Boerenwormkruid (Tanacetum vulgare, synoniem: Chrysanthemum vulgare) lijkt op Jakobskruiskruid (Jacobaea vulgaris subsp. vulgaris), maar heeft in tegenstelling tot deze plant geen gele stralenkrans van straalbloempjes. In het grootste deel van Europa en het noordelijke deel van Azië komt boerenwormkruid van nature voor.
Engels : Tansy, Tanacetum vulgare, Common Tansy, Bitter Buttons, Cow Bitter, Mugwort, Golden Buttons Duits : Rainfarn Frans : La tanaisie commune, barbotine
De botanische naam Tanacetum is vermoedelijk afgeleid van het Oudgriekse woord 'athanasia' dat 'onsterfelijk' betekent. Het heeft deze naam waarschijnlijk te danken aan het feit dat de bloemen niet makkelijk verwelken en lang hun gele kleur behouden, maar het kan ook duiden op een soort levensdrank die ervan gemaakt werd. Ook werd boerenwormkruid gebruikt voor het conserveren van lichamen. 'Vulgare' betekent 'algemeen voorkomend'.
Het is een vaste plant. De plant heeft een kantige donkerbruin gekleurde stengel en kan 60-120 cm lang worden en bloeit met platte schermen, die uit tientallen individuele bloemhoofdjes bestaan. De buisbloempjes staan in schijnschermen zeer dicht opeen en geven het scherm de stevigheid als van een kussentje. De hoofdbloei valt in de periode juni tot en met augustus en de nabloei kan tot aan de herfst aanhouden. De bladeren zijn afgebroken geveerd met naar de top van het blad veerdelig en de blaadjes veerspletig en bezet met klierharen. Deze klierharen zijn verantwoordelijk voor de wat onaangename kamferachtige geur, die bij aanraking verspreid wordt.
Omdat de olie die uit de plant kan worden gewonnen in principe giftig is, is het in de Verenigde Staten verboden om de plant te verkopen. Boerenwormkruid wordt tot de kompasplanten gerekend, omdat de bladeren in het volle zonlicht zich precies plat op het zuiden richten.
boerenwormkruid blad auteur : Kristian Peters CC 3.0
De plant komt veel voor op droge zandige grond en langs wegen.
Op boerenwormkruid komen spanrupsen (bijvoorbeeld Smaragdspanner) en rupsen van uiltjes voor. Ook voor de microvlinders Coleophora tanaceti, Coleophora trochilella, Depressaria emeritella, Dichrorampha flavidorsana, Dichrorampha petiverella, Gillmeria ochrodactyla en Isophrictis striatella.
Mieren houden niet van boerenwormkruid. Daarom werd het kruid vroeger wel bij keukendeuren geplant.
De solitaire bijen Colletes daviesanus, grasbij, halictus quadricinus, koolzwarte zandbij, pluimvoetbij en tronkenbij vliegen op deze plant.
Medisch
Raadpleeg bij gezondheidsklachten een arts.
Uitwendig kan het gebruikt worden als lotion bij schurft. Wat boerenwormkruid in de schoenen geplaatst zou helpen tegen chronische koorts. In de fytotherapie wordt het gebruikt tegen onder andere artritis en verkoudheid.
In de plant komt het giftige thujon voor dat wormafdrijvend, vooral van spoel- en lintwormen, is. Was het kruid veelvuldig in gebruik om een abortus op te wekken. Hoge doses veroorzaken duizeligheid, krampen, buikpijn en kunnen dodelijk zijn.
Boerenwormkruid bloemen auteur : Walter J. Pilsak CC 3.0
Verdelgingsmiddel
De etherische oliën uit de plant, zoals triticine, irisine en graminine, worden gebruikt in de receptuur voor insectenverdrijvende middelen. Om het huis vlo- en motvrij te houden werd het veel in huis gestrooid.
Keuken
In kleine hoeveelheden wordt boerenwormkruid vermengd in groenkoeken of ovenkoeken en gebruikt om de smaak van eieren te verbeteren.
Mythe
Volgens de Griekse mythe werd het kruid gebruikt om Ganymedes onsterfelijk te maken, nadat Zeus een oogje op hem had laten vallen. Op de berg Olympus werd hij vervolgens de waterdrager voor de goden (Aquarius) en de minnaar van Zeus.
De plant wordt gerekend tot de zogenaamde afweerkruiden. Het zou afweer bieden tegen hekserij, spoken en onweer.
De boerenstand bestaat uit een aantal sociale lagen in de agrarische wereld die voortkomen uit de economische waarde van het bedrijf.
De boer of agrariër is ontstaan tijdens de neolithische revolutie toen de mens in plaats van te jagen sedentair werd. Een aantal jagers ging met hun gezin over tot het vangen en verzorgen van dieren in een nederzetting. De eerste sociale stratificatie ontstond op deze wijze. In de Romeinse periode is de Europese Boerenstand in twee categorieën te plaatsen.
De Romeinse boerenstand
Deze bestond uit een klein aantal rijke tot zeer rijke grootgrondbezitters die een groot aantal slaven op hun landgoederen te werk stelden. Deze landgoederen voorzagen in de rijkdom van de grootgrondbezitter die vaak een bestuurlijke post in het leger of in Rome (of een andere stad) had.
De veterani van het Romeinse leger hadden na een diensttijd van 25 jaar recht op een klein stukje landbouwgrond (veroverd in een veldtocht). Deze veteranen waren door gebrek aan expertise (en mankracht) vaak keuterboeren.
De Germaanse boerenstand
De germaanse boerenstand bestond uit twee lagen. De boeren-krijgers (wehrbauer of miles). De afhankelijke boeren (mannen die te oud of te jong waren om te vechten).
Na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk (5e eeuw n.C.) verliezen veel boeren hun vrijheid door het feodale stelsel. Door de algehele onveiligheid en wetteloosheid in Europa kiezen veel boeren voor de bescherming van krijgsheren (leenheer) in ruil voor het opgeven van hun vrijheid. Hierdoor ontstaat de horigheid (leenman). Een klein deel van de boeren weet zichzelf te handhaven en behouden hun vrijheid en hun erf. Deze worden weerboeren (wehrbauer) genoemd. Per contract (liber feodorum) wordt vastgelegd wie vrij, half-vrij of onvrij is. Een klein aantal van de wehrbauer is rijk genoeg om een paard en uitrusting te bekostigen. Dit is de latere ridder (miles) stand.
In de late middeleeuwen gaan de vrije boeren over tot het pachten van grond van adellijke grondbezitters. De onvrije boeren volgen later. Hierdoor ontstaat in Noord-Nederland en Noord-Duitsland een groot verschil in aanzien en invloed tussen Hereboeren, keuterboeren en landarbeiders. Door de grote diversiteit in vrijheid en afhankelijkheid alsmede het grondbezit en het sociale aanzien is vanaf de 13e eeuw de Noord-Europese boerenstand in de volgende lagen opgedeeld:
Huisman, Huesmann, Husman, Hausmann: officiële aanduiding van een boer die zijn eigen erf bezit en daarnaast een bestuurlijk / rechterlijke functie in zijn dorp bekleed als schout. De hoeve is vrij overerfbaar door de oudste (soms de jongste) zoon, de naam van de hoeve gaat (ook bij koop) over op de bezitter. De hoeve is groter dan 20 ha.
Erfpachter: officiële aanduiding van een boer met een erfpacht verdrag. Bij zijn dood wordt het verdrag door zijn oudste zoon gecontinueerd. De hoeve is tussen de 5 en 20 ha. groot.
Boer: 'moderne' aanduiding van een boer die in zijn eigen onderhoud kon voozien. De hoeve is niet meer dan 500 are groot.
Keuterboer: Een boer die niet geheel in zijn eigen onderhoud kan voozien en daarom bij een boer, erfpachter of Huesmann als landarbeider werkt.
Landarbeider, dagloner, Huur(heuer)man: Een arbeider die voor het gezinsinkomen volledig afhankelijk is van de boer waar hij werkt.
In Denemarken, Noord-Nederland en het Noorden van Duitsland is deze indeling tot aan het midden van de twintigste eeuw de dagelijkse realiteit op het platteland.
Boerenschroom is een gezelschapsspel dat gebaseerd is op het nieuwe belastingstelsel van Appelius (Appelius was een Zeeuwse patriot, uit de Bataafs-Franse Tijd) uit 1821. Het spel is tot de jaren zestig van de twintigste eeuw gemaakt. Het spel wordt gespeeld met twee bijzondere dobbelstenen (op elke dobbelsteen bevindt zich één letter (een B en een S) en fiches. De verliezer moet aan de rijksontvanger betalen.
Boerenschroom of Boernschroom is een oud Nederlands spel voor 2 tot 8 personen. Het geheel bestaat uit een paar kaarten, twee dobbelstenen, een handleiding en een houten doosje waar alles in past.
Boerenschroom kaarten
De porseleinen dobbelstenen van het spel hebben geen ogen van 1 t/m 6, maar de ene dobbelsteen heeft op een vlak de letter 'B' en vlakken met 1, 2, en 3 ogen, de twee overige vlakken zijn blanco (in het spel een 'niet' genoemd), en de andere dobbelsteen heeft de letter 'S' en vlakken met 4, 5 en 6 ogen en ook twee lege vlakken.
Boerenschroom dobbelstenen
De kaarten zijn van bepaalde personen, zoals:
no 1. Advocaat
no 2. Klerk
no 3. Burgemeester
no 4. Secretaris
no 5. Veldwachter
no 6. Rijks-Ontvanger
no 7. Boer Bartel
no 8. Boer Sijmen
Op de kaarten is afgedrukt wat er moet gebeuren als een bepaalde worp is gedaan. Dat staat ook in de spelregels, maar dus ook op de kaarten.
Zo staat bij de kaart van boer Sijmen een 'S' en een 'niet', met daarachter de tekst: "Sijmen, betaal". Dus als dat gegooid wordt, moet boer Sijmen betalen. Er onder staat nog de aanvulling:
"Ik arme Sijmen moet betalen! Mogt ik hem met mijn vork onthalen!".
De uitdrukking "Sijmen betaal!" of "Sijmen moet betalen" wordt soms als gezegde gebruikt.
Bij de kaart van boer Bartel staat een 'B' en een 'niet', met de tekst: "Bartel, betaal". En eronder de aanvulling:
"Men laat mij dorschen, laat mij zweeten, En't wordt door andren opgegeten".
Bij de kaart van de burgemeester staat de tekst:
"Al is een ieder niet content, Ik trek gerust mijn traktement. Geen Burgemeester is zoo goed, Dat hij aan iedereen voldoet".
Die teksten dragen bij tot de humor van het spel. Het is ook een vorm van kritiek op de belastingontvanger omdat de 'arme' boeren moeten betalen.
Paeonia officinalis
Art. 1. Alvorens te spelen zet jeder 15 à 20 speelpenningen in den pot.
Art. 2. Zes kaartjes worden volgens het nommer aan den meestbiedende verpacht en de opbrengst daarvan in den pot gelegd; terwijl het zevende en achtste kaartje aan den minst eischende overgelaten en uit den pot betaaldt wordt.
NB. Die den ontvanger heeft, mag geenen Boer nemen overigens mag ieder zoo veel kartjes pachten of aannemen als hij verkiest.
Art. 3. Na de verpachting werpt de houder van den Burgemeester met de dobbelsteenen het eerst, vervolgens met de zon om.
Art. 4. Zo veel ogen als iemand werpt, zonder den letters B. of S. op de dobbelsteenen, zoo veel penningen trekt hij uit den pot, doch is er eene B. bij, dan is de trek uit den pot voor den Burgemeester; staat eene S. boven op den dobbelsteen, dan trekt de Secretaris de bijzijnde oogen uit den pot,
Art. 5. De Ontvanger trekt, zoo menigmaal er een 'Niet' geworpen wordt, eenen penning. - Is het eene Niet zonder letter, dan noemt men het Personeel en moet betaald worden door dengene, die geworpen heeft. Is heet eene Niet mit een letter, dan noemt man het Verponding, Geslacht of Gemaal, en moet door een der beide Boeren betaald worden, als : de B. door Bartel en de S. door Sijmen.
NB. Deze belastingen, zoowel Personeel als Verponding, enz. worden telkens met eenen penning verhoogd, zoo dikwijls als er B. S. dat is Boeren-Schroom geworpen wordt. Deze verhooging wordt iederen keer door den Veldwachter aangekondigt, voor welke aanzegging ieder medespeler eenen penning betaald.
Art. 6. Wanneer eindelijk meer oogen geworpen worden, dan er speelpenningen in den pot zijn, begint het proces over de laatste penningen. Alsdan komen de zes laatste kartjes noch de letters meer in aanmerking; slechts de Aodvokaat en Klerk oefenen hunne praktijk uit. De Advokaat trekt zoo veel penningen van den werper, als deze meer oogen geworpen heeft, dan het getal speelpennigen bedraagt. De Klerk echter ontvangt voor elke Niet, die er geworpen wordt, eenen penning van den werper. Dit duurt zoo lang, totdat iemand eenen worp doet, waarvan de oogen met de overgeblevene penningen overeenstemmen. Werpt iemand in den tusschentijd minder oogen, dan er nog in den pot staan, dan trekt hij van dezelve nog zoo veel, als er oogen geworpen zijn.
Dit spel werd vervaardigd tot omstreeks 1965.
Schroom staat in het oudhollands in verband met plagen.
Er is ook een oude jenever die 'Boerenschroom' heet, past lekker bij dit spel.
De boerenpioen (Paeonia officinalis) is een plant die hoort tot de kruidachtige pioenrozen. Stengel en blad sterven in het najaar af en in het voorjaar komen rode punten van de weer opkomende vaste plant uit de grond.
De oorsprong ervan is te vinden in Zuid- en Midden-Europa.
Engels : European peony, Common peony Duits : Gemeine Pfingstrose, Benediktinerrose, Echte Pfingstrose, Bauern-Pfingstrose, Garten-Pfingstrose, Knopfrose, Kirchenrose, Bauernrose, Kirchenblume, Buerrose, Pumpelrose, Gichtrose, Ballerose, Antonirose Frans : La pivoine officinale
Boerenmeisjes is de benaming voor een ouderwets alcoholisch drankje. Het werd gemaakt door abrikozen in te leggen en te bewaren in brandewijn. Dit was vroeger, zo rond 1950, dé manier om vruchten te conserveren. Het wordt vooral in Groningen geconsumeerd.
Boerenmeisjes
Met de toevoeging van kandijsuiker, karamel en kaneel werd het geheel op smaak gebracht.
Na minimaal zes weken rusten waren de boerenmeisjes klaar voor consumptie.
Boerenmeisjes van Aridjis ± anno 1940
♠ Boerenmeisjes worden geserveerd in een lage brede likeurcoupe en kunnen zo opgelepeld worden. ♠ De mannelijke tegenhanger heet boerenjongens, deze worden gemaakt met rozijnen. ♠ Boerenjongens en boerenmeisjes smaakt ook lekker bij pannenkoeken, vlees, in sauzen, (schepijs of bij het dessert. ♠ De boerenjongens en boerenmeisjes zijn een jaar houdbaar.
De boerenkrokus (Crocus tommasinianus) is een plant uit de lissenfamilie (Iridaceae). Het is een soort die regelmatig in tuinen wordt aangeplant maar zelden echt verwilderd. Het is een typische stinsenplant die voornamelijk te vinden is op buitenplaatsen en stinsen.
Hij kan gemakkelijk verward worden met andere krokus-soorten zoals de bonte krokus (Crocus vernus), waarmee hij ook kan hybridiseren.
Engels : Woodland crocus, Tomasini's crocus, Tommies Duits : Elfen-Krokus, Dalmatiner Krokus Frans : Crocus de Tommasini
Een opvallend kenmerk van de boerenkrokus zijn de wijd opengesperde bloemen als de zon schijnt. Daarnaast zijn de bladeren zeer smal (2-4 mm). In de handel zijn ook verschillende cultivars en hybriden met andere krokus-soorten verkrijgbaar.
boerenkrokus
De boerenkrokus is een 10 tot 20cm grote overblijvende plant, die bloeit in februari en maart.
De wortels zijn een knol die elk jaar extra knolletjes vormt.
De boerenkrokus vind je meestal op zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vrij vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, liefst kalkhoudende grond. Op Buitenplaatsen, in parkbossen, weilanden en veenweiden. Oorspronkelijk in bossen en op beschaduwde hellingen, vooral op kalksteen, op een hoogte tussen 1000 en 1500 meter.
De plant komt oorspronkelijk uit de Balkan (in Servië, Montenegro, Hongarije en het noordwesten van Bulgarije). Ingeburgerd in enkele West-Europese landen en in Noord-Amerika.
Boerenkrokus behoort tot de stinzenplanten. In Zuidwest-Friesland staan ze hier en daar in weilanden, waar ze terecht zijn gekomen met aarde van afgegraven terpen, die voor verhoging en bemesting van veenweiden werd gebruikt.
De Boerenkrokus is genoemd naar de botanicus Tommasini (1794-1879) die zich verdiept heeft in de Dalmatische flora. De soort werd in 1847 in Engeland geïntroduceerd en kort daarna ook in Nederland. De plant is nauw verwant aan de Bonte krokus (Crocus vernus). Beide soorten kunnen met elkaar kruisen.
De Boerenkrijg is, ondanks het feit dat het een zeer belangrijke gebeurtenis is uit ons verleden, dat reeds meer 200 jaar achter ons ligt, tot op heden nog steeds een vaag en onvoldoende omschreven en niet algemeen wetenschappelijk onderkend begrip.
Op 12 oktober 1798 kwam de Vlaamse en Brabantse boerenbevolking (de brigands) in opstand tegen de Franse bezetter (Sansculotten) met als leuze Voor outer en heerd ("voor altaar en haard", dit betekent: "voor Kerk en gezin"). De Fransen hadden de Zuidelijke Nederlanden slechts 3 jaar voordien (1795) in handen gekregen, na een overwinning op de Oostenrijkers, die tot dan toe de Zuidelijke Nederlanden in handen hadden.
Engels : Peasants' War Duits : Klöppelkrieg, Klëppelkrich Frans : Guerre des paysans
afbeelding van de Boerenkrijg
De redenen tot dit gewapend verzet waren dan ook de hoge belastingen, de antigodsdienstige politiek van sluiting van de kerken gepaard gaande met de vervolging van de niet beëdigde priesters (die de door de Paus afgekeurde eed van trouw aan de Franse grondwet en "haat aan het koningschap" niet wilden afleggen) en de invoering van de conscriptie door de nieuwe bezetter (Wet op de algemene dienstplicht van 5 september 1798, ook gekend als de wet Jourdan-Delbrel).
Het verzet kreeg beperkte steun onder de vorm van Engelse wapens. Ook Nederland en Oostenrijk beloofden hulp. De opstand begon met een incident te Overmere naar aanleiding van een inbeslagname bij een boer-belastingweigeraar.
Memorial in Bornem
Dienstweigeraars bij de gedwongen rekrutering waren ondergedoken en hadden zich verenigd tot een verzetslegertje. In de gemeenten die de beweging onder controle kreeg, velden zij de "Vrijheidsbomen", vernielden zij de registers van de burgerlijke stand en de conscriptielijsten, werden niet-beëdigde priesters opnieuw aangesteld en werden vrijwilligers gerekruteerd in afwachting van de komst van de geallieerde troepen.
De steden bleven afzijdig, ook omdat ze beter gecontroleerd werden. Sommige groepen trokken naar de kust, de Engelsen tegemoet, anderen sloten zich aan bij het groeiende Kempense leger, dat in de rug bestookt werd door Franse afdelingen uit de Bataafse Republiek. Maar ook in andere landelijke streken zoals in Herne in het Pajottenland ontstonden verzetshaarden van de brigands.
De ruggengraat van de opstand brak op 5 december 1798 toen het Brabantse katholieke leger na een achtervolging over Herentals, Geel en Diest op Ter Hilst bij Hasselt na een verraad werd verslagen. Men schat het aantal doden op 5 tot 10.000.
Er volgde een strenge repressie waarbij de meeste leiders werden terechtgesteld (190 gefusilleerden), maar ook de verdachten onder de bevolking, jong en oud, het met de dood moesten ontgelden.
Beeld van de Boerenkrijg in Overmere
Leiders van de opstand waren onder meer Pieter Corbeels uit Turnhout (geboren in Leuven) (1755-1799), Emmanuel Benedict Rollier uit Sint-Amands (1769-1851), Michiel Van Rompay uit Bonheiden en Jozef Van Gansen uit Westerlo (1766-1842).
In het zuiden van het land was de legendarische brigand Charles-François Jacqmin actief, die al in 1795 in Loupoigne (Waals-Brabant) een verzetsgroep vormde om tegen de Fransen revolutionairen te strijden en het land terug onder Oostenrijks gezag te brengen. Daarbij gebruikte hij de naam Charles de Loupoigne; die naam is later in de volksmond verbasterd tot "Charlepoeng". Hij werd in juli 1799 eveneens verraden en door de sansculotten gedood tijdens een gevecht in Margijsbos te Loonbeek, bij Huldenberg.
monument in Meerhout
In Luxemburg werd een gelijkaardige strijd gevoerd die is gekend onder de naam Klöppelkrieg of Klëppelkrieg.
Op 29 oktober 1798 trok een legertje van 2000 man op naar de stad Luxemburg, maar ze hebben zich wijselijk teruggetrokken. Bij Arzfeld is er een schermutseling geweest met enkele tientallen doden.
detail van het Boerenkrijgstandbeeld in Hasselt
Kleinere heropflakkeringen waren er nog in 1799-1800 toen de kansen van de Fransen op de internationale slagvelden even leken te keren, maar na 1800 waren er geen vermeldenswaardige feiten meer.
Na de bevrijding door de geallieerde legers voerde het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden geen repressie tegen de Fransgezinden en de verzetsstrijders van de Boerenkrijg werden niet in ere hersteld. De traditionele Belgische geschiedschrijving plaatst dit verzet helemaal in het antirevolutionaire kamp.
Hendrik Conscience schreef in een geromantiseerd epos over deze opstand het volgende:
"Vandaag durft niemand van de nog levende patriotten beweren dat hij aan deze heroïsche strijd heeft meegedaan" (De Boerenkrijg, 1853).
de leuze van de Boerenkrijg
♣ In Hasselt (Oude Truierbaan, aan de kapel van Hilst waar de slag plaatshad) wordt deze gebeurtenis jaarlijks door het Boerenkrijgcomité herdacht met een optocht en een eucharistieviering. ♣ In 1853 schreef Hendrik Conscience een roman over de Boerenkrijg. ♣ Deze gebeurtenis vormt de achtergrond voor het Suske en Wiskealbum De gladde glipper ♣ Op het kerkplein van Overmere, waar de opstand uitbrak, bevindt zich het boerenkrijgmonument. ♣ In Haasdonk wordt deze gebeurtenis jaarlijks herdacht op 13/10 door het branden van kaarsjes op de vensterbanken en boven de deuren.
Boerenkool (Brassica oleracea convar. acephala var. laciniata) is een makkelijk bladgewas dat op alle grondsoorten geteeld kan worden en een typische wintergroente is. Er is een herfst- en een winterteelt. In Vlaanderen noemt men dit soms ook krulkool of krolkool. Bij boerenkool kan onderscheid gemaakt worden in twee typen:
Struikboerenkool vormt een vrij lange stengel en wordt van begin september tot februari geoogst voor de verse consumptie. In maart gaan de planten doorschieten en ze komen daarna in bloei. Voor de herfstteelt wordt er begin mei tot begin juni gezaaid en van half juni tot half juli uitgeplant. Voor de winterteelt wordt er begin juni tot begin juli gezaaid en van half juli tot begin augustus uitgeplant op 65 x 50 cm.
boerenkool
Dwergboerenkool wordt voor de industrie geteeld en geoogst van half september tot begin november, omdat deze boerenkool niet tegen vorst kan. Dwergboerenkool mag geen lange stengel maken, omdat de boerenkool afgemaaid wordt. Ook moeten de bladeren dunne stelen en een dunne middennerf hebben. Daarom worden hier rassen gebruikt die min of meer een rozet vormen. Bij dwergboerenkool is er alleen een herfstteelt. Er wordt ter plaatse van half juni tot eind juli gezaaid met een rijafstand van 25 cm.
boerenkool stampot met worst
Van oudsher zijn er de struikboerenkoolrassen: Westlandse herfst, Westlandse winter en Westlandse Halfhoge Fijngekrulde. Westlandse herfst heeft fijner gekruld blad dan Westlandse Winter, maar kan niet tegen vorst. Daarnaast zijn er hybriderassen beschikbaar gekomen.
Het is een groente die in Nederland voornamelijk in stamppotten wordt gebruikt. Deze stamppot boerenkool wordt dan metonymisch ook wel aangeduid met alleen het woord boerenkool.
Tevens is het mogelijk om de boerenkool als gestoofde groente te serveren (eventueel met wat gort er door).
Boerenkool is rijk aan vitaminen, mineralen en sporenelementen.
Boerenkool wapent je ook tegen de winter met zijn overvloed aan calcium en ijzer voor sterke botten en de aanmaak van rode bloedcellen.