De bosruiter heeft een spanwijdte van 50 tot 56cm op een lengte van 19 - 21cm.
Hij heeft een voorkeur voor ongewervelden, kleine zoogdieren en insecten.
Slechts één legsel per jaar van 3 of 4 eieren en een nestduur van 28 tot 31 dagen.
De bosruiter lijkt op een witgatje of groot formaat oeverloper met een slanke snavel, bruine bovenkant en lange, geelgroene poten.
Hij verschilt met de witgat door zijn minder contrasterende witte buik, hij heeft een meer 'vierkante' kop en een duidelijke oogstreep.
Hij mist de donkere ondervleugel van het witgatje.
Ook het geluid is anders, de bosruiter roept tief-tief-tief, alles op gelijke toonhoogte.
Bij het witgatje varieert de toonhoogte en het ritme.
Bosruiter en witgatje zijn beide verwant en samen ook weer verwant aan de tureluur, de groenpootruiter en de zwarte ruiter.
Alle vijf soorten behoren tot de ruiters.