delen moeten uit 4 tot 10 deelnemers bestaan.
De start van het eerste gedeelte mag op de kant of in het water beginnen.
Alle verdere delen moeten in het water starten.
Een nieuw deel begint waar het vorige deel is geëindigd.