| Andn: handenAnt: hand
 Baarmoeëdru: baarmoeder
 Bakuboördn: bakkebaarden
 Beeën: been, benen
 Bekof: zeer moe
 Bekoör: licht krullend haar
 Biburn: bibberen
 Bieërbuuksju: bierbuikje, dik buikje door alcoholgebruik
 Biezieëndu: bijziendu
 Bilu: bil
 Blindudermu: blindedarm
 Bloeët: bloed
 Bloentoör: blond haar
 Bloent(u): blond(e)
 Blooöt: bloot
 Blooötu pekuls: blote voeten
 Bloözu: blaas
 Boeëzum: boezem
 Boksursneuzu: boksersneus
 Boluwoördu: bewusteloos
 Boög: lichaam
 Boört: baard
 Boörtgroej: baardgroei
 Bost: borst
 Bostn: borsten
 Braakn: braken
 Braksul: braaksel
 Briln: een bril dragen
 Bubul: bobbel
 Bultu: bult
 Buuk: buik
 Buuksju: buikje
 Buukspieërn: buikspieren
 Buukunaful: navel(ju)
 Buukupit(ju): navel
 Buukvlieës: buikvlies
 Buzwit: bezweet
 Dermu(s): darm(en)
 Duum: duim
 Duumunaagl: duimennagel
 Eësuns: hersenen
 Elupuupu: elleboog
 Elutuutju: elleboog
 Ertu: hartErtuklepu: hartklep
 Fabriezun: bakkebaarden
 Fasn: bakkebaarden
 Fientug: tenger, mager
 Flapooörn: grote wijdstaande oren
 Fokutan: tanden die fel naar voor staan
 Galubloözu: galblaas
 Gat: achtersteGildug: stevig, dik
 Goeët vorzieën van pooötn en ooörn: met volle boezem
 Griesdu: grijze (van haar)
 Griesdoör: grijs haar
 Gusjheetn en guspoogn: gelijken op elkaar als twee druppels water
 Guspoogn en gubrakt: goed gelijken op
 Ieëlu: hiel
 Ienkul: enkelIïn ju viengur gusneen en: een wind gelaten hebben
 Iïn zu blooötu flikur: in zijn blootje
 Jukstu: jeuk
 Ju patatun ofgieëtn: wateren
 Junertu: je hart
 Kaaku: kaak
 Kaksju: uitwerpsel bij stoelgangKakn: stoelgang maken
 Katulam: zeer moe
 Keelugat: keelgat
 Kegu: grote neus
 Keunubloözu: konijnenblaas, kleine blaas
 Kietu: kuit
 Kinu: kin
 Klepu: mond
 Kletsukop: kaalkop
 Klooötn: kloten, teelballen
 Kmoeëtn no bagtn: ik moet naar het toilet
 Knoeëzul: enkel
 Koentu: achterwerk
 Koturn: peuteren (in de neus bvb)Krabul: kwetsuur door gekrab
 Krootn: neuskreutn
 Krulu: haarkrul
 Kruloör: krulhaar
 Kruln: haarkrullen
 Kutul: keutel
 Kwieëln: kwijlen, speeksel uit de mond lopen
 Leen: lenden
 Leënzu: lens
 Lieësjhu: lies
 Lief: lijfLienksandug: linkshandug
 Lik uut u doosju komn: er goed en verzorgd uitzien
 Lipu: lip
 Loengn: longen
 Loengu: long
 Maagduvlieës: maagdenvlies
 Maagu: maag
 Makiejoözju: maquillageMeëktant: melktand
 Miezaampli: soort haartooi        Fr mise en plies
 Mimoorju; geheugen
 Mismakt: mismaakt
 Misvormiengu: misvorming
 Mochul: fluim
 Moeëdurvleku: moedervlek
 Moendoek: mondhoek
 Moent: mond
 Moentwoötur: mondwater
 Moestasj: snor
 Muulu: muil
 Naful: navel
 Neku: nek
 Netvlieës: netvlies
 Neupu (u): een heup
 Neuzu: neus
 Neuzugoötn: neusgaten
 Nieëru: nier
 No bagtn goön: naar toilet gaan
 Nu komt toetan mu sjhoeëru: hij is zo groot als mijn schouderhoogteOendurrik: onderrug
 Ofgank: afgang, diarree
 Ofgoön: afgaan
 Ofsjheërn: afscheren
 Ofslankn: afslanken
 Ofslankiengu: afslankingOödurs: aders
 Oogbloent: hoogblond, ros
 Oönzigtu: aangezicht Ooörklepn: oorkleppenOoörn en lik talooörn: oren zo groot als teljoren
 Oörsprij: haarspray
 Oöru: oor
 Oösum: adem
 Oözulipu: hazenlip
 Orgoön: orgaan
 Oör: haarOör volt uut: haar valt uit
 Oörmu: arm
 Otuntot: ottentot, klein ventje
 Peënsu: pens, buik Peezu: peesPienksju: pinkje
 Piesoogsjus: kleine oogjes (vb bij een drankkater of na te weinig slaap)
 Piestukietn: magere bleke kuiten
 Pisu: urine
 Poeptju boovn deërdu: klein van gestalte
 Poepu: achterste
 Poepunolutju: achterste van een klein kind
 Puustu: puist
 Puustju: puistje
 Puustumuulu: met puisten en/of zweren in het gezichtRebu: rib
 Rebukasu: ribbenkast
 Regtsandug: rechtshandig
 Rik: rug
 Rompuls: rimpelsRostu: ros van haar
 Rostu teevu (u): een roodharige vrouw
 Rostun: roodharige man
 Rostoör: ros haar
 Rutuln van du koedu: rillen van de kou
 Ruuzul: zeer doof
 Sjhartn: krabben (wo dat jukt: waar het jeukt)
 Sjhartuln: krabben
 Sjheeln: schele
 Sjheetu: scheet, wind
 Sjhermienkul: lelijk mens
 Sjhoeërs: schouders
 Sjhoeëru: schouder
 Sjhooönu: schoon
 Sjhooönugeit: schoonheid
 Sjmienkn: schminken
 Slagoödur: slagader Sliekuvet: zeer dik
 Slokdermu: slokdarm
 Smiekul: aangezicht
 Snotukeësu: lopende neus
 Spieëru: spier
 Spletu: spleet, haarscheiding
 Spuug(sul): speeksel Staakustief: zo stijf als een staakSteeënmoeë: zeer moe
 Stokudoof: stokdoof
 Streusjhu vint: een struise vent
 Stroent: stront
 Tendunoösum: buiten adem
 Tetn: borsten
 Tgatof: uitgeput
 Tis lik u noedu petu: hij ziet er uit als een oud mannetje
 Toengu: tongTootu: gezicht
 Trutu: vagina
 Trutulap: maandverband
 Tu leeëlik om/voe teëpn dundurn: zeer lelijkU grooötu lanteërn met u kleeën lugtju: alleen uiterlijk groot maar innerlijk  klein
 U nant: een hand
 U sjhoöonu moku: een mooi meisje
 U snelu poeëzu: een mooie vrouw
 Uuturluk: uiterlijk
 Va ju zeëvn voln: bewusteloos worden
 Variezn: spataders      Fr varice
 Vel: huid
 Viengur: vingerVoeëtzeulu: voetzeul
 Vooörkomn: voorkomen
 Vooörooft: voorhoofd
 Vooörtant: voortand
 Vratu: wrat
 Vrowubost: vrouwenborst
 Vrugtboör: vruchtbaarVurdikt: verdikt
 Vurmaagurn: vermageren
 Vurmaagurt: vermagerd
 Vurmienkt: verminkt
 Vuroedurn: verouderen
 Vuroedurt: verouderd
 Vurvet: verdikt
 Vurwoendiengu: verwonding
 Vuust(u): vuist
 Weerbustul: weerborstel, wild opstaand haar
 Weezn: aangezicht
 Wienkbrown: wenkbrauwen
 Wiesijtstant: wijsheidstandWiesviengur: wijsvinger
 Wimpurs: wimpers
 Witgriesdu: wit-grijs (haar)Zeeër iju nooft/buuk: koppijn/buikpijn
 Zilmu: zenuw
 Zilmus: zenuwen
 Zoöt: zaad, sperma
 Zu noör iïn zu tan: zijn haar in zijn tanden, onverzorgd en te lang haarZweeëtdrupul: zweetdruppel
 Zweeëtn: zweten
 Zwoörlievug: zwaarlijvig
   07-01-2019, 00:00 geschreven door stammer |