De bruinkopmeees (Parus cinctus of Poecile cinctus) is een vogel uit de familie van de mezen (Paridae).
De wetenschappelijke naam van deze soort is als voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Boddaert (Pieter Boddaert was een Nederlandse geneesheer en deskundige op natuurhistorisch gebied.) in 1783.
De bruinkopmees komt voor van Scandinavië en het noorden van Siberië, en eveneens in het noorden van Noord-Amerika.
Hij is zeldzaam ten zuiden van zijn broedgebied.
In de winter is hij soms wel te zien zuidelijk tot aan Moskou.
De bruinkopmees leeft in hoog noordelijke gebieden op de taiga in naaldbomen, meestal in dennenbomen die rijk met baardmossen zijn begroeid.
Hij komt ook voor in gemengde bossen en loofbossen bij rivieren en in berkenbossen.
Parus cinctus
auteur : foto op www.birdsandbirds.com
De bruinkopmees wordt 12 tot 13,5 centimeter groot.
Hij heeft een witte buik en kop, een bruine mantel, blauwgrijze vleugels, staart en poten, een donkerbruine kap, een zwarte brede bef en roestbruine flanken.
Hij lijkt op de ook in zijn leefgebied voorkomende matkop (Poecile montanus), maar hij heeft een grotere bef en is veel bruiner.
De veel gelijkende glanskop (Poecile palustris) komt in zijn leefgebied niet voor.
Als voedsel heeft hij voornamelijk ongewervelden, maar in de winter ook zaden en knoppen.
Bruinkopmees
auteur : foto op birdristo.wordpress.com
Hij broedt in mei tot juli in spechtennesten.
Wanneer het een dode boomstam met zacht hout betreft, wordt de nestholte soms nog wat aangepast en vergroot.
Er worden 6-10 witte eieren met bruinrode vlekken gelegd.
Het vrouwtje broedt deze in 13-15 dagen uit.
Het mannetje zorgt voor voedsel.
Nadat de eieren zijn uitgekomen, zorgen beide ouders voor de jongen.
De bruinkopkoevogel (Molothrus ater) is een zangvogel uit de familie Troepialen (Icteridae).
De wetenschappelijke naam van deze soort is als voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Boddaert (Pieter Boddaert was een Nederlandse geneesheer en deskundige op natuurhistorisch gebied.) in 1783.
De bruinkopkoevogel is in een groot deel van Noord-Amerika een vertrouwde verschijning in een open landschap.
Engels : Brown-headed Cowbird, California Cowbird, Common Cowbird, cow, Cow Blackbird, Cow Bunting, Cowbird, Cow-pen bird, Dwarf Cowbird, Eastern Cowbird, Nevada Cowbird Duits : Braunkopf-Keidenkuhstärling, Braunkopfkuhstärling, Braunkopf-Kuhstärling, Kuhstärling, Maskenkuhstarling, Nordamerikanische Kuhstärling Frans : Molothre à tête noire, Vacher à tête brune
Het mannetje van deze soort lijkt wel wat op de Europese merel.
Hij is echter niet geheel zwart maar heeft een bruine kop.
Het vrouwtje of pop is minder opvallend bruin.
De bruinkopkoevogel varieert van 16 tot 22cm in lengte en heeft een gemiddelde spanwijdte van 36cm.
Het gewicht varieert van 30 tot 60gr.
Molothrus ater - vrouwtje
auteur : Lee Karney, USFWS/U.S. Fish and Wildlife Service - vrije foto
De bruinkopkoevogel foerageert op de grond, vaak na het grazende dieren zoals paarden en koeien om insecten te vangen aangewakkerd door de grotere dieren.
Ze eten voornamelijk zaden en insecten.
Vóór de komst van de nieuw-Amerikanen reisden ze mee met de enorme kuddes bizons, later pasten ze zich aan, aan de nieuwe grazende dieren, binnengebracht door de kolonisten.
Door ingrijpen van de mens is die levensstijl grondig veranderd, maar anders dan de bizon heeft de koevogel daar alleen maar van geprofiteerd.
Door het kappen van de uitgestrekte bossen ten oosten van de prairie kwam er veel gebied open te liggen waar de vogel zich goed in thuis voelde.
Op hun beurt leden een aantal andere vogelsoorten daar weer schade van omdat zij nu ook ongewild gastheer voor de jongen van de koevogel werden.
Er is zelfs een vogelsoort, Kirtlands zanger (Setophaga kirtlandii) die daardoor op het randje van uitsterven gekomen is.
Bruinkopkoevogel - mannetje
auteur : bear golden retiever op www.vogelsbekijken.be CC 2.0
De vogel heeft van de menselijke activiteiten duidelijk groot voordeel gehad.
Koevogels (koespreeuwen) zijn broedparasieten.
Net als de Europese koekoek bouwen zij zelf geen nest, maar leggen hun eieren in het nest van andere vogels.
Hun eieren zijn waargenomen in nesten van minstens 220 soorten vogels, zelfs in nesten van kolibries en roofvogels.
Van 140 soorsten is geweten dat ze jongen van de bruinkopkoevogel ook hebben grootgebracht.
Sommige soorten echter geven de jongen een vegetarisch dieet waarop de jongen van de bruinkopkoevogel niet kunnen overleven.
Uit onderzoek (Hoover & Robinson - 2007)is gebleken dan de bruinkopkoevogel ook daadwerkelijk de nesten gaan kontroleren waarin ze de eieren hebben gelegd, en dat het verwerpen van hun eieren of de jongen kan leiden tot vergeldingsmaatregelen, aangeduid als "maffia gedrag".
De bruinkopgors (Emberiza bruniceps) is een als dwaalgast in West-Europa voorkomend lid van de gorzenfamilie.
De wetenschappelijke naam van deze soort is als voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Brandt (Johann Friedrich von Brandt was een Duits natuuronderzoeker en zoöloog.) in 1841.
De bruinkopgors komt vooral voor in Azië ten oosten van de Kaspische Zee.
In Nederland en België worden ook wel eens waarnemingen gedaan.
Engels : Red-headed Bunting Duits : Braunkopfammer Frans : Le Bruant à tête rousse
Bruinkopgors
foto op www.complete-encyclopedie.nl
De bruinkopgors meet van het puntje van de snavel tot het uiteinde van de staart 16,5 centimeter.
De mannetjes van de soort hebben een kastanje-bruine kop en keel, een lichtgele borst en buik en groenige bovendelen.
De vrouwtjes lijken op die van de huismus.
Emberiza bruniceps
foto op www.air-internet-arnhem.net
De bruinkopgors Prefereert droge warme woestijnachtige gebieden met weinig dichte vegetatie.
Ze zijn vaak te vinden in gebladerte van struiken, hij zingt van op de top van een struik.
Hij nestelt vaak in de nabijheid van menselijke bewoning en kan tot 200 meter hoog worden aangetroffen.
Bruinkopgors
auteur : Alistair Rae op www.vogelsbekijken.be CC 3.0
De bruinkopgors staat als niet bedreigd op de rode lijst van de IUCN.
De bruinkopbijeneter (Merops leschenaulti) is een bijeneter die voorkomt in Zuid-Azië, van India tot Indonesië.
De wetenschappelijke naam van deze soort is als voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Vieillot (Louis Jean Pierre Vieillot was een Frans ornitholoog.) in 1817.
De bruinkopbijeneter is inheems op het Indische subcontinent van Oost-Indië tot Zuidoost-Azië , met inbegrip van Thailand , Maleisië en Indonesië.
Engels : Bay-headed Bee Eater, Bay-headed Bee-eater, Chestnut headed Bee eater, Chestnut-headed Bee Eater Duits : Blaukehlspint, Braunkopfspint, Malaienspint Frans : Le Guêpier de Leschenault
Het is - zoals alle bijeneters - een felgekleurde vogel met overwegend een groene kleur, met een lichtblauwe romp en onderbuik.
Geel onder de snavel en een zwarte oogstreep.
De kop en nek hebben een bruine kastanjekleur.
Mannetjes en vrouwtjes zijn gelijk gekleurd, jonge vogels zijn niet zo fel van kleur.
Megalaima zeylanica
auteur : p.supat op ibc.lynxeds.com
De bruinkopbijeneter broedt in het subtropische open woud, meestal in de nabijheid van waterpartijen.
Veelal terug te vinden in hoger gelegen gebieden.
Zoals de naam doot vermoeden zijn het insecteneters, voornamelijk bijen, wespen en hoornaars, die worden gevangen in de vlucht.
Ze nesten in grote kolonies op zanderige gronden, ze maken een relatief lange tunnel waarin ze vijf of zes witte eieren leggen die voornamelijk worden uitgebroed ddor zowel het mannetje als het vrouwtje.
Bruinkopbijeneter
auteur : sohnjoo's photography/aviangallery op mountainsbeyond.org/
De bruinkopbijeneter heeft een enorm groot verspreidingsgebied en daardoor alleen al is de kans op uitsterven uiterst gering.
De grootte van de populatie is niet gekwantificeerd maar lijkt toe te nemen.
Om deze redenen staat deze bijeneter als niet bedreigd op de rode lijst van de IUCN.
De bruinkopbaardvogel (Megalaima zeylanica) is een baardvogel die voorkomt in India en Sri Lanka.
De wetenschappelijke naam van deze soort is als voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Gmelin (Johann Friedrich Gmelin was een Hannovers natuurwetenschapper, botanicus, malacoloog en entomoloog.) in 1788.
Vóór 1990 werden de bruinkopbaardvogel en de gestreepte baardvogel (M. lineata) ook wel beschouwd als ondersoorten van dezelfde soort.
Het soorttoevoegsel zeylanica slaat op Zeylon, Ceylon, het huidige Sri Lanka.
Engels : Brown headed Barbet, Brown-headed Barbet, Green Barbet, Large Green Barbet, Oriental Green Barbet Duits : Braunkopf-Bartvogel Frans : Le Barbu à tête brune
De bruinkopbaardvogel is 27 cm lang.
Hij is net als de andere Aziatische baardvogels vrij plomp van bouw en van boven groen gekleurd.
Hij heeft een forse, rood gekleurde snavel met borstels aan de basis.
Hij lijkt op de gestreepte baardvogel, want heeft ook een gestreepte borst, nek en kop.
De gele oogring is bij hem veel duidelijker en de kop oogt donkerder bruin.
De bruinkopbaardvogel is een standvogel op het Indische Subcontinent, waar hij wijdverspreid voorkomt, ook in Bangladesh en op Sri Lanka.
Het is een bosvogel die voorkomt in diverse types bos en zich gemakkelijk aanpast aan gebieden waar mensen wonen.
Deze baardvogel wordt ook gezien in parken, tuinen en verstedelijkte gebieden en in boomgaarden met mango, papaja, banaan et cetera.
De bruinkopbaardvogel heeft een enorm groot verspreidingsgebied en daardoor alleen al is de kans op uitsterven uiterst gering.
De grootte van de populatie is niet gekwantificeerd.
Er is aanleiding te veronderstellen dat de soort in aantal stabiel blijft.
Om deze redenen staat deze baardvogel als niet bedreigd op de rode lijst van de IUCN.
De bruinkeelortolaan (Emberiza caesia) is een als dwaalgast in West-europa voorkomend lid van de gorzenfamilie.
De wetenschappelijke naam van deze soort is als voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Cretzschmar (Giovanni Antonio Scopoli was een Italiaanse arts en bioloog.) in 1827.
De soort broedt in zuidoost Europa en een deel van Azië van Albanië en Macedonië in het westen tot in Syrië in het oosten. Daarnaast is er een geïsoleerde populatie in Marokko.
Engels : Blue-headed Ortoloan Bunting, Cretzchmar's Bunting, Cretzschmar's Bunting Duits : Grauortolan Frans : Le Bruant cendrillard
Zijn habitat : droge, stenige hellingen met verspreide struiken. Ook vaak in boomgaarden.
Hij fourageert voornamelijk op de grond.
Eet meestal zaden, ook insecten.
De roep klinkt als tsip, de zang bestaat uit 3 of 4 keer pioe met de klemtoon op de laatste in de reeks.
Bruinkeelortolaan
auteur : Bernard Spaans op knnvhaarlem.waarneming.nl
De Bruinkeelortolaan broedt in het open landschap op de grens van de woestijn en op rotsachtige flanken van heuvels met spaarzaam struikgewas.
Het nest wordt op de grond gebouwd, vaak aan de voet van een struik en bestaat uit een kommetje van takjes, gevoerd met fijn materiaal zoals haar.
Het legsel bestaat uit 4 of 6 vuilwitte of grijsblauwe donkerder gevlekte eitjes die 19 millimeter groot zijn.
Er worden per jaar twee broedsels grootgebracht.
De bruinkeelhoningzuiger (Anthreptes malacensis) is een soort honingzuiger (Nectariniidae).
De wetenschappelijke naam van deze soort is als voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Scopoli (Giovanni Antonio Scopoli was een Italiaanse arts en bioloog.) in 1786.
De bruinkeelhoningzuiger komt voor in Zuidoost-Azië.
Engels : Brown-throated Sunbird, Plain-throated Sunbird Duits : Braunkehl-Nektarvogel Frans : Le Souïmanga è gorge brune, Souimanga malais
Bruinkeelhoningzuiger
auteur(s) : NatureAtYourBackyard ltshears CC 2.0
Zoals andere honingzuigers voeden ze zich hoofdzakelijk op nectar, hoewel ze ook op insecten foerageren, vooral als ze jongen hebben.
Ze hebben een snelle, directe vlucht en zij kunnen net als een kolibrie in de lucht op één plek blijven fladderen om nectar uit een bloem te halen, meestal strijken ze onder aan de bloem neer om bij de nectar de komen.
De bruinkeelhoningzuiger is een relatief grote honingzuiger, met een forse snavel.
Hij is 14 centimeter lang en weegt 7,4 tot 13,5 gram.
Net als bij de meeste honingzuigers is het mannetje kleurrijker dan het vrouwtje.
Het mannetje is iriserend groen en paars van boven, kastanjebruin op de vleugeldekveren en de schouderveren.
De keel is lichtbruin en de buik is voornamelijk geel.
Het vrouwtje is olijfgroen boven en geel van onder.
Anthreptes malacensis (mannetje)
auteur : HowardB CC 3.0
Hij komt voor in een groot aantal laaglandbiotopen (minder de 900 m boven de zeespiegel) zoals halfopen bosland met ondergroei en struikgewas en mangrovebossen aan de kust, kokosplantages en tuinen in Zuidoost-Azië van Birma tot de Kleine Soenda-eilanden en het westen van de Filipijnen.
Bruinkeelhoningzuiger (vrouwtje)
auteur : HowardB CC 3.0
De bruinkeelhoningzuiger heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor alleen al is de kans op uitsterven uiterst gering.
De grootte van de populatie is niet gekwantificeerd, maar er is geen aanleiding te veronderstellen dat de soort in aantal achteruit gaat.
Om die redenen staat deze honingzuiger als niet bedreigd op de rode lijst van de IUCN.
De bruinkapspecht (Dendrocopos moluccensis, protonym Picus moluccensis) is een kleine soort specht uit de familie spechten (Picidae) die voorkomt in de Indische Archipel.
De wetenschappelijke naam van deze soort is als voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Gmelin (Johann Friedrich Gmelin was een Hannovers natuurwetenschapper, botanicus, malacoloog en entomoloog.) in 1788.
De bruinkapspecht komt op het schiereiland Malakka, Sumatra, Borneo, Java en de Kleine Soenda-eilanden.
Engels : Brown-capped Woodpecker, Sunda Woodpecker, Sunda Pygmy Woodpecker Duits : Braunscheitel-Specht, Braunscheitelspecht Frans : Le Pic nain
De bruinkapspecht lijkt sterk op de grijskapspecht.
De bruinkapspecht is iets kleiner (13 cm).
Beide soorten lijken een beetje op de in Europa voorkomende kleine bonte specht, met hetzelfde formaat en dezelfde zwartwittekening op de rug.
De koptekening is anders, beide soorten hebben een witte wenkbrauwstreep en een zwarte oogstreep.
Het vrouwtje van de bruinkapspecht heeft een bruine kap en de grijskapspecht heeft een grijze (vaak zwart lijkende) kap.
Het opvallendste verschil is het verenkleed aan de onderzijde.
De bruinkapspecht heeft een gespikkelde borst op een witte ondergrond en de grijskapspecht is daar okerkleurig met zwarte streepjes.
Er is aanleiding te veronderstellen dat de soort in aantal toeneemt.
Om deze redenen staat de bruinkapspecht als niet bedreigd op de rode lijst van de IUCN.