Buidelslaapmuizen (Cercartetus) zijn een geslacht van klimbuideldieren uit de familie der dwergslaapmuizen (Burramyidae).
Deze soort komt voor in de bergen van Nieuw-Guinea en in het oosten en zuiden van Australië.
Het geslacht Cercartetus werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1841 door Constantin Wilhelm Lambert Gloger een Duits zoöloog en ornitoloog.
Engels : pygmy possums, Cercartetus Duits : Schlafbeutler Frans : Le genre Cercartetus, phalangers loirs
Kleine buideleikelmuis (Cercartetus nanus)
foto op listentothedawn.tumblr.com
Buidelslaapmuizen zijn kleine, muisachtige, voornamelijk in bomen levende buideldieren.
Ze hebben een donkere ring rond de ogen, waardoor het lijkt alsof ze verdrietig kijken.
De staart is vrijwel onbehaard en soms opgezwollen bij de wortel. De klauwen zijn klein.
Deze dieren eten voornamelijk insecten, andere geleedpotigen en nectar, maar sommige soorten eten ook stuifmeel, fruit of kleine skinks (hagedissen).
Alle soorten bouwen een rond nest van bladeren en soms boombast.
Kleinste dwergbuidelratten (Cercartetus Lepidus)
foto : Dave Watts / davewattsphoto.com op www.biodiversitysnapshots.net.au
Er zijn vier soorten:
Papoeabuidelslaapmuis (Cercartetus caudatus) (binnenlanden van Nieuw-Guinea; Noordoost-Queensland)
Buideleikelmuis (Cercartetus concinnus) (Zuidwest- en Zuid-Australië)
Kleinste dwergbuidelrat (Cercartetus lepidus) (Tasmanië, Kangaroo-eiland en een deel van het vasteland van Zuidoost-Australië)
Kleine buideleikelmuis (Cercartetus nanus) (Oost- en Zuidoost-Australië inclusief Tasmanië)
De Papoeabuidelslaapmuis en de kleinste dwergbuidelrat werden vroeger tot het aparte geslacht Eudromicia Mjöberg, 1916 gerekend.
De buidelmollen (Notoryctemorphia) zijn een orde van de buideldieren die voorkomt in het noordwesten van Australië.
De orde omvat slechts één familie, de Notoryctidae, met slechts één geslacht, Notoryctes, en twee soorten, de kleine buidelmol (N. caurinus) en de gewone buidelmol (N. typhlops).
Het geslacht Notoryctes werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1891 door Edward Charles Stirling een Australisch antropoloog.
Engels : Marsupial moles Duits : Beutelmulle Frans : Les taupes marsupiales
Grote buidelmol (Notoryctes typhlops)
auteur : Bartus.malec CC 3.0
Ze zijn ofwel de zustergroep van alle andere levende Australische buideldieren, ofwel alleen van de buideldassen.
Buidelmollen worden 120 tot 160 mm lang, hebben een staart van 20 tot 25 mm en wegen 40 tot 70 gram.
Ze hebben korte sterke poten, geen functionele ogen en oren gereduceerd tot een simpele opening.
Grote buidelmol (Notoryctes typhlops)
foto op es.acam.wikia.com CC 3.0
Ze hebben een leerachtig "schild" over de bek, een kleine mond, en grote klauwen aan de derde en vierde voortenen voor graafwerk.
Ze leven solitair, meestal ondergronds, hoewel ze volgens sommigen na zware regen aan de oppervlakte komen.
Ze graven zowel ondiepe tunnels door zacht zand als diepe holen.
Ze eten insecten.
Buidelhazen of haaswallabies (Lagorchestes) zijn een geslacht van kangoeroes dat voorkomt in Australië.
De soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven als typesoort Macropus leporides in 1841 door John Gould, een Brits ornitholoog en schilder van dieren, vooral vogels.
Engels : Lagorchestes, hare-wallabies Duits : Hasenkängurus, Lagorchestes Frans : Les lièvres-wallabies, Lagorchestes
De buidelhazen danken hun naam aan het feit dat ze wat betreft uiterlijk en leefwijze enigszins lijken op de hazen.
Het zijn overwegend nachtactieve planteneters die solitair leven.
Er zijn vier soorten buidelhazen.
Twee soorten zijn inmiddels uitgestorven en tegenwoordig is alleen de brilbuidelhaas nog redelijk algemeen.
Naast de buidelhazen van het geslacht Lagorchestes is er nog een andere buidelhaas, de gestreepte buidelhaas (Lagostrophus fasciatus).
Deze soort is niet nauw verwant aan de andere buidelhazen.
Overigens is de nauwe verwantschap tussen de overige soorten ook controversieel.
De buideleikelmuis (Cercartetus concinnus) is een klimbuideldier uit het geslacht der buidelslaapmuizen (Cercartetus).
De soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1845 door John Gould, een Brits ornitholoog en schilder van dieren, vooral vogels.
Deze soort komt voor in het zuidwesten van West-Australië en in het zuiden en zuidoosten van Zuid-Australië, oostelijk tot de westelijkste delen van Nieuw-Zuid-Wales en Victoria, en ook op Kangaroo-eiland.
Engels : southwestern pygmy possum, western pygmy possum, mundarda Duits : Cercartetus concinnus Frans : Le Cercartetus concinnus, Southwestern Pygmy Possum, Western Pygmy Possum, Mundarda
buideleikelmuis (Cercartetus concinnus)
foto : William Archer op esperancewildlife.blogspot.be
De buideleikelmuis is een klein, muisachtig buideldier.
De bovenkant van het lichaam is bruin en is scherp gescheiden van de witte onderkant.
Rond de ogen zit een smalle donkere ring. De staart is nauwelijks behaard.
De lange, ronde oren en de weinig behaarde bek zijn allebei vleeskleurig.
De kop-romplengte bedraagt 70 tot 100 mm, de staartlengte 70 tot 95 mm en het gewicht 8 tot 18 g.
buideleikelmuis (Cercartetus concinnus)
foto : William Archer op esperancewildlife.blogspot.be
Deze soort is 's nachts actief en kan zowel op de grond als in bomen worden gevonden.
Het dier eet geleedpotigen en nectar en bouwt een nest van boombast en bladeren in een boomholte of iets dergelijks.
Vrouwtjes kunnen per jaar twee of drie nesten tot zes jongen krijgen.
Dikwijls zijn er wel meer embryo`s aanwezig maar het vrouwtje heeft slechts zes tepels en zal maximum zes jongen werpen.
De buideleekhoorn (Gymnobelideus leadbeateri) is een klimbuideldier uit de familie der buideleekhoorns (Petauridae).
Het is de enige soort van het geslacht Gymnobelideus, dat het nauwst verwant is aan de suikereekhoorns (Petaurus).
Engels : Leadbeater's possum Duits : Hörnchenbeutler Frans : Le phalanger de Leadbeater
buideleekhoorn (Gymnobelideus leadbeateri)
foto : Dan Harley op www.australiangeographic.com.au
Deze soort is van boven olijfgrijs, van onder vuilwit.
Over de rug, van de neus tot de staart, loopt een donkere streep.
De wangen en de keel, die beide de kleur van de onderkant hebben, worden gescheiden door een andere donkere streep.
De staart is dik en behaard.
De kop-romplengte bedraagt 150 tot 170 mm, de staartlengte 150 tot 180 mm en het gewicht 100 tot 160 g.
Deze soort is 's nachts actief en leeft in bomen.
De buideleekhoorn bouwt een nest in een boomholte.
Geschikte nestholtes bevinden zich over het algemeen in bomen van meer dan 120 jaar oud.
Het dier eet geleedpotigen en acaciasap.
In de winter en de lente worden de jongen geboren (meestal twee per worp).
een baby buideleekhoorn (gewicht 25gr)
foto : Emma Campbell op www.australiangeographic.com.au
Deze soort komt voor ten noordoosten van Melbourne (Victoria) in eucalyptusbossen.
De buideleekhoorn is een bedreigde diersoort.
De soort werd niet gezien tussen 1909 en 1961 en momenteel bevindt driekwart van zijn leefgebied in bossen die bedoeld zijn voor houtproductie.
Slechts drie procent van het leefgebied van de buideleekhoorn ligt in natuurreservaten.
Brooks huisgekko (Hemidactylus brookii), ook wel Brooks tjiktjak genoemd, is een hagedis uit de infraorde gekko's (Gekkota) en de familie Gekkonidae.
Het verspreidingsgebied van deze succesvolle soort is erg groot: de gekko komt voor in zuidelijk Azië, India, Zuid-Amerika, Mexico, westelijk Afrika, maar ook in Thailand, Sri Lanka en de Filipijnen.
Engels : Brook's House Gecko Duits : Afrikanische Hausgecko Frans : Hemidactylus brookii
De kleur is oranje-bruin met zwarte vlekkenpatronen, meestal in rijen op de rug en flank, een korte staart met stekel-achtige bultjes aan de staartwortel en op de flanken.
De lengte is ongeveer 15 centimeter inclusief de staart.
De staart is gebandeerd en over het hele lijf zitten kleine, witte vlekjes.
De ogen hebben een oranjebruine iris.
De kleefkussentjes (lamellae) onder de tenen zijn niet zichtbaar maar wel aanwezig, zoals bij alle huisgekko's.
De mannetjes kunnen van de vrouwtjes onderscheiden worden doordat mannetjes een iets dikkere staartwortel hebben.
De hagedis leeft in hoogvlakten op een hoogte tot 2100 meter boven zeeniveau, maar komt ook voor langs de kust op klippen.
Het bijzondere is dat deze gekko zich al in Amerika gevestigd had voor er mensen arriveerden, wat doet vermoeden dat ze letterlijk op een boomstam van het ene naar het andere continent zijn gedreven, zoals ook het geval is met een andere soort, de Afrikaanse huisgekko (Hemidactylus mabouia).
Brooks huisgekko
foto op reptile-database.reptarium.cz
Het voedsel bestaat uit kleine insecten, hun larven en ook wel spinnetjes.
Brooks huisgekko komt ook wel eens in huizen voor, maar is minder afgeplat en aangepast als de veel bekendere tjitjak (Hemidactylus frenatus) en Europese tjitjak (Hemidactylus turcicus).
Brookesia is een geslacht van hagedissen uit de familie kameleons (Chamaeleonidae). De meeste soorten daarvan zijn pas in de jaren zestig tot de jaren negentig van de 20e eeuw voor het eerst beschreven. De verschillende soorten blijven vrij klein, kennen een zeer goede camouflage en leven in geïsoleerde, ontoegankelijke gebieden. Hierdoor is over veel soorten nog weinig bekend en de meeste soorten hebben nog geen Nederlandse naam.
Net zoals een aantal andere geslachten als Calumma en Furcifer komen alle soorten vrijwel uitsluitend voor op het eiland Madagaskar, slechts enkele leven ook op omliggende eilandjes als Nosy Bé.
Een juveniele Brookesia micra (max. lengte 29mm.) op een luciferkop
auteur : Frank Glaw, Jörn Köhler, Ted M. Townsend, Miguel Vences CC 2.5
De Brookesia-soorten worden ook wel kortstaartkameleons genoemd, omdat ze niet zo groot worden en vaak een sterk zijdelings afgeplat lichaam hebben om maar zoveel mogelijk op een boomblad te lijken.
Het geslacht Rhampholeon is verwant aan Brookesia, samen vormen de twee de onderfamilie Brookesiinae.
Rhampholeon soorten worden wel met bladkameleons en komen niet voor op Madagaskar maar leven op het continentale deel van Afrika, voornamelijk rond Malawi en Tanzania.
Brookesia superciliaris in het Ranomafana National Park, Fianarantsoa province, Madagascar
auteur : Axel Strauß CC 2.5
De grotere soorten worden rond de tien centimeter, de kleinste blijven ongeveer drie cm.
Ook de kleinst bekende kameleon, Brookesia micra, behoort tot het geslacht Brookesia.
Alle soorten hebben een relatief korte staart, en kennen allerlei trucjes om de gelijkenis met een blad te versterken.
Sommige soorten gaan volledig in hun omgeving op door huidflappen op kop en rug, bladrand-achtige rugkammen of nerf-achtige tekeningen.
Kortstaartkameleons worden meestal niet zo hoog in bomen en struiken aangetroffen maar blijven meer bij de bodem.
De meeste soorten leven in beboste gebieden met een hoge luchtvochtigheid.
Brookesia nasus in het Ranomafana National Park, Fianarantsoa province, Madagascar
auteur : Axel Strauß CC 2.5
Momenteel zijn er 26 soorten gekend in het geslacht.
De brokkelster (Ophiothrix fragilis (Abildgaard)) is een stekelhuidige uit de klasse van de slangsterren (Ophiuroidea).
De brokkelster werd in 1789 voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Abildgaard, in O.F. Müller.
Engels : Ophiothrix fragilis, common brittle star Duits : Ophiothrix fragilis, Zerbrechlicher Schlangenstern Frans : L'ophiure fragile
Het dier bestaat uit een schijf van 2 cm doorsnede en vijf armen tot 7 cm lang.
De kleur varieert.
Zoals alle slangsterren hebben brokkelsterren geen zuignappen aan de voetjes.
Ze slaan hun armen om stenen om zich voort te trekken en om voedseldeeltjes uit het water te vissen.
De Latijnse naam fragilis (breekbaar) dankt het dier aan het feit dat zijn armen gemakkelijk breekbaar zijn.
Nu is dat niet zo erg, want de brokkelster heeft, net als alle zeesterren, een prima regeneratievermogen.
Ze komen voor onder stenen en zeewier tot 500 m (incidenteel zelfs tot 4.000 m!) diep.
Het schijnt, dat hoe dieper de dieren leven, hoe feller de centrale plaat gekleurd is en hoe langer en breekbaarder de armstekels zijn.
Het is een algemeen voorkomende soort, die in sommige jaren - vooral na zachte winters - hele tapijten kan vormen van wriemelende armen.
Dit kan zo erg worden, dat het een plaag wordt.
Andere dieren worden verstikt of krijgen geen voedsel meer, omdat de brokkelsterren alles opeten.
Dit is de laatste jaren in de Oosterschelde enige malen opgetreden.
De verspreiding is van de Oostzijde van de Atlantische Oceaan, van Noorwegen tot Zuid-Afrika, ook in de Middellandse Zee komen ze voor.
Brokkelster bij een anemoon
auteur : PedroPVZ CC 3.0
De voortplantingsorganen zitten op de onderkant van de centrale schijf, tussen de armen.
Er zijn mannetjes en vrouwtjes, alhoewel je ongeveer een brokkelster moet zijn om het verschil te kunnen zien.
Er zijn nauw verwante soorten die aan broedzorg doen, maar de brokkelster laat de geslachtscellen gewoon los in het water.
Daar vindt de bevruchting plaats.
Er ontstaan weer (net als bij andere stekelhuidigen, maar wel met vormvariaties per soort) speciale pluteuslarven, kunstwerkjes om te zien, die na een verblijf in het plankton een gedaanteverwisseling ondergaan en uitgroeien tot volwassen brokkelsterren.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- www.soortenbank.nl
- tinternet
De breedkopskink heeft een forse kop die breed en driehoekig is dankzij de grote bek.
Hiermee kan een beet worden toegediend die erg pijnlijk is maar geen verwondingen zal veroorzaken.
Het is een van de twee grotere soorten uit het geslacht Plestiodon met ruim 30 centimeter en de staart maakt daarvan bijna de helft uit.
Het lichaam is erg rond en de staart groot en dik zodat de hagedis een worst-achtig uiterlijk heeft.
De schubben zijn erg glad en een tekening ontbreekt bij volwassen mannetjes, de vrouwtjes hebben vijf lichte strepen op de kop en in de nek tot aan de staart en juvenielen zijn donkerbruin tot zwart, duidelijk gestreept en hebben een blauwe staart.
In de paartijd kleurt de kop van de mannetjes helder oranje om zo een vrouwtje te lokken.
Vrouwtjes zijn bij deze soort iets groter dan de mannetjes.
De breedkopskink komt voor in een groot aantal staten in het zuidoostelijk deel van de Verenigde Staten, en leeft in bossen, bosranden en andere gebieden met bomen, vooral eikenbomen hebben de voorkeur.
Het is een van de weinige Plestiodon- soorten die regelmatig klimt, al is het voornamelijk om te vluchten en rusten, jagen doet de skink het liefst op de bodem tussen de bladeren en het mos.
Het voedsel bestaat uit insecten en andere ongewervelden.
Breedkopskink
De mannetjes zijn alleen in de paartijd erg territoriaal en bevechten elkaar om het grootste vrouwtje.
Het aantal eieren dat een vrouwtje produceert hangt namelijk samen met de grootte van het vrouwtje en er worden 8 tot 22 eitjes gelegd.
Het vrouwtje bewaakt deze tot ze uitkomen wat wel meer verwante soorten doen.
De juvenielen zijn bij de geboorte ongeveer 6 tot 8 centimeter lang.
Er werd in de streken waar de breedkopskink voorkomt nog wel eens verondersteld dat deze soort giftig is, en de soort wordt zelfs 'schorpioen' genoemd.
Dit is echter een mythe, buiten een pijnlijke beet is de skink totaal ongevaarlijk voor de mens.
De Braziliaanse slangenhalsschildpad (Hydromedusa maximiliani) is een schildpad uit de familie slangenhalsschildpadden (Chelidae).
De Braziliaanse slangenhalsschildpad komt alleen voor in het Zuidoosten van Zuid-Amerika.
Bij de kust van Espiritu Santo, Minas Gerais, Rio de Janeiro en Säo Paulo in Zuidoost Brazilië.
De enige andere soort uit het geslacht Hydromedusa is de Argentijnse slangenhalsschildpad (Hydromedusa tectifera), die een veel bultiger schild heeft, deze soort heeft een glad schild.
Beide soorten hebben een zeer lange, slang-achtige nek die even lang is als het schild.
De nek kan niet worden teruggetrokken maar wordt onder de schildrand gevouwen bij gevaar.
De onderzijde van de nek is geel, en er is een lichte kiel op het schild zichtbaar, vooral bij jongere exemplaren die naarmate het dier ouder wordt vervaagt of zelfs verdwijnt.
Het nekschild is naar achteren geplaatst en vormt zo een zesde wervelschild.
Over de zwarte kop en nek loopt een lichte lengteband.
De lengte van het schild is iets langer dan 20 centimeter bij volwassen exemplaren.
De carapaxkleur (rugschild) is bruin, het plastron (buikschild) is meer geel van kleur.
Braziliaanse slangenhalsschildpad - vrouwtje
foto : Franco L. Souza op http://www.iucn-tftsg.org
De soort is sterk aan water gebonden hoewel ze ook graag van de zon geniet.
De habitat bestaat uit ondiepe, heldere wateren als rivieren, meren en moerassen, zowel met een zachte bodem als met een meer stenige ondergrond.
De schildpad is voornamelijk carnivoor en eet insecten en andere geleedpotigen, amfibieën en wormachtigen.
Ook plantendelen vormen een klein deel van het menu, en vermoedt wordt dat ook vissen en dode zoogdieren worden gegeten.
Vijanden van de schildpad zijn poema's, jaguars, wasberen, neusberen en otters.
De Brandts vleermuis (Myotis brandtii) is een vleermuis uit de familie der gladneuzen.
Deze soort lijkt veel op de baardvleermuis, en wordt meestal gezien als een nauwe verwant daarvan, maar genetisch onderzoek wijst uit dat Brandts vleermuis verwant is aan een grote groep Amerikaanse Myotis-soorten.
De Brandts vleermuis komt in praktisch heel Europa voor, en in Azië van Rusland tot Mongolië.
Hij ontbreekt in Scandinavië, IJsland en Noord-Rusland.
Engels : Brandt's Bat Duits : Große Bartfledermaus Frans : le Murin de Brandt, Vespertilion de Brandt
Brandts vleermuis
auteur : A.V.Borissenko (Борисенко) CC 3.0
Het dier lijkt erg veel op de baardvleermuis en de watervleermuis.
Brandts vleermuizen zijn van baardvleermuizen te onderscheiden aan de hand van de penisvorm en het gebit, en van watervleermuizen door de kleinere voetjes.
De baardvleermuis wordt ook wel de "gewone baardvleermuis" of kleine baardvleermuis genoemd.
De Brandts vleermuis wordt dan de grote baardvleermuis genoemd.
Volwassen exemplaren worden tussen de 4,3 en 9,5 gram en hebben een spanwijdte van 21 tot 25,5 cm.
De kop-romplengte is 37 tot 51 mm, en de staartlengte is 32 tot 44 mm.
Hij heeft een lichtbruine vacht, soms met een gouden glans.
De onderzijde is lichtgrijs met een gelige glans.
De snuit, oren en vleugels zijn donkerbruin.
Anders dan de baardvleermuis heeft de Brandts vleermuis een lichter binnenoor, en is de oor korter.
Het geluid dat ze maken heeft een frequentie van 30 à 75 kHz, waardoor het buiten het menselijk gehoorbereik ligt en slechts met zogenaamde batdetectoren waar te nemen is.
Ook dan is het vrijwel niet te onderscheiden van de water- en baardvleermuis.
De Brandts vleermuis houdt een winterslaap van oktober tot maart/april.
De winterslaap houden ze in koele, ondergrondse verblijven, als grotten, mijnen, tunnels en kelders, tot 1730 meter hoogte in Zwitserland.
De soort houdt van parkachtig landschap, vlakbij water, tot 1270 meter hoogte.
In Nederland komt het dier in vrijwel het gehele land voor.
De vleermuis jaagt voornamelijk boven open bosland of boven het water op kleine insecten als vliegen.
Een kwartier na zonsondergang vliegt hij meestal uit, maar hij kan ook voor zonsondergang worden waargenomen.
Zijn jachtgebied ligt 1 à 3 kilometer van zijn dagverblijf.
's Zomers leven de vrouwtjes met hun jongen in kraamkolonies die meestal 20 tot 60, maar soms wel 70 vrouwtjes kunnen omvatten.
Soms wordt deze kraamkolonie gedeeld met andere vleermuizen, als ruige dwergvleermuis, baardvleermuis, watervleermuis.
De mannetjes leven dan alleen.
De Brandts vleermuis krijgt slechts één jong per worp.
Vrouwtjes worden waarschijnlijk in het tweede jaar geslachtsrijp.
Zowel 's zomers als 's winters kunnen ze gebruikmaken van door de mens gemaakte voorzieningen als gebouwen, maar ook kunnen ze leven in grotten en bomen.
Waarnemingen in de stad zijn goed mogelijk, maar hij komt daar minder vaak voor dan de baardvleermuis.
De oudst bekende Brandts vleermuis was 19 jaar en 8 maanden oud.
Brandts vleermuis
auteur : Eric Walravens op www.afblum.be
De Brandts vleermuis staat op de Nederlandse rode lijst met de status uitgestorven in het wild.
Door gericht onderzoek naar winterslapende Brandts vleermuizen, en inzet van onderzoek met mistnetten zijn er de afgelopen jaren nieuwe waarnemigen van Brandts vleermuizen in het rivierengebied en Zuid-Limburg.
In de zomer van 2007 is de eerste Nederlandse zomerverblijfplaats van deze soort gevonden, in het oosten van het land.
Het is echter niet waarschijnlijk dat deze soort in Nederland algemeen voorkomt.
In België wordt de Brandts vleermuis sporadisch en zeer verspreid waargenomen
De brandhoren (Haustellum brandaris, oorspronkelijk beschreven als Murex brandaris), synoniem Bolinus brandaris, is een in zee levende slakkensoort uit de familie Muricidae.
Vrij algemeen in de hele Middellandse Zee, kusten van Portugal en West Afrika.
De soort leeft onder de laagwaterlijn. De dieren zijn carnivoor.
Engels : purple dye murex, spiny dye-murex, Bolinus brandaris Duits : Herkuleskeule, Bolinus brandaris Frans : Un Murex à pourpre, Bolinus brandaris
De schelp is dikwandig en heeft bolle windingen.
De laatste winding neemt het grootste deel van de schelphoogte in beslag.
De totale hoogte wordt ongeveer 90 mm.
De sculptuur bestaat uit vele horizontale ribben en een aantal kielen waarvan de bovenste de meest geprononceerde is.
De horizontale ribben worden gekruist door varices.
Op de kruispunten van ribben en varices staan grote knobbels die ook tot vrij lange stekels kunnen uitgroeien.
De mondopening loopt aan de onderzijde uit in een lang sifokanaal.
De kleur van de schelp is licht geelbruin tot crême.
De Brandhoren heeft een hoornachtig operculum.
In de Oudheid werden de schelpen opengebroken om uit een kliertje purper te winnen.
Met deze verfstof kregen de kleren van de Feniciërs en later de Romeinen een bijzondere roodpaarse kleur.
Voor het verkrijgen van slechts één pond kleurmassa (waarin slechts vier gram zuivere kleurstof zit), moesten wel 30.000 slakjes opgedoken worden!
Het laat zich begrijpen dat purper hierdoor de kleur van de macht (koning, keizer) geworden is.
Het brandend vuurtje (Dondice banyulensis, soms geplaatst in het geslacht Godiva) is een zeenaaktslak uit de familie van de Glaucidae.
De soort komt met name voor in de Middellandse Zee, maar wordt ook aangetroffen in het aangrenzende deel van de Atlantische Oceaan.
Brandend vuurtje
auteur : Fernando Herranz Martín CC 2.5
De soort is te herkennen aan de lichtoranje papillen, die het uiterlijk geven van een vuurtje.
De slak heeft lange mondtentakels.
Op de rug lopen witte lengtestrepen.
De slak leeft op zo'n 10 tot 30 meter diepte op rotsbodems en wordt tot 7 centimeter lang.
De soort eet hydroïdpoliepen en mosdiertjes.
Boyd's hoekkopagame (Hypsilurus boydii) is een hagedis uit de familie agamen (Agamidae).
De soort werd lange tijd tot het geslacht Gonocephalus gerekend, waardoor de verouderde wetenschappelijke naam Gonocephalus boydii vaak in de literatuur wordt gebruikt.
De hoekkopagame kan ongeveer 45 centimeter lang worden waarvan twee derde bestaat uit de lange staart.
De kleur is meestal donkerbruin en oudere dieren kleuren bruinzwart.
De soort is te herkennen aan de drie stekels in de nek, een oranje vlek net achter het oog en de vreemde 'knik' in de kop van deze dieren, die eigenlijk een soort kam is net zoals basilisken deze hebben.
Verder heeft de agame een grove stekelkam op de rug, een scherpe kleine keelkam, een keelzak en blauwe vlekken op de flanken, die bij jongere dieren het best te zien zijn en bij oudere dieren vervagen.
Hypsilurus boydii
auteur : Rico Walder
Boyd's hoekkopagame leeft in het noordoosten van Australië in Queensland.
De habitat bestaat uit tropische wouden die vochtig zijn en dicht begroeid zijn.
De hagedis leeft in de hogere takken waar het dier zont, jaagt en schuilt.
Boyd's hoekkopagame (Queensland)
auteur : Didier B CC 2.5
Boyd's hoekkopagame is een klimmende soort die maar zelden op de grond komt.
Op het menu staan voornamelijk insecten maar ook kleine zoogdieren worden gegeten en oudere dieren eten ook plantendelen zoals bessen, vruchten en bladeren.
Net zoals Chinese wateragame (Physignatus) en de groene leguaan (Iguana iguana) gaat de hoekkopagame steeds meer plantendelen eten naarmate hij ouder wordt, maar in tegenstelling tot de laatste soort wordt de hagedis niet vegetarisch.
Bloedkoraal (Corallium rubrum) is een koraalsoort uit de Middellandse Zee. Het wordt aangetroffen op een diepte van 2 tot 280 meter. De onregelmatig gevormde kolonies worden 5 tot 20 centimeter hoog. Meestal is bloedkoraal donkeroranje. Er zijn echter ook witte en zwarte exemplaren bekend.
Bloedkoraal komt voor in diep water met een rotsachtige bodem zoals op onderzeese bergen onder richels en in en rond grotten, waar vaak sterke stromingen zijn.
Engels : Precious coral, red coral Duits : Edelkoralle Frans : Le corail rouge
Bloedkoraal foto : http://puteauxplongee.com/
Er zijn verschillende theorieën over de voortplanting van koraal, maar dit is de meest waarschijnlijke. Bloedkoraal bestaat uit mannelijke en vrouwelijke kolonies poliepen (dat is niet bij al het koraal). De zaadcellen van een mannelijke kolonie worden in het water losgelaten en proberen een vrouwelijke kolonie te bereiken. De bevruchte eicel ontwikkelt zich tot een larve in het lichaam van een vrouwelijke poliep. Die ontwikkeling duurt ongeveer 30 dagen. Van eind juli tot eind augustus worden de larven in het water losgelaten.
De larven vestigen zich op of in de buurt van het al bestaande deel koraal en ontwikkelen zich tot een poliep. Als dat is gebeurd maken ze een kalkskeletje (er bestaan ook zachte koralen, daarbij vormen de poliepen geen skeletje). Dit proces herhaald zich en zo wordt het koraal steeds groter.
Bloedkoraal groeit in een tempo van minder dan een centimeter per jaar, dat is erg langzaam vergleken met andere koralen. Een bloedkoraal kan zon 100 jaar oud worden en is volwassen als hij 7 tot 12 jaar oud is.
De meeste soorten koralen hebben algen nodig om te kunnen leven. Die algen maken met behulp van fotosynthese glucose (suiker) en zuurstof. De algen gebruiken dit voor een deel zelf maar er blijft veel over en dat wordt gebruikt door de koraalpoliepen.
De koraalpoliep neemt de stoffen op in de maag. Van de afvalstoffen en de koolstofdioxide die de koraalpoliepen uitscheiden kunnen de algen weer nieuwe glucose en zuurstof maken. Bloedkoraal werkt samen met roodalgen en die zijn, de naam zegt het al, rood en omdat die algen op of in de koraalpoliepen zitten lijkt het alsof het koraal zelf die kleur heeft, maar het koraal zelf is wit, de kleur die je ziet zijn de algen.
Bloedkoraal is een van de weinige soorten koralen die ook zelf voedsel uit het water kan halen. De bloedkoraalpoliepen hebben tentakels waarmee ze hele kleine diertjes (bijvoorbeeld plankton), of een heel klein stukje van een groter dier kunnen opvangen en soms ook nog kunnen verdoven met een netelcel en via de mond naar hun maag kunnen brengen. Daar wordt het verteerd.
De bloedkoralen die op deze manier aan hun voedsel komen leven dus niet samen met algen en zijn dus ook niet rood (de kleur van de algen) maar wit.
bloedkoraal
Het koraalskelet levert een grondstof voor sieraden. Zo vormen kettingen van bloedkoralen kralen een onderdeel van bijvoorbeeld de Zeeuwse klederdracht.
Naast parels, barnsteen en ivoor is het een van de weinige organische stoffen waarmee sieraden vervaardigd worden.
In de iconografie is een snoer bloedkoralen het attribuut van het gepersonifieerde Afrika. De inwoners van het Romeinse Keizerrijk geloofden dat bloedkoraal de magische eigenschap had om het boze oog te kunnen afwenden. Ook dachten zij dat het geneeskrachtig was.
Een snoer bloedkoralen werd om de hals van een kind gehangen ter bescherming tegen kwade invloeden. Om deze reden is het ook te zien op christelijke afbeeldingen van Maria met Kind.
De blauwpootzwemkrab wordt aangetroffen langs de kust tot een diepte van 150 meter. De krab leeft op modderige tot zanderige bodems en komt voor van Noorwegen tot noordelijk Afrika, ook in de Middellandse Zee.
In Nederland en België is de krab vrij algemeen voor de kust (subtidaal), maar ze spoelt niet zo vaak aan en wordt ook in de Oosterschelde en bij Grevelingen aangetroffen.
Liocarcinus depurator
Deze soort heeft een opvallend bruinrood schild, maar het sterk afgeplatte achterste deel van de zwempoten is juist blauw tot violet gekleurd waaraan de soort makkelijk te herkennen is. De scharen zijn even groot en hebben opvallende groeven, het rugschild, carapax genoemd is vrij glad en de voorste rand van het schild is sterk getand, tussen de ogen zijn altijd drie tanden aanwezig. De breedte van het schild is ongeveer vijf centimeter bij vrouwtjes, en bijna zeven centimeter bij mannetjes. Vrouwtjes met eitjes zijn makkelijk te herkennen aan de grote eimassa onder de buikplaat, die zwart gekleurd is.
De blauwgestreepte springkrab (Galathea strigosa) is een kreeftachtige die een maximale lengte van 15 cm kan bereiken maar blijft meestal kleiner tot 6 cm.
De soort komt voor in de Noordzee en Middellandse Zee en leeft in gaten in de rotskust.
De blauwe zwemkrab (Callinectes sapidus) is een krab uit de familie Portunidae, ook wel zwemkrabben genoemd. Er is ook een krab met de naam blauwpootzwemkrab (Liocarcinus depurator), deze soort ziet er echter anders uit.
Van oorsprong leeft deze soort in Amerika, maar al in de jaren dertig is de blauwe zwemkrab in Nederland aangetroffen en vermoed wordt dat de exoot zich verder zal verspreiden.
Engels : Chesapeake of Atlantic blue crab Duits : Blaukrabbe, Blaue Schwimmkrabbe Frans : crabe bleu
De blauwe zwemkrab dankt de naam aan de blauwe kleur poten, en is het makkelijkst te herkennen aan de zeer grote zijwaarts wijzende stekel aan iedere zijde van het schild. Het achterste paar poten is peddel-achtig afgeplat zoals bij alle zwemkrabben om beter te kunnen zwemmen.
Mannetjes zijn van vrouwtjes te onderscheiden door de respectievelijk twee en vijf buikplaten, en volwassen vrouwtjes hebben twee rode scharen, mannetjes hebben blauwe scharen.
De bovenzijde is olijfkleurig tot bruinzwart en de schildbreedte is maximaal 25 centimeter, mannetjes worden groter dan vrouwtjes.
Blauwe zwemkrab auteur : NOAA
De krab leeft langs de kust bij riviermondingen en kan in zowel zoet, brak als zout water overleven en ook de temperatuurstolerantie is groot; van enkele graden boven nul tot meer dan dertig graden.
Deze soort staat bekend als delicatesse en het vlees wordt veel verhandeld.
De blauwe zwemkrab eet van alles. Als hij weinig voedsel kan vinden eet hij soms zelfs zijn soortgenoten op. De latijnse naam betekent 'lekker smakende schoonzwemmer'.
Het voedsel van de blauwe zwemkrab bestaat uit aas, zeedieren als zeesterren en ook wel andere krabben.
Blauwe zwemkrab volgroeid vrouwtje van 16 centimeter doorsnee foto : Ivo Mol - Ecomare
Deze soort plant zich in grote hoeveelheden voort; zo worden er twee keer eitjes afgezet en per keer zijn dat er gemiddeld meer dan een miljoen.
De bijna volwassen vrouwtjes produceren een feromoon dat via de urine wordt uitgescheiden en de de mannetjes lokt. Het eerste larvestadium is vrijzwemmend, later volgen nog zeven en soms acht andere stadia waarna de krab volwassen is. De larve kan namelijk alleen vervellen als het water rond de 20 graden is.
De blauwe pijlgifkikker (Dendrobates tinctorius var. azureus) is een bekende variatie van de soort Dendrobates tinctorius en is een giftige kikker uit de familie pijlgifkikkers (Dendrobatidae). Lange tijd werd de blauwe pijlgifkikker als een aparte soort gezien maar dit is achterhaald.
Het is een van de weinige soorten kikkers die in één oogopslag te herkennen is; een knalblauwe kleur met over het hele lijf kleine zwarte vlekjes die op het midden van de rug groter zijn.
Vele andere soorten pijlgifkikkers hebben wel felle kleuren maar vele variaties, de blauwe pijlgifkikker is altijd helemaal blauw. Het patroon van kleine vlekjes kent wel wat variatie; sommige exemplaren hebben slechts een paar kleine vlekjes bij de oksels of zeer kleine stipjes over het hele lijf. De buik is lichtblauw en zoals alle pijlgifkikkers heeft deze soort een gedrongen, pad-achtig lijf en wordt ongeveer 4,5 centimeter lang.
Blauwe pijlgifkikker auteur : Michael Gäbler CC 3.0
De blauwe pijlgifkikker is een typische bewoner van regenwouden die het hele leven op een enkele plaats kan verblijven.
Het betreft vaak een laag mos en half verteerde bladeren. De kikker houdt van zeer warme en vochtige gebieden die dicht begroeid zijn en een regenseizoen kennen waarin de voortplanting plaatsvindt.
De soort is endemisch in Suriname, in een gebied genaamd de Sipaliwinisavanne; een bergachtige streek in het stroomgebied van de uiterste zuidelijke rivier Sipaliwini.
Dendrobates tinctorius auteur : Lonnie Huffman CC 3.0
Het voedsel bestaat uit kleine ongewervelden zoals insecten, slakjes en Mijten die ze overdag vangen.
Ze zijn voor de mens niet levensbedreigend, maar voor veel dieren betekent een aanraking met deze kikker een snelle dood. Hierdoor wordt de pijlgifkikker door de meeste diersoorten met rust gelaten.
Een blauwe kleur is in de natuur zeer uitzonderlijk en de kikker wordt door vijanden direct herkend als vies of giftig, vooral vogels hebben een hekel aan de kleur blauw.
Deze soort is dan ook niet schuw en dat maakt de kikker erg populair in terraria omdat ze zich weinig aantrekken van andere diersoorten of mensen.
De vrouwtjes zetten de eitjes af in het territorium van de mannetjes, die ze agressief verdedigen.
Zowel de vrouw als met name de man bewaken, bevochtigen en verschonen de eitjes tot ze uitkomen; daarna brengt de man ze naar een beschutte watervoorraad. Oppervlaktewater mag het niet genoemd worden want het betreft meestal met water gevulde holtes in bromelia-achtigen, bladoksels of kleine holletjes in de grond of tak waar ze op leven.
Door bosbranden word het natuurlijke leefgebied van de blauwe pijlgifkikker steeds kleiner. Ook wordt de pijlgifkikker bedreigd door de illegale handel.
Hierdoor is de blauwe pijlgifkikker één van de meest bedreigde gifkikkers.
Trivia De software-applicatie Azureus draagt niet alleen de soortnaam; de blauwe pijlgifkikker is ook het logo van dit programma.
De blauwe haarkwal (Cyanea Lamarckii) is een schijfkwal die vaak aanspoelt op de Nederlandse stranden. De blauwe haarkwal behoort tot de Scyphozoa.
Het leefgebied van de blauwe haarkwal is in het ondiepe water vlakbij de kust. Blauwe haarkwallen komen voor in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan van IJsland, Noorwegen en het Kattegat tot de Golf van Biskaje. Bij de Britse Eilanden minder algemeen dan de gele haarkwal.
Engels : Blue jellyfish, Bluefire jellyfish Duits : Blaue Nesselqualle Frans : cyanée
De blauwe haarkwal is meestal blauw maar er zijn ook weigele en rode varianten. De blauwe haarkwal is een platte kwal. De schijf kan tot 20 cm groot worden. Aan de rand van de schijf zitten lange haarachtige tentakels. Hij heeft 32 lobben aan de rand van de klok met vele tentakels. Deze tentakels bevatten sterk netelige cellen en kunnen wel een meter lang worden.
De blauwe haarkwal eet visjes en planktondiertjes die verdoofd worden door de netelcellen. Dan worden ze met behulp van de tentakels naar de mondopening gebracht waar het geheel wordt verteerd.
Blauwe haarkwallen worden door zeeanjelieren gegeten, die hebben geen last van de netelcellen.
De blauwe haarkwal vangen is vrij eenvoudig. Ze spoelen meestal aan met oostenwind. Als je in het water staat met een schepnetje heb je er zo een.
Kweken is echter lastiger, een kwal stroomt mee met de stroming in de zee en is niet bestand tegen de afgesloten ruimtes en muren. In een aquarium zijn ze dan ook niet te houden.
In dierentuinen worden ze gehouden in ronde ruimtes waar water in rondstroomt. Bij speciale ontwerpen komen de kwallen dan zo min mogelijk in contact met de randen van de aquaria.