| Agturkomurtju: geboren vele jaren na broers of zustersAdopsju: adoptie
 Baarmoeëdur/-moeëdru: baarmoeder
 Bavetu: bavet
 Bijbie: baby
 Bijbieklirtjus: babykleertjes
 Bijbiesietn: babysitten
 Bijbiesietur: babysit
 Bijbievoeëdiengu: babyvoeding
 Blokdoozu: blokkendoos
 Bolu: bal
 Booörlienk: boorling
 Bostvoeëdiengu: borstvoeding
 Broekvintju: klein kind (dat nog de korte broek draagt)
 Bubbel: klein kind
 Budorvun: bedorven
 Buutnegtluk kient: buitenechtelijk kind
 Buvoliengu: bevalling
 Dooödgubooörn: doodgeboren
 Drieëlienk: drieling
 Driewieëlur: driewieler
 Du bost geevn: borstvoeding geven
 Duuvulskiend: duivelskind
 Eeënandug: eenhandig
 Futeuru: kinderwagen
 Futu: fopspeen
 Iïn slaapu wieëgn: in slaap wiegen
 Joeëns: kinderen
 Joeënsnaamu: jongensnaam
 Juutukako: schommel
 Kadee: kleine
 Kakstoeël: kinderstoel
 Kakurnesju: kakkernestje, jongste kind
 Kepukient: dat door iemand het liefst gezien wordt
 Ketn: knikkers
 Ketu: knikker
 Keuntju: konijntje
 Kiendurbedu: kinderbed
 Kiendurbieslag: kinderbijslag
 Kiendurfuteuru: kinderwagen
 Kiendurjoörn: kinderjaren
 Kiendurspeelgoeët: kinderspeelgoed
 Kiendurziektu: kinderziekte
 Kient: kind
 Kient in uus zien: kind in huis zijn
 Kient nog kroöjen: op niemand meer kunnen rekenen, alleen op zichzelf
 Kient van du reekniengu zien: kind van de rekening zijn
 Kijzursnee: keizersnede
 Kleurboek: kleurboek
 Kleutur: kleuter
 Kleuturjinu: kleuteronderwijzeres
 Kleutursjhoolu: kleuterschool
 Knuful: knuffel
 Koeveuzu: broedmachine     Fr couveuse
 Kriesjhun: krijsen, wenen
 Krisju: kinderkribbe, opvang     Fr crèche
 Kwielubabu: slabbetje
 Leeërn loopn: leren lopen
 Leeftiet: leeftijd
 Leegoo: lego
 Meisjusnaamu: meisjesnaam
 Mindurjoörug: minderjarig
 Moeëdurmeëk: moedermelk
 Moeëdursjhooöt: moederschoot
 Moeëdurskientju: volwassen maar nog steeds verwend kind
 Moeëduruus: moederhuis
 Moeëtn is dwang en bleëtn is kiendurguzang: het wel willen doen maar niet als het verplicht wordt
 Moeëtuwerk: moeten trouwen omdat je zwanger bent
 Muziekdoozu: muziekdoos
 Nog kient nog kroöjen: geen kinderen hebben
 Oogapul: oogappel
 Ot kient mor u naamet: als het kind maar een naam heeft
 Otootju: autootje
 Pampur: pamper
 Papflesjhu: papfles
 Papkient: papkind, bedorven
 Pekln: bikkelen
 Peutur: peuter
 Piejaanoo: piano
 Pleegguzin: pleeggezin
 Pleegmoeëdru: pleegmoeder
 Pleegoedurs: pleegouders
 Pleegvoödur: pleegvader
 Plijmobiel: playmobil
 Poepunolutju: achterwerk van een kind
 Potju: pis- en kakpot voor kinderen
 Poziesju: toestand van zwangerschap
 Prentuboek: prentenboek
 Pupu: pop
 Pupukasu: poppenkast
 Puuzul; puzzel
 Ramuloöru: rammelaar
 Rotbudorvn: rotbedorven
 Seultju: emmertje
 Siendroom van Down: Mongool
 Siendroom van Toerit: syndroom van Tourette
 Sjaritu: kinderwagen
 Sjheptju: schepje
 Sjhooltiet: schooltijd
 Sjhreeëm: wenen
 Slierboönu: glijbaan
 Snotneuzu: klein kind
 Speelgoeët: speelgoed
 Speelpleku: speelplaats in een school
 Spoörpotju: spaarpot
 Staapulblokn: stapelblokken
 Step: autoped
 Taafulfoetbal: tafelvoetbal
 Teërlienk: teerling
 Tkient bie du naamu noemn: het kind bij de naam noemen, zeggen waar het op staat
 Tkient van du reekniengu: het kind van de rekening, enige die schade lijdt
 Tkient wegsmietn met tbatwoötur: het kind weggooien met het badwater, samen met het slechte ook het goede weggooien
 Toetur: schommel
 Trampolienu: trampoline
 Tring: trein
 Tromul: trommel
 Trontienitu: autoped       Fr trotinette
 Tweeëlienk: tweeling
 U boertju: een puf vóór het slapengaan
 U budorvn stroent: een bedorven kind
 U kiendurant is gow guvult: een kinderhand is rap gevuld
 U kient koopn: een kind krijgen/baren
 U polutju geevn: een handje geven
 U zundagskient: een zondagskind, iemand die altijd veel geluk heeft
 Up zu potju goön: op zijn potje gaan
 Upvang: opvang
 Upvoeëdiengu: opvoeding
 Uut du kleeënu kindurs zien: de kinderen zijn groot/volwassen/uit het huis
 Van kientsbeeën of: van kindsbeen af
 Vielootju: fietsje
 Vieërlienk: vierling
 Voendulienk: vondeling
 Voogdieë: voogdij
 Vooörkient: voorkind
 Vooörligtiengu: voorlichting
 Vroetvrowu: vroedvrouw
 Vroeggubooörtu: vroeggeboorte
 Vroegriepu: vroegrijp
 Vulgroejt: volgroeid
 Vurtroeëtuln: vertroetelen
 Vurwagtiengu: verwachting
 Vuuflienk: vijfling
 Weezu: wees
 Weezukient: weeskind
 Weezuus: wezenhuis
 Wieëgu: wieg
 Wieëgulietju: wiegenlied
 Wupplanku: schommel, wipplank
 Zu keelu oopnzetn: zijn keel openzetten, hard schreeuwen
 Zundagskient: zondagskind (dat altijd veel geluk heeft)
 Zuuglienk: zuigeling
   24-06-2019, 00:00 geschreven door stammer |