| Aakn e noogn: haken en ogenAaänguklit: aangekleed
 Aaängutjootult: raar of slecht aangekleed
 Aaänsjhoeë: handschoen
 Aaänsjhoen: handschoenen
 Agturbeuzu: achterzak
 Alpingsju: muts
 Alsbant: halsband
 Andoeën: aandoen
 Ang mo ju paaltoo an du portumaantoo: hang maar je mantel aan de kapstok
 Angurtju: hangertje
 Anklein: aankleden
 Anen: aanhebben
 Anpasn: aanpassen
 Antasu: handtas
 Baretu: baret
 Batkostuumu: badpak
 Batmutsu: badmuts
 Bazasu: rugzak
 Biekienie: bikini
 Bievakmutsu: bivakmuts
 Bijbiedol: babydoll, nachtkleding voor de vrouw, sexy lingerie
 Bijbieklirtjus: babykleertjes
 Binubeuzu: binnenzak
 Binuzak: binnenzak
 Blienk: schoensmeer
 Bloeëzu: bloes
 Bloezong: korte jas       Fr blouson
 Boerka: kledingstuk gedragen door Islamitische vrouwen; bedekt heel het lichaam, inclusief gezicht
 Boerkienie: boerkini; zwemoutfit dat enkel handen, voeten en gezicht vrijlaat
 Boksaaänsjhoeën: bokshandschoenen
 Boloeët: bolhoed
 Boöj: trui
 Botien: hoge schoenen
 Botienu: hoge schoen                   Fr  bottineBraaänzulee of Braaänzjulee: armband
 Brijn: breien
 Broekbeuzu: zak van de broek
 Broeksju: broekje
 Broekspuupu: broekspijp
 Brosju: speld                      Fr broche
 Burgurkleeërn: burgerkleren
 Deekoltee: laag uitgesneden halsopening       Fr décolleté
 Djieëns: jeans
 Djirsee: jersey, katoen of wollen machionaal gefabriceerde stof
 Duukpak: duikerspak
 Emdu: hemd    =>  u nemdu: een hemd
 Falaar: sluier, hoofddoek                Fr foulard
 Flieës: fleece, vacht, gebreide en geruwde stofsoort
 Frak: jas
 Gabardjinu: regenjas in lichte stof    Fr gabardienne
 Getn: beenstukken (vroeger van militairen)       Fr guetrons
 Goedn ketienk: gouden ketting
 Goedn orloozju: gouden uurwerk
 Goeduwerk: juwelen, sieraden, goud
 Guzigtsmasjhur: gezichtsmasker
 Kajuutn: rubberen pantoffels waarin de voeten geweldig zweetten, wat tot zweetvoeten leidde
 Kanadjinu: overjas                 Fr canadienne
 Kapootu: mantel met kap              Fr capote
 Kapu: kap
 Kapuusjong: kap vastgemaakt aan de jas        Fr capuchon
 Katoeën: katoen
 Kazuuvul: kazuifel, mouwloos opperkleed gedragen door de priester als hij de mis opdraagt
 Ketienk: ketting
 Kiemonoo: kimono; Japans kledingstuk. Losse mantel of japon met wijde mouwen die met een ceintuur wordt dichtgebonden
 Kiendurkleeërn: kinderkleding
 Klaksju: klakje
 Klaku: klak, pet
 Kleeën medu laptju: met welke kledij ook, er goed uitzien
 Kleeërbustul: kleerborstel
 Kleeërn: kleren, kledij
 Kleeërn voe du vijlugijt: veiligheidskleding
 Kleeërn voe tu feeëstn: feestkleding
 Kleeërn voe tu werkn: werkkleing
 Kleeërn voer in du vrieju tiet: vrijetijdskleding
 Kleeërn voer int guvegt: gevechtskleding
 Kleeërn voer uut tu goön; uitgangskleding
 Kleeërn voet snagts: nachtkleding
 Kloefn: klompen
 Knoptju: knoopje
 Koentukletsur: pitteleer, lange jas bij feestelijkheden
 Koesn: kousen
 Koesn die slookurn: kousen die afzakken
 Kokmutsu: koksmuts
 Kolaän: kousbroek     Fr  collant
 Komuuniezong: onderjurk             Fr combinaison
 Kopspelu: kopspeld
 Korsee: keurslijf                       Fr   corset
 Kostuumu: pak
 Kotieln broek: fluwelen broek
 Kroontju: kroontje
 Krosjteern: haken met een haakpen           Fr crochete
 Kultun: kleren
 Leëzn: laarzen
 Linun: linnen
 Maaänsjetu: manchet                     Fr manchette
 Maaänsjetuknoop: manchetknop
 Masjhur: masker
 Mieniekienie: minikini
 Moentmasjhur: mondmasker
 Monokul: oogglas       Fr  monocle
 Monookienie: monokini, bikini zonder bovenstuk
 Mutsu: muts
 Naaldu: naald
 Nagtemdu: nachthemd
 Neegliezjee: gemakkelijk ochtendgewaad            Fr négligé
 Niekam: nikam
 Nielong: nylon
 Nielongs: nylonkousen
 Noeërujaagurtju (u): strikdas, vlinderdasje
 Noöt: naad
 Noöjmasjien(u): naaimachine
 Noöjn: naaien
 Nunukleeërn: religieuze kleding van een non
 Oarmbant: armband
 Oeët: hoed     => Noeët (u): een hoed
 Oeëwu zieëju gie doö nu aangutjootult?:Hoe ben jij nu aangekleed?
 Oendurbroek: onderbroekOendurgoeët: ondergoed
 Oendurlief: onderhemd
 Oeërujaagurtju: strikje
 Oendurlievutju: onderhemdje
 Oogsjhaduw: oogschaduw
 Ooörbelu: oorbel
 Ooörrieng: oorbellen
 Ooörrienk: oorbel
 Oovral: overall
 Oovurgoojur: overgooier, wijde mouwloze jurk zonder taille die over het hoofd wordt aangetrokken
 Orlogu: uurwerk
 Orloozjubantju: uurwerkbandje
 Paltoo: mantel, overjas                     Fr paletot
 Pardusuu: mantel                      Fr pardessus
 Pasturkleeërn : religieuze kleding van priester
 Peërul : parel
 Pelsun frak: pelsmantel
 Piekubestu  => up zu piekubestu guklit zien: piekfijn gekleed zijn
 Piewantn: wanten
 Pinwaar: ochtendjas meestal gedragen bij het opstaan en vóór het slapengaan       Fr  peignoir
 Pirmanaäntu: haargolf blijvend     Fr   permanent
 Plastrong: das                    Fr plastron
 Ponsjoo: poncho, van origine Zuid-Amerikaans kledingstuk, rechthoekige doek met in het midden een gat om het hoofd door te steken
 Poönu: fluweel
 Pulumutsu: puntmuts
 Reegnkaptju: regenkapje
 Reegnmantul: regenmantel
 Rieëmtju: riempje
 Rieëmu: riem
 Riekooördu: schoenveter
 Rieleëzun: rijlaarzen
 Rowkleeërn: rouwkleding
 Sandaaln: sandalen
 Sandaalu: sandaal
 Satien: satijn
 Savatn: pantoffels
 Senteuru: riem             Fr ceinture
 Sjakosju: handtas            Fr sacoche
 Sjarpu: sjerp                                  Fr écharpe
 Sjetu: sajette, wol
 Sjhabu: schort
 Sjhortu: schort
 Sjort: short
 Slepu: hemd     =>    in zu slepn roentloopn: rondlopen zonder broek, in zijn hemd
 Sletsn of Slufurs: pantoffels
 Sliep: onderbroek
 Slieptju: slipje
 Smookieng: smoking
 Snelzeikr: open vrouwenbroek
 Soetjeën: bustenhouder         Fr soutien
 Soetoönu: soutane, onderdeel priesterkleding
 Stofu: stof
 Streksju: strikje
 Striekiezur: strijkijzer
 Striekn: strijken
 Strieng: string, soort onderbroek of zwembroekje dat schaamstreek bedekt en verder bestaat uit een touwtje of smal stukje stof om het middel en door de bilspleet
 Taal a ju gat ang: al je geld uitgeven aan kledij
 Talongs: hoge hakken                       Fr talon
 Tanga : tanga, damesslip
 Tieritu: rits                   Fr tirette
 Toepet: haarstukje    Fr toupet
 Tooga : toga, kledij van de rechter
 Turnslufurs: turnpantoffels
 Tuulu: mazenweefsel (doorzichtig)
 U boöj brijn: een trui breien
 Upgutietumatoojt: opgemaakt/opgezet
 Uunieformu: uniform
 Uutloötn: uitlaten, vergroten of verlengen van kleding
 Uutrustiengu: uitrusting
 Uutstriekn: uitstrijken
 Veln mantul: bontjas
 Vestubeuzu: zak van de jas
 Viengurrienk: vingerring
 Vlindurdasju: vlinderdasje, hoerenjagertje
 Vrowukleeërn: vrouwenkleren
 Vuliengu: (op)vulsel
 Vurklindurn: verkleinen, inpakken
 Vursjhooön: verschonen, verversen (baby)
 Wienturkleeërn: winterkleren
 Wulu: wol
 Wuuvukleeërn: vrouwenkleren
 Zeulu: zool  (van u sjhoeë: van een schoen)
 Ziedu: zijde
 Zilvurn ketienk: zilveren ketting
 Zilvurn orloozju: zilveren uurwerk
 Zjartiln: jarretellen, onderdeel van het damesondergoed ter voorkoming van het afzakken van de kous
 Zjielee: vest                        Fr  gilet
 Zokn: sokken
 Zoksju: sokje
 Zoomurkleeërn: zomerkleren
 Zunuklaksju: zonnepetje
 Zuutwestur: zuidwester, hoofddeksel gedragen door zeevaarders
 Lipustiftu: lippenstift
 Makiejoözju: make-up                                Fr  maquillage
 Misaaänplie:
 Oogsjhaaduw: oogschaduw
 Pirmanaantu:
 11-03-2019, 00:00 geschreven door stammer |