Paul Delvaux (Antheit, 23 september 1897 Veurne, 20 juli 1994) was een Belgische kunstschilder.
Hij werd vaak ondergebracht bij het Belgische surrealisme, maar aanvaardde deze verwijzing niet.
Hij vond deze interpretatie van zijn werk te eng, te formalistisch en vooral te oppervlakkig.
Hij wilde gewoon "een poëtisch realisme" creëren en daarin bereikte hij een ongekende hoogte en internationale bekendheid.
De iconografie van het werk van Delvaux waaraan hij zijn bekendheid ontleent, valt moeilijk te doorgronden.
Niet alleen omdat de schilder zich in dat opzicht zelden expliciet heeft uitgelaten over de door hem gebruikte motieven, maar ook omdat deze dan nog voor velerlei uitlegbaar blijven.
Vrouwelijke naakten met grote droomogen, menselijke skeletten, ouderwetse treinen en wagons, stations en klassiek aandoende gebouwen zijn wel de voornaamste elementen van zijn gebruikte beeldentaal.
Na verloop van tijd werden ongebruikelijke combinaties als bijvoorbeeld elektriciteitspalen tussen Griekse tempels niettemin gemeengoed als deel van een droomwereld, die ondanks haar uitgesproken naturalistische karakter uitermate vervreemdend aandeed.
Wil je meer weten over Paul Delvaux klik dan HIER.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
Artikel overgenomen zonder nazicht op eventuele onjuistheden.
De buizerdwouw (Hamirostra melanosternon) is een roofvogel uit de familie van de havikachtigen (Accipitridae) en het monotypische geslacht Hamirostra.
Het is een schaarse voorkomende, endemische vogelsoort van Australië.
Buteo buteo werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door in 1841 door Carolus Linnaeus, een Zweeds arts, plantkundige, zoöloog en geoloog.
Engels : Black-breasted Buzzard, Black-breasted Kite Duits : Grauschwebeweih Frans : Le Milan à plastron
Buizerdwouw (Hamirostra melanosternon)
auteur : Benjamint444 CC 3.0
De buizerdwouw lijkt op de kortstaartwouw.
Gemiddeld is de vogel iets groter (53 tot 61 cm, spanwijdte 150 cm) dan de kortstaartwouw.
De staart is korter en afgerond.
De tekening op de ondervleugel is opvallend met twee licht polsvlekken.
Buizerdwouw (Hamirostra melanosternon)
auteur : Aviceda CC 3.0
Deze soort maakt zijn nest in bomen, meestal langs waterpartijen.
Het nest wordt gemaakt uit ruw gevlochten takken, met in het midden zacht materiaal voor een legsel van meestal twee eieren.
De broedtijd bedraagt 40 dagen, de jongen verlaten het nest na ongeveer 60 dagen.
De buizerdwouw heeft een groot verspreidingsgebied binnen Australië, maar mijdt de kustgebieden.
Het leefgebied bestaat uit voornamelijk open gebied, spaarzaam bebost of laag scrubland (kreupelhout, struikgewas en verspreid voorkomende bomengroei).
Het is een betrekkelijk schaarse vogel die nog het meest gezien wordt in Queensland.
Buizerdwouw (Hamirostra melanosternon)
auteur : Benjamint444 CC 2.0
De buizerdwouw heeft een enorm groot verspreidingsgebied en daardoor is de status kwetsbaar (voor uitsterven) niet waarschijnlijk.
De grootte van de populatie wordt geschat op 670 tot 6700 volwassen vogels en dit aantal neemt af, maar in laag tempo (minder dan 30% in tien jaar).
Om deze redenen staat de buizerdwouw als niet bedreigd op de Rode Lijst.
Buidelkikkers (Gastrotheca) zijn een geslacht van kikkers uit de familie Hemiphractidae.
Vroeger werd de groep ook wel tot de niet meer erkende familie Amphignathodontidae gerekend en later tot de familie Leptodactylidae.
De buidelkikker (Gastrotheca marsupiata) werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1841 door Auguste Duméril en Gabriel Bibron, Franse zoölogen.
Er zijn 64 verschillende soorten, sommige soorten zijn pas zeer recentelijk wetenschappelijk beschreven, zoals Gastrotheca pulchra uit 2007.
Alle soorten leven in tropische regenwouden in Zuid-Amerika, van Costa Rica en Panama tot Brazilië en Argentinië.
gehoornde buidelkikker (Gastrotheca cornuta)
foto : Atlanta Botanical Garden op aark.portal.isis.org
De buidelkikker (Gastrotheca marsupiata) is een kikker uit de familie Hemiphractidae.
Oorspronkelijk werd de wetenschappelijke naam Hyla marsupiata gebruikt.
De buidelkikker bereikt een lengte van ongeveer vier centimeter.
De lichaamskleur is groen en het lichaam heeft twee tot drie donkergroene zeer dun zwartomzoomde strepen van achterzijde tot kop, zwart gespikkelde flanken en een witte buik met vele kleine zwarte vlekjes.
De voor- en achterpoten hebben een dun zwartomzoomde resp. vlekpatroon en bandering.
Omdat ze van kleur kunnen veranderen en ook bruine exemplaren voorkomen kan de kleur verschillen.
De drie strepen kunnen wat vlekkerig zijn maar zijn altijd voorzien van een dunne zwarte omzoming.
buidelkikker (Gastrotheca excubitor)
foto : catenazzi op diertjevandedag.classy.be
De buidelkikker (Gastrotheca marsupiata) komt voor in delen van Zuid-Amerika en leeft in de landen Bolivia en Peru.
De habitat bestaat uit dichte regenwouden waar het erg vochtig en warm is en het vaak regent.
Op het menu staan insecten, wormen en andere kleine ongewervelden.
Deze soort dankt de naam aan de buidel-achtige huidflap op de rug van de vrouwtjes waar de larven hun embryonale stadium doorlopen.
Het geen echte buidel maar eerder een dunne huidflap, de eitjes zijn goed te zien.
Er zijn ook soorten kikkers waarbij de eitjes op de rug worden 'gelijmd', zoals de vroedmeesterpadden.
De eitjes worden in de buidel afgezet en bevrucht, waarna de larven na enige tijd uit het ei komen.
Ze blijven een tijdje in de buidel tot ze het larve-stadium voor een deel doorlopen hebben maar de vrouwtjes gaan na enkele weken naar het water waar de kikkervisjes nog doorgroeien tot kleine kikkertjes; ze hebben dus oppervlaktewater nodig voor de ontwikkeling.
De brulkikker, ook wel rundkikker of stierkikker (Lithobates catesbeianus of Rana catesbeiana) is een grote kikker uit de familie echte kikkers of Ranidae.
De wetenschappelijke naam van deze soort is als voor het eerst beschreven door Shaw (George Shaw was een Britse botanicus en zoöloog.) in 1802.
Het natuurlijke verspreidingsgebied ligt in het oostelijke en centrale deel van de Verenigde Staten.
Engels : Bullfrog, American bullfrog Duits : Ochsenfrosch Frans : Le grenouille taureau, ouaouaron, wawaron, grenouille mugissante
De brulkikker is een grote soort die 15 tot 23 centimeter lang wordt.
De kikker is alleen al aan de grootte te herkennen, maar ook aan de groene rug en meestal witte maar soms roodoranje buik en de oranje ogen met horizontale spleetpupil.
De mannetjes zijn te herkennen aan de zeer grote trommelvliezen of tympana, zichtbaar als ronde, zwarte en schijfvormige plekken aan weerszijden van de kop.
Bij mannetjes zijn deze twee keer zo groot als het oog, bij vrouwtjes ongeveer even groot.
In tegenstelling tot vrijwel alle andere Europese kikkers ontbreken de huidplooien aan weerszijden van de rug, dorsolaterale lijsten genoemd, volledig.
Wel loopt een huidplooi (klierlijst) van achter het oog over het trommelvlies naar de basis van de achterpoten.
Het geluid van de brulkikker klinkt zeer hard en wordt wel vergeleken met het loeien van een rund (wrhummm..), daaraan is ook de naam te danken.
De kikkervisjes worden tot 15 centimeter lang en zijn bruingroen met kleine donkere vlekjes.
juveniele Lithobates catesbeianus
auteur : TheAlphaWolf CC 3.0
De brulkikker leeft vooral van ongewervelde dieren.
De kikker eet echter alles wat in de grote bek past, en omdat hij zeer groot kan worden, zijn inheemse amfibieënsoorten niet veilig, maar ook kuikens van watervogels, knaagdieren, hagedissen en zelfs jonge (gif)slangen worden in één keer doorgeslikt.
In het oorspronkelijke leefgebied zijn schildpadden en zelfs jonge krokodilachtigen niet veilig, deze komen in Italië niet voor.
Het ontbreken van grote schildpadden en krokodilachtigen is ook een van de redenen dat de kikker zich massaal kan vermenigvuldigen omdat deze dieren belangrijke vijanden zijn en de populaties in het natuurlijke leefgebied in stand houden.
Kikkervis(je) van de brulkikker
auteur : Dawson CC 2.5
De voortplanting vindt plaats als de temperaturen stijgen tot 17-21 graden Celsius.
De mannetjes omklemmen de vrouwtjes bij de oksels, deze paargreep wordt wel amplexus genoemd.
De paarlust is berucht, vele koivissen en karpers legden het loodje nadat ze door de enorme en kennelijk bijziende dieren in een dodelijke paaromhelzing genomen werden.
Het aantal eitjes kan oplopen tot 10.000 tot 25.000 stuks, die als grote matten onder het wateroppervlak drijven.
Na ongeveer één tot twee weken komen de 12 tot 15 millimeter lange kikkervisjes tevoorschijn.
Het larvestadium duurt twee tot drie jaar, zowel in Noord-Amerika als in Italië.
De kikkervisjes bereiken een lengte van 12 tot 14,5 cm, soms groter dan 16 cm.
Na de metamorfose echter zijn de kleine kikkertjes drie tot zes centimeter lang.
Na twee tot vier jaar zijn ze geslachtsrijp, de brulkikker kan in de natuur zestien jaar oud worden.
verspreidingskaart van de brulkikker
auteur : Co CC 3.0
In de jaren 70 en 80 zijn brulkikkers massaal in West-Europa ingevoerd als fauna voor tuinvijvers.
Meestal gingen ze als kikkervisjes over de toonbank, maar ook volwassen exemplaren zijn geliefd, om de grote kikkerbillen.
Hoewel men aanvankelijk dacht dat de brulkikker zich in het Nederlandse klimaat niet kon voortplanten, bleek in de jaren 90 dat dit wel het geval was.
Men vreesde een zelfde scenario als met de agapad (Chaunus marinus) die zich in Australië had ontwikkeld tot een invasieve soort, net als de agapad zet de brulkikker enorme hoeveelheden eitjes af.
Om die reden werd import in de EU verboden.
In Duitsland werden in 2001 nog verschillende populaties gemeld, en in België haalde de soort in 2007 het nieuws doordat de kikker het ecologisch evenwicht in het Netegebied dreigde te verstoren.
In september 2010 werden in twee vijvers in het Nederlands-Limburgse Baarlo brulkikkers en kikkervisjes aangetroffen.
Dit leidde tot verontrusting bij amfibieënspecialisten en omwonenden.
Er werd een informatieavond voor omwonenden georganiseerd.
De bruine kikker (Rana temporaria) is een kikker uit de familie echte kikkers (Ranidae).
De bruine kikker is een van de bekendste soorten kikkers en komt in grote delen van Europa voor.
Het is tevens een van de algemeenste soorten, ook in Nederland en België.
Andere benamingen in het Nederlandse taalgebied zijn brune puut (Zeeuws) en broene kwekker (Limburgs).
De wetenschappelijke naam van deze soort is voor het eerst beschreven door Linnaeus in 1758.
De bruine kikker is één van de wijdst verspreide soorten in Europa.
De kikker ontbreekt alleen in Portugal en komt slechts in een klein deel van het land voor in Spanje, Italië en Griekenland.
De soort is daarnaast uitgezet in Japan.
In Scandinavië komt de kikker voor tot boven de poolcirkel en is in Europa de meest noordelijk voorkomende amfibie.
Engels : Common frog, European common frog, European common brown frog Duits : Grasfrosch Frans : La Grenouille rousse
De bruine kikker komt in zeer vele biotopen voor, zoals bossen, heidevelden, graslanden, ruderale terreintjes, en duinen.
Enige voorwaarde is de aanwezigheid van begroeiing en een strooisellaag of andere vochtige plekjes waar hij overdag kan schuilen.
In heel open gebieden als agrarische landschappen of zeer droge gebieden komt de soort niet voor.
De bruine kikker is slechts tijdens de voortplanting en de overwintering aan water gebonden en leeft buiten de wintermaanden en het vroege voorjaar op het land.
In vergelijking met de Zuid Europese verwanten heeft de bruine kikker een voorkeur voor wat koelere, vochtige gebieden, in bergbeken is het een van de algemeenste soorten.
De kikker komt voor in laaglanden op zeeniveau tot berggebieden, in de Pyreneeën komt de soort voor tot bijna 2700 meter boven zeeniveau.
In zure, voedselarme milieus (heidevennen, veengebieden) vinden we vaker de heikikker.
In Nederland en België worden verschillende biotopen gebruikt als voortplantingswater, van sloten en kleine poelen tot rietgordels van grotere visrijke wateren.
Ook minder natuurlijke wateren als stads- en tuinvijvers worden veelal voor dit doel gebruikt.
Het landbiotoop bestaat vaak uit naastgelegen houtwallen, bossen en andere begroeide delen met een strooisellaag die als schuilplaats wordt gebruikt.
De bruine kikker is een relatief grote, gedrongen kikker met een grote, platte kop en een relatief stompe snuit.
De kikker wordt gemiddeld ongeveer 7 tot 9 centimeter lang.
Mannetjes kunnen tot maximaal 10 cm lang worden.
De vrouwtjes worden gemiddeld groter en bereiken maximaal 11 cm.
De kleur van de bruine kikker is altijd bruin, vrouwtjes neigen vaak meer naar rood, maar de variatie is enorm en ieder exemplaar heeft een iets afwijkende tekening.
Kenmerkend is de grote donkerbruine driehoekige vlek van de neusgaten over het oog naar de bovenzijde van de voorpoot, in de vlek is het trommelvlies gelegen dat ongeveer dezelfde kleur heeft en moeilijk te zien is.
Het trommelvlies of tympanum is ongeveer 3/4 van de diameter van het oog, een verschil met sommige andere soorten.
Op de bovenlip is vaak, maar niet altijd, een lichtere streep aanwezig.
Op de bovenzijde van de rug zijn twee huidplooien of dorsolaterale lijsten aanwezig die goed zichtbaar zijn door de lichtere kleur, met op het midden van de rug een lichtere maar niet altijd duidelijk zichtbare streep.
De achterpoten zijn altijd donker gebandeerd al kan de intensiteit variëren van duidelijk gebandeerd tot nauwelijks waarneembaar.
De buik is wit tot geelwit en vertoont soms een lichte grijze marmertekening bij de mannetjes tot een gele of rode marmertekening bij de vrouwtjes.
De keel is vaak wit of soms grijs met vaak een lichtere middenstreep.
De dieren foerageren alleen, omdat ze zelden voedsel vinden waar meer dan één hyena van kan leven.
Bij grote karkassen houden zich zelden meer dan drie dieren op.
Tijdens het foerageren kunnen ze afstanden afleggen van wel 54 kilometer.
De kleur van de kikker verandert tijdens de voortplantingstijd, de vrouwtjes krijgen gele en rode kleuren aan de flanken.
Mannetjes worden wat grijzig, soms met blauwe vlekjes op de flanken, maar ze worden niet blauw zoals de heikikker.
De kleur van de rug en bovenzijde van de kop is zeer variabel: van uniform bruin en ongetekend tot juist duidelijk gevlekt.
Bij populaties in berggebieden komen grillige zeer donkerbruine tot zwarte vlekken voor.
De meeste exemplaren hebben een onregelmatige tekening van donkere grillige vlekken op een lichtbruine achtergrond.
Geel- en oranjebruine en zelfs roodachtige exemplaren komen ook voor.
De ogen puilen duidelijk uit en zijn aan de zijkanten van de kop gepositioneerd.
De achterpoten zijn zeer lang, de vijf tenen dragende achterpoten hebben zwemvliezen, de vier vingers dragende voorpoten niet.
De eerste teen is langer dan de tweede, een onderscheid met andere soorten, de metatarsusknobbel van de mannetjes is relatief klein en zacht.
Tijdens de paargreep(amplexus) zie je duidelijk het verschil tussen mannetje en vrouwtje
auteur : Joostmooij from nl CC 3.0
De larven zijn lichtbruin gekleurd, ze hebben lichtere stipjes en een relatief lange staart.
De mondvelden van de larven zijn geschikt als determinatiekenmerk, met een sterke loep is het mogelijk de mondvelden te inspecteren en zo de structuur van de liptandjes te bepalen.
Op de onderlip zijn vier rijen aanwezig, de larven van de meerkikker en de Iberische groene kikker hebben hier drie rijen.
Van de vier rijen tandjes zijn er drie onderbroken.
Heikikkerlarven hebben twee rijen op de bovenlip, waarvan de onderste is onderbroken, en drie op de onderlip.
De springkikker heeft net als de bruine kikker vier rijen onderlipstandjes maar slechts drie rijen bovenlipstandjes.
Bruine kikker in Griekenland
auteur : Richard Bartz CC 2.5
De bruine kikker is een typische bodembewoner.
Desondanks kan hij wel degelijk klimmen, b.v. in een conifeerhaag.
Dankzij de krachtige en lange achterpoten is het een uitstekende springer en zwemmer.
Het zwemvermogen wordt verder vergroot door de zwemvliezen tussen de tenen, die voor een efficiëntere voortstuwing zorgen.
Meestal wordt de kikker op enige afstand van het water aangetroffen, zo'n 800 tot 1000 meter.
Alleen tijdens de voortplantingstijd of op warme dagen wordt het water opgezocht.
De overwintering vindt vaak op de bodem van een poel plaats, maar kan zich ook op het land voltrekken.
De kikkers verzamelen zich rond de overwinteringsplaats waarbij soms de mannetjes kwaken.
Soms worden actieve kikkers waargenomen onder het ijs.
De bruine kikker is nachtactief, de trek naar het voortplantingswater vindt tijdens de schemering of 's nachts plaats.
Alleen in de voortplantingstijd zijn de kikkers zowel overdag als 's nachts actief.
De larven en pas gemetamorfoseerde dieren zijn dagactief en schuilen 's nachts.
Bruine kikker in Noorwegen
auteur : Per from Norway CC 2.0
's Nachts gaat de bruine kikker op jacht en springt hij door de bossen over de bodem, op zoek naar voedsel.
De bruine kikker kan zoals de meeste kikkers statische beelden niet scherp zien en hapt naar alles wat beweegt en in de bek past.
De kikker grijpt de prooi met de snelle schiettong en duwt ze met behulp van de ogen omlaag.
Op het menu staan voornamelijk ongewervelden als insecten (kevers, sprinkhanen), wormen, duizendpoten en (naakt-)slakken.
Af en toe worden kleine gewervelde dieren gegeten zoals muizen en kleinere kikkers.
Volwassen kikkers hoeven maar twee tot drie keer per week te eten, in tegenstelling tot de jongen.
Deze moeten veel voedsel eten om probleemloos verder te kunnen groeien.
De bruine kikker heeft vele vijanden, in Europa zijn zo'n 20 soorten vogels die de kikker eten, zoals de witte en zwarte ooievaar, de bosuil en de buizerd.
Vijandelijke zoogdieren zijn de bunzing, de das en de vos.
Ook scharrelaars als de bruine rat en het wild zwijn eten de kikker als ze de kans krijgen.
Grote roofvissen als de forel jagen onder water op bruine kikkers, op de oever en op het land is de ringslang een belangrijke vijand.
Met name de ringslang is van zijn voedsel deels afhankelijk van de bruine kikker, andere kikkers worden ook gegeten maar zijn vaak niet zo algemeen.
Ook het voorkomen van een aantal marterachtigen kan afhankelijk zijn van de populatiegrootte van de bruine kikker.
De pas uitgekomen larven worden vaak gegeten door kleine watersalamanders.
De bruine hoornpad, ook wel bruine hoornkikker (Xenophrys baluensis) is een kikker uit de familie Megophryidae.
Vroeger behoorde de soort tot het geslacht Megophrys, er is overigens ook een soort genaamd Leptobrachella baluensis binnen de familie Megophryidae.
De wetenschappelijke naam van deze soort is beschreven door Boulenger in 1899.
Het is een vrij zeldzame soort met een klein verspreidingsgebied, alleen in noordelijk Borneo, op en om de berg Kanibalu is de bruine hoornpad te vinden.
De bruine hoornpad wordt ongeveer 7 centimeter groot, en leeft in bossen en moerassen met liefst een dikke strooisellaag.
In de paartijd vooral bij beekjes met ondergedoken stenen waar de larven behoefte aan hebben.
Deze zuigen zich vast aan een steen om micro-organismen uit het water te filteren.
De bruine hoornpad heeft een roodbruine tot beige rug en poten, de flank en buik zijn vaak donkerder en gevlekt.
De hoorntjes op de 'wenkbrauwen' zijn niet zo groot als bij andere soorten en de bek is zeer breed.
Deze bodembewonende kikker leeft in de strooisellaag van het bos en is daar goed op aangepast, het lichaam ziet er uit als een blad.
De kikker ligt vaak op een prooi te wachten, die vervolgens geheel wordt doorgeslikt, maar gaat ook actief op jacht.
In de paartijd blijft een koppeltje ongeveer een week bij elkaar en na de eiafzet leven ze weer solitair.
Het enige criterium voor een prooi is dat het in de bek past, insecten, hagedissen, spinnen, krabben en zelfs schorpioenen worden verzwolgen.
De kikker kan erg dik worden als hij in een prooirijke omgeving leeft, en hapt altijd toe.
De bruine breedvleugeluil (Diarsia brunnea) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen, de Noctuidae.
Voor het eerst beschreven door Denis & Schiffermüller in 1775.
Gelijkende soorten zijn de variabele breedvleugeluil (D. mendica), de moerasbreedvleugeluil (D. dahlii), de moerasheide-aarduil (Protolampra sobrina), de hoogveenaarduil (Coenophila subrosea) en de ruituil (Xestia stigmatica).
Engels : Purple Clay Duits : Braune Erdeule Frans : le Point noir, la Noctulelle brune
De soort komt verspreid over het noorden van het Palearctisch gebied voor.
De bruine breedvleugeluil is in Nederland een algemene en in België een vrij algemene soort.
Zijn habitat zijn loofbossen en met bomen begroeide heiden.
Diarsia brunnea
auteur : Ernest van Asseldonk CC 3.0
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 16 en 20 millimeter.
De voorvleugel is breed en vergeleken met andere Diarsia-soorten meestal vrij effen getekend.
De grondkleur varieert van rozeachtig bruin tot warm purperachtig bruin, verse exemplaren hebben vaak een blauwviolette weerschijn.
De niervlek heeft dezelfde kleur als de rest van de vleugel met een lichte omtrek, of is helemaal licht strokleurig en valt daardoor juist extra goed op.
Het gedeelte van het wigvormige vlak tussen de ringvlek en niervlek is meestal zwartachtig.
De golflijn kenmerkt zich door een grillig verloop.
De waardplanten zijn vóór de overwintering vooral kruidachtige planten, waaronder vingerhoedskruid en helmkruid; daarna ook houtige planten en loofbomen zoals bosbes, struikhei, wilg, braam en berk.
De vliegtijd is van half mei-eind augustus in één generatie.
De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen.
Rups: augustus-mei.
De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag in de strooisellaag, verpopt zich in de grond.
De soort overwintert als rups op de grond.
Diarsia : diarsis = een opstanding. De betekenis daarvan is niet duidelijk. Hübner geeft geen uitleg. Er zou een verband mogelijk zijn met een haarpluimpje op het anale deel van het mannetje en dat zou soms rechtop komen te staan. brunnea : brunneus = bruin, naar de grondkleur van de vlinder.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine banaanrietkikker (Afrixalus dorsalis) is een kleine kikker uit de familie rietkikkers (Hyperoliidae).
De wetenschappelijke naam werd voor het eerst gepubliceerd in 1875 door Peters (Wilhelm Carl Hartwig Peters, een Duitse natuuronderzoeker, zoöloog, anatoom en ontdekkingsreiziger).
De bruine banaanrietkikker komt voor in de noordwestelijke 'uitstulping' van Afrika, en alleen in het zuiden.
Engels : Brown Banana Frog, Cameroon Banana Frog, Striped Spiny Reed Frog Duits : Afrixalus dorsalis Frans : Afrixalus dorsalis
Bruine banaanrietkikker
auteur : Bernard Dupont CC 2.0
De kleur van deze kikker is meestal bruin, soms met een iets groenige tint.
De lengte is ongeveer 2,5 centimeter, vrouwtjes worden iets groter tot ongeveer 3 cm .
Aan weerszijden van het midden van de rug loopt een brede, lichtere lengtestreep of vlekkenrij en ook de bovenzijde van de dijen is lichter.
De ogen zijn opvallend groot en hebben een goudgele kleur met een donkere rand.
De onderzijde van de keel en de buik zijn wit, en de achterpoten zijn goed ontwikkeld en hiermee kunnen relatief grote sprongen worden gemaakt voor een kikkertje van nog geen drie centimeter.
Er zijn vijf ondersoorten die uiterlijk allemaal iets verschillen.
Afrixalus dorsalis
auteur : Brian Gratwicke CC 2.0
Het voedsel bestaat uit kleine insecten waarop 's nachts wordt gejaagd, overdag verstopt de kikker zich in een boom of struik.
Net zoals de banaanrietkikker (Afrixalus uluguruensis) schuwt deze soort de mens niet.
Bruine banaanrietkikker
auteur : Brian Gratwicke CC 2.0
De bruine banaanrietkikker houdt van zowel hoge bomen als een open vegetatiestructuur, dus bananenplantages zijn ideaal voor deze soort die er plaatselijk massaal te vinden is.
Soms worden enkele exemplaren per ongeluk nog wel eens mee verscheept, maar er zijn nog geen overzeese populaties ontdekt, in tegenstelling tot de gevaarlijke 'bananenspin' (oa Phoneutria) die wel eens in het Rotterdamse havengebied is aangetroffen na te zijn meegelift.
De bruinbandspanner (Scotopteryx chenopodiata) is een nachtvlinder uit de familie van de spanners.
Het imago kan verward worden met de malvabandspanner en de bruine snuituil.
Voor het eerst beschreven door Linnaeus in 1758
Engels : Shaded Broad-bar Duits : Braunbinden-Wellenstriemenspanner Frans : la Phalène de l ansérine , la Chénopodie Oude Nederlandse naam : gestreepte spanner
In Nederland en België is de bruinbandspanner niet zo gewoon.
In België komt hij verspreid over het hele land voor, in Nederland zijn vier kerngebieden: het zuidwesten, Zuid-Limburg, Oost-Groningen en de duinen op enkele waddeneilanden.
De vliegtijd is van juni-eind augustus in één generatie.
De vlinders kunnen overdag gemakkelijk opgejaagd worden uit het gras of uit andere lage vegetatie.
Ze kunnen in het donker op bloemen worden waargenomen, maar komen slechts in kleine aantallen op licht.
Scotopteryx chenopodiata
auteur : James Lindsey at Ecology of Commanster CC 3.0
Voorvleugellengte: 16-19 mm.
Nogal variabel van kleur, maar gemakkelijk te herkennen.
De voorvleugel is effen geelbruin of dofbruin met een duidelijke donkerder bruine dwarsband.
Deze dwarsband bestaat uit een aantal smallere banden, waarvan de middelste lichter en vaak grijsachtig getint is.
Meestal is er een donker schuin streepje in de vleugelpunt aanwezig.
De malvabandspanner (Larentia clavaria) is groter, fijn bespikkeld en de binnenrand van de middenband is getand of voorzien van twee duidelijke inkepingen; ook heeft de malvabandspanner witachtige randen langs de dwarslijnen en een zwakke zigzaggende golflijn.
De bruine snuituil (Hypena proboscidalis) heeft zeer lange palpen.
De levenscyclus verloopt als volgt : Rups : augustus-juni.
De soort overwintert als rups en verpopt zich waarschijnlijk in de strooisellaag.
Zijn habitat zijn open grazige plaatsen, waaronder graslanden, heiden, brede bospaden, struwelen, ruige bermen en duinen, soms tuinen in de omgeving van deze biotopen.
De waardplanten zijn diverse grassen, wikke en klaver.
Scotopterix : skotos = duisternis en pteron = vleugel; wijzend op de donkere tekening op de vleugels van een aantal soorten, vooral de mediane band. chenopodiata : Chenopodium is het plantengeslacht ganzevoet door Linnaeus foutief als waardplantengenus aan deze soort toegevoegd.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
Deze kikker wordt niet langer dan 6 centimeter en de kleur van de rug en poten is roodbruin, de buik is wit en over het hele lijf zitten kleine, zwarte wratjes.
Vanwege het gedrongen lichaam en stompe kop denkt men eerder aan een pad-achtige als men deze kikker ziet.
De bronskikker houdt van klimmen, en zit meestal in bomen of struiken langs beken en rivieren en blijft altijd in de buurt van water.
De pupil is horizontaal en deze soort komt voor in Ecuador, in vochtige regenwouden in bergachtige streken en vaak bij watervallen en rotswanden.
Het is een nachtactieve soort die zich overdag verstopt tussen bladeren van planten en tijdens de schemering gaat jagen op insecten, wormen en andere kleine ongewervelden.
Bij het lokken van het vrouwtje maakt het mannetje harde blaffende geluiden die wel duidelijk hoorbaar zijn, maar in vergelijking met familiegenoten qua geluid meevallen.
Deze kikker heeft een enorm territorium waar vaak het hele leven in wordt doorgebracht en soortgenoten bevochten worden als ze te dichtbij komen, vooral geslachtsgenoten.
De Britse regelingen rond vlaggengebruik op zee zijn vaak ingewikkeld vergeleken met die van andere landen.
De vaandel die gehesen wordt op Britse schepen is afhankelijk van de functie van het schip.
Er zijn drie vaandels, de rode, de blauwe en de witte.
De zogenaamde red ensign, de blue ensign en de white ensign.
Het blauwe vaandel
auteur : publiek domein - vrije foto
Het blauwe vaandel is bedoeld als staatsvlag ter zee voor overheidsschepen, maar is ook voor schepen van de Royal Naval Reserve en voor koopvaardijschepen waarop een bepaald aantal mensen met een geschiedenis bij de marine werken.
Het blauwe vaandel is ook voor een aantal oude Britse scheepsclubs (behalve tijdens de beide wereldoorlogen).
Het rode vaandel
auteur : publiek domein - vrije foto
Sinds 1864 doet het rode vaandel dienst als handelsvlag.
Het witte vaandel
auteur : publiek domein - vrije foto
Het witte vaandel doet dienst als marinevlag.
Buiten de zeevaart zijn er verschillende vlaggen die gebaseerd zijn op deze vaandels, sommigen gebruiken dezelfde kleuren, andere vlaggen hebben een meer excentriek veld, zoals het hemelsblauw van de vlag van de Britse Royal Air Force.
Vaandel van de Royal Air Force
auteur : Butter Stick - vrije foto
De vlag van Fiji en de vlag van Tuvalu zijn beiden hemelsblauwe vaandels.
Niue, een zelfregerende eilandengroep van Nieuw-Zeeland is een gele vaandel, waar het Sint-Georgekruis van de Union Flag echter is bijgewerkt met een gestileerde versie van het Zuiderkruis.
De vlag van het Brits Antarctisch Territorium heeft een wit veld met daarop het schild van het gebied.
Vlag van Fiji sedert 10 okt 1970
auteur : publiek domein - vrije foto
Vlag van Tuvalu
auteur : publiek domein - vrije foto
Vlag van Niue
auteur : SKopp - vrije foto
Vlag van het Brits Antarctisch Territorium
auteur : Masur CC 2.5
Voor 1864 waren rood, wit en blauw de kleuren van de drie squadrons van de Royal Navy, die gevormd werden door de reorganisatie van de marine in 1652 door Robert Blake.
Elk squadron had zijn eigen respectievelijke kleuren.
Het rode squadron patrouilleerde de Caraïbische eilanden en de noordelijke Atlantische Oceaan, het witte de kust van de Britse eilanden, Frankrijk en de Middellandse Zee, terwijl het blauwe vooral voer in de zuidelijke Atlantische Oceaan, de Stille Oceaan en de Indische Oceaan.
De vlaggen van de vroegere Britse kolonies hebben vaak de achtergrond van hun beschermende squadron.
Bermuda (rood), Australië en Nieuw-Zeeland (blauw) volgden dit patroon.
Vroege vlaggen van de Amerikaanse kolonies voor de Revolutie waren gewijzigde Rode Vaandels.
De Grand Union Flag voegde zes witte strepen toe aan de vaandel, en in 1777 werd de Union Flag in het kanton vervangen door de huidige sterren.
Vaandel van de RFA (militaire bevoorrading)
vrije foto
Vaandel van het Britse ministerie van defensie
vrije foto
Vaandel van de RMAS (burgerbevoorrading)
vrije foto
Vaandel van de Royal Engineers (geniesoldaten)
vrije foto
Logistiek korps onder bevelvoerend officier
vrije foto
Logistiek korps onder bevelvoerend onderofficier
vrije foto
Douane en accijnzen
vrije foto
Vaandel van de zeecadetten
vrije foto
Elk squadron had zijn eigen officieren. Bijvoorbeeld Horatio Nelson was viceadmiraal van het Witte Squadron op het moment van zijn dood.
In 1868 maakte de Britse admiraliteit de Blauwe vaandel de vlag van schepen onder het bevel van de Canadese regering.
In 1892 keurde de Admiraliteit het gebruik van de Rode vaandel goed op Canadese handelsschepen.
Een blauwe vaandel met het wapenschild van Québec werd gebruikt als Vlag van Québec tot 1950.
Van 1870 gebruikte Canada officieus een Rode vaandel met de wapens van de provincies als de nationale vlag (het Canadese Rode Vaandel).
In 1924 werd de vlag officieel aangenomen.
De provinciale schilden met het wapen van Canada.
De rode vaandel werd in 1965 na een lang debat vervangen door de huidige vlag van Canada.
Vuurtoren autoriteiten van Schotland en Isle of Man
vrije foto
De bloedzuigers (Hirudinea) zijn wormachtige verwanten van de regenworm.
Het grote verschil echter is het feit dat bloedzuigers zuignappen aan beide uiteinden van hun lichaam hebben. Ook bezitten ze vaak tanden. De bloedzuiger ontleent zijn naam aan het feit dat veel soorten bloed zuigen uit dieren en/of mensen.
Er zijn twee orden van echte bloedzuigers (Euhirudinea):
Rhynchobdellida, "kaakloze" bloedzuigers.
Arhynchobdellida, "proboscisloze" bloedzuigers.
Bloedzuigers worden vooral gevonden in gebieden waar zoet water aanwezig is, al kunnen sommige soorten ook in de zee worden aangetroffen. De meeste bloedzuigers zijn relatief klein, ongeveer 0,5 5 cm. Sommige soorten kunnen echter 30 cm lang worden.
Engels : Leech Duits : Egel, Blutegel Frans : sangsue
bloedzuigers
Enkele bekende soorten bloedzuigers in de Benelux zijn: de medicinale bloedzuiger, de visbloedzuiger en de onechte paardenbloedzuiger.
De medicinale bloedzuiger (soms afgescheiden als Hirudo medicinalis) werd gebruikt voor aderlatingen. Men zette de bloedzuiger op de huid en hij zoog het bloed op. Daarna werd het bloed eruit geduwd want anders zou de bloedzuiger verzadigd zijn. Aan de hand van het bloed werd de ziekte vastgesteld. De medicinale bloedzuiger beschikt over een stof, het zogenaamde hirudine die de bloedstolling tegengaat. Hierdoor is het dier in staat ongestoord te zuigen. Vroeger kon men bloedzuigers in de apotheek kopen. In sommige grote Amerikaanse staten en in Azië wordt de bloedzuiger nog gebruikt. Weliswaar in veel mindere mate dan vroeger, vooral als men weet dat honderddertig jaar geleden alleen al in de Parijse ziekenhuizen zon zes miljoen bloedzuigers werden gebruikt.
De achterste zuignap bevindt zich aan de achterzijde van het lichaam, de voorste zuignap bevindt zich rondom de mond. Deze mond is met drie aparte kaken uitgerust. Elke kaak bevat een aantal scherpe tanden waarmee de huid van een prooi kan worden doorboord. Het bloed wordt hierna naar binnen gezogen door middel van een gespierde farynx (slokdarmhoofd). Deze is vlak achter de mond gesitueerd. Door middel van een in de mond afgescheiden secreet wordt belet dat het bloed van de gastheer stolt voordat de bloedzuiger zijn hele darmkanaal heeft gevuld. Dit heeft elf paar blindzakken, waarin het opgezogen bloed heel lang, zelfs meerdere maanden vrijwel onveranderd blijft.
Aan het voorste gedeelte van het lichaam (een hoofd is niet goed te onderscheiden) bevinden zich tien ogen. Bloedzuigers zijn tweeslachtig; paring vindt plaats tussen twee verschillende dieren en is wederkerig. De eieren worden gehuld in broedzakjes die de bloedzuiger meedraagt op zijn buik en later op de bodem van de vijver laat vallen. Bloedzuigers verplaatsen zich door middel van hun zuignappen. Eerst wordt de voorste zuignap op de ondergrond geplaatst, dan trekt hij zijn lichaam samen en plaatst hij de achterste zuignap achter de voorste. Hierna schuift hij zijn lichaam opnieuw naar voren.
medicinale bloedzuiger - opgezwollen met bloed auteur : Maderibeyza CC 3.0
Medicinale bloedzuigers zijn nu zeldzaam in Nederland. Het is nog onduidelijk of dit te wijten is aan biotoopvernietiging of het stoppen van de import van bloedzuigers. Ze zijn te herkennen aan de donkergroene rug met roodgele lengtestrepen onderbroken door zwarte stippen. De zeer algemene en ongevaarlijke 'onechte paardenbloedzuiger' Haemopis sanguisuga heeft een egaal donkergroene of zwarte rug.
Een andere bloedzuiger is de visbloedzuiger (Piscicola geometra). Hij is vrij langerekt en is groen met witte banden. Deze bloedzuiger leeft in vijvers, beken en sloten en blijft vooral aan stekelbaarsjes en snoek vastzitten. Hij leeft van het bloed van de vissen. Als de eitjes, die ze op de bodem van de vijver leggen uitkomen, zwemmen de kleine bloedzuigertjes naar een waterplant en klimmen ze erop om zich daarna aan een voorbijzwemmende vis vast te haken en het bloed op te zuigen. Ook andere soorten visbloedzuigers komen voor in de België en Nederland.
visbloedzuiger - Piscicola geometra
De Eendenbloedzuiger (Theromyzon tessulatum) probeert zich vast te zetten op de snavel van een eend, waarna hij het neusgat binnendringt en vastzet om zich met bloed te voeden. Als hij zich volgegeten heeft verlaat hij de gastheer weer. Hij reageert op de schaduw en de golfbewegingen veroorzaakt door de eend.
Een andere bekende soort is de paardenbloedzuiger of Limnatis nilotica, die in Algerije, Egypte en Syrië voorkomt en grote overlast veroorzaakt als hij zich vastzet op de neusgaten of op het slijmvlies van drinkende dieren. Ook kan hij zich vastzetten in andere inwendige openingen, ook bij mensen. Hij voedt zich met bloed en kan bloedarmoede en verstikking veroorzaken.
De in Nederland en België zeer algemeen voorkomende 'onechte paardenbloedzuiger' Haemopis sanguisuga verdient de naam bloedzuiger eigenlijk niet, want hij voedt zich vooral met slakken of rottend vlees.
reuzenbloedzuiger - giant leech
Er bestaan talloze huismiddeltjes die preventief tegen bloedzuigers zouden helpen, waarvan het effect betwist wordt. Het enige werkelijk effectieve preventieve middel tegen bloedzuigerbeten is het vermijden van de habitat van het dier.
Wanneer men toch gebeten wordt dan laat het dier meestal na ongeveer 20 minuten zelf los. De wond zal door de stollingsremmende middelen in het speeksel van de bloedzuiger langer bloeden dan gewoonlijk. Jeuk is ook vaak gesignaleerd. Een beet van een bloedzuiger veroorzaakt geen levensbedreigend bloedverlies. Wel kunnen via bloedzuigers ziekteverwekkers worden overgebracht, of kan het speeksel een allergische reactie veroorzaken.
De zeer algemene en ongevaarlijke 'onechte paardenbloedzuiger' Haemopis sanguisuga heeft een egaal donkergroene of zwarte rug.
De blauwgevlekte salamander (Ambystoma laterale) is een tot 13 centimeter lange landbewonende salamander uit de familie molsalamanders (Ambystomatidae).
Engels : Blue-spotted salamander man Duits : Blauflecken-Querzahnmolch, Blaupunkt-Querzahnmolch Frans : Salamandre à points bleus
Blauwgevlekte salamander auteur : IronChris CC 3.0
Deze soort is meestal zwart met kleine blauwe en witte vlekjes op vooral flanken en poten maar ook op de rug, sommige exemplaren zijn iets lichter tot grijs van kleur. De salamander komt voor in Canada (Québec, en in de Verenigde Staten; in de staten Minnesota, Massachusetts, Illinois, Wisconsin en Michigan.
Van andere soorten die erop lijken, zoals Jeffersons salamander (Ambystoma jeffersonianum), verschilt deze soort door de kortere pootjes en meer vlekken op de flanken en rug.
Ambystoma laterale bron : Naturama.ca
De blauwgevlekte salamander leeft in bosachtige, vochtige omgevingen zoals moerassen en begroeide weilanden met vennetjes waar geen vissen in leven, want deze eten de larven op. In de streken waar de soort voorkomt is het vaak de meest aangetroffen amfibie in het bos, maar de salamander wordt wel zeldzamer en is beschermd.
Het voedsel bestaat uit kleine ongewervelden zoals insecten en wormen die tijdens de schemering en 's nachts worden gevangen.
Zodra het ijs van de winter gesmolten is begint de paartijd, en al enkele dagen later worden eitjes gelegd die na twee weken uitkomen en begin juni kruipen de jonge salamanders het land op.
De eitjes worden door de vrouwtjes op de bodem van het water één voor één tegen bladeren geplakt, maar kunnen ook in groepjes als een paar kleine gelei-achtige balletjes worden afgezet.