Aakn e noogn: haken en ogen Aaänguklit: aangekleed Aaängutjootult: raar of slecht aangekleed Aaänsjhoeë: handschoen Aaänsjhoen: handschoenen Agturbeuzu: achterzak Alpingsju: muts Alsbant: halsband Andoeën: aandoen Ang mo ju paaltoo an du portumaantoo: hang maar je mantel aan de kapstok Angurtju: hangertje Anklein: aankleden Anen: aanhebben Anpasn: aanpassen Antasu: handtas Baretu: baret Batkostuumu: badpak Batmutsu: badmuts Bazasu: rugzak Biekienie: bikini Bievakmutsu: bivakmuts Bijbiedol: babydoll, nachtkleding voor de vrouw, sexy lingerie Bijbieklirtjus: babykleertjes Binubeuzu: binnenzak Binuzak: binnenzak Blienk: schoensmeer Bloeëzu: bloes Bloezong: korte jas Fr blouson Boerka: kledingstuk gedragen door Islamitische vrouwen; bedekt heel het lichaam, inclusief gezicht Boerkienie: boerkini; zwemoutfit dat enkel handen, voeten en gezicht vrijlaat Boksaaänsjhoeën: bokshandschoenen Boloeët: bolhoed Boöj: trui Botien: hoge schoenen
Botienu: hoge schoen Fr bottine Braaänzulee of Braaänzjulee: armband Brijn: breien Broekbeuzu: zak van de broek Broeksju: broekje Broekspuupu: broekspijp Brosju: speld Fr broche Burgurkleeërn: burgerkleren Deekoltee: laag uitgesneden halsopening Fr décolleté Djieëns: jeans Djirsee: jersey, katoen of wollen machionaal gefabriceerde stof Duukpak: duikerspak Emdu: hemd => u nemdu: een hemd Falaar: sluier, hoofddoek Fr foulard Flieës: fleece, vacht, gebreide en geruwde stofsoort Frak: jas Gabardjinu: regenjas in lichte stof Fr gabardienne Getn: beenstukken (vroeger van militairen) Fr guetrons Goedn ketienk: gouden ketting Goedn orloozju: gouden uurwerk Goeduwerk: juwelen, sieraden, goud Guzigtsmasjhur: gezichtsmasker Kajuutn: rubberen pantoffels waarin de voeten geweldig zweetten, wat tot zweetvoeten leidde Kanadjinu: overjas Fr canadienne Kapootu: mantel met kap Fr capote Kapu: kap Kapuusjong: kap vastgemaakt aan de jas Fr capuchon Katoeën: katoen Kazuuvul: kazuifel, mouwloos opperkleed gedragen door de priester als hij de mis opdraagt Ketienk: ketting Kiemonoo: kimono; Japans kledingstuk. Losse mantel of japon met wijde mouwen die met een ceintuur wordt dichtgebonden Kiendurkleeërn: kinderkleding Klaksju: klakje Klaku: klak, pet Kleeën medu laptju: met welke kledij ook, er goed uitzien Kleeërbustul: kleerborstel Kleeërn: kleren, kledij Kleeërn voe du vijlugijt: veiligheidskleding Kleeërn voe tu feeëstn: feestkleding Kleeërn voe tu werkn: werkkleing Kleeërn voer in du vrieju tiet: vrijetijdskleding Kleeërn voer int guvegt: gevechtskleding Kleeërn voer uut tu goön; uitgangskleding Kleeërn voet snagts: nachtkleding Kloefn: klompen Knoptju: knoopje Koentukletsur: pitteleer, lange jas bij feestelijkheden Koesn: kousen Koesn die slookurn: kousen die afzakken Kokmutsu: koksmuts Kolaän: kousbroek Fr collant Komuuniezong: onderjurk Fr combinaison Kopspelu: kopspeld Korsee: keurslijf Fr corset Kostuumu: pak Kotieln broek: fluwelen broek Kroontju: kroontje Krosjteern: haken met een haakpen Fr crochete Kultun: kleren Leëzn: laarzen Linun: linnen Maaänsjetu: manchet Fr manchette Maaänsjetuknoop: manchetknop Masjhur: masker Mieniekienie: minikini Moentmasjhur: mondmasker Monokul: oogglas Fr monocle Monookienie: monokini, bikini zonder bovenstuk Mutsu: muts Naaldu: naald Nagtemdu: nachthemd Neegliezjee: gemakkelijk ochtendgewaad Fr négligé Niekam: nikam Nielong: nylon Nielongs: nylonkousen Noeërujaagurtju (u): strikdas, vlinderdasje Noöt: naad Noöjmasjien(u): naaimachine Noöjn: naaien Nunukleeërn: religieuze kleding van een non Oarmbant: armband Oeët: hoed => Noeët (u): een hoed Oeëwu zieëju gie doö nu aangutjootult?:Hoe ben jij nu aangekleed?
Oendurbroek: onderbroek Oendurgoeët: ondergoed Oendurlief: onderhemd Oeërujaagurtju: strikje Oendurlievutju: onderhemdje Oogsjhaduw: oogschaduw Ooörbelu: oorbel Ooörrieng: oorbellen Ooörrienk: oorbel Oovral: overall Oovurgoojur: overgooier, wijde mouwloze jurk zonder taille die over het hoofd wordt aangetrokken Orlogu: uurwerk Orloozjubantju: uurwerkbandje Paltoo: mantel, overjas Fr paletot Pardusuu: mantel Fr pardessus Pasturkleeërn : religieuze kleding van priester Peërul : parel Pelsun frak: pelsmantel Piekubestu => up zu piekubestu guklit zien: piekfijn gekleed zijn Piewantn: wanten Pinwaar: ochtendjas meestal gedragen bij het opstaan en vóór het slapengaan Fr peignoir Pirmanaäntu: haargolf blijvend Fr permanent Plastrong: das Fr plastron Ponsjoo: poncho, van origine Zuid-Amerikaans kledingstuk, rechthoekige doek met in het midden een gat om het hoofd door te steken Poönu: fluweel Pulumutsu: puntmuts Reegnkaptju: regenkapje Reegnmantul: regenmantel Rieëmtju: riempje Rieëmu: riem Riekooördu: schoenveter Rieleëzun: rijlaarzen Rowkleeërn: rouwkleding Sandaaln: sandalen Sandaalu: sandaal Satien: satijn Savatn: pantoffels Senteuru: riem Fr ceinture Sjakosju: handtas Fr sacoche Sjarpu: sjerp Fr écharpe Sjetu: sajette, wol Sjhabu: schort Sjhortu: schort Sjort: short Slepu: hemd => in zu slepn roentloopn: rondlopen zonder broek, in zijn hemd Sletsn of Slufurs: pantoffels Sliep: onderbroek Slieptju: slipje Smookieng: smoking Snelzeikr: open vrouwenbroek Soetjeën: bustenhouder Fr soutien Soetoönu: soutane, onderdeel priesterkleding Stofu: stof Streksju: strikje Striekiezur: strijkijzer Striekn: strijken Strieng: string, soort onderbroek of zwembroekje dat schaamstreek bedekt en verder bestaat uit een touwtje of smal stukje stof om het middel en door de bilspleet Taal a ju gat ang: al je geld uitgeven aan kledij Talongs: hoge hakken Fr talon Tanga : tanga, damesslip Tieritu: rits Fr tirette Toepet: haarstukje Fr toupet Tooga : toga, kledij van de rechter Turnslufurs: turnpantoffels Tuulu: mazenweefsel (doorzichtig) U boöj brijn: een trui breien Upgutietumatoojt: opgemaakt/opgezet Uunieformu: uniform Uutloötn: uitlaten, vergroten of verlengen van kleding Uutrustiengu: uitrusting Uutstriekn: uitstrijken Veln mantul: bontjas Vestubeuzu: zak van de jas Viengurrienk: vingerring Vlindurdasju: vlinderdasje, hoerenjagertje Vrowukleeërn: vrouwenkleren Vuliengu: (op)vulsel Vurklindurn: verkleinen, inpakken Vursjhooön: verschonen, verversen (baby) Wienturkleeërn: winterkleren Wulu: wol Wuuvukleeërn: vrouwenkleren Zeulu: zool (van u sjhoeë: van een schoen) Ziedu: zijde Zilvurn ketienk: zilveren ketting Zilvurn orloozju: zilveren uurwerk Zjartiln: jarretellen, onderdeel van het damesondergoed ter voorkoming van het afzakken van de kous Zjielee: vest Fr gilet Zokn: sokken Zoksju: sokje Zoomurkleeërn: zomerkleren Zunuklaksju: zonnepetje Zuutwestur: zuidwester, hoofddeksel gedragen door zeevaarders
Aalmoeëzu: aalmoes Aksjus: acties, aandelen Al slaapundu rieku wordn: al slapend rijk worden, er niets moeten voor doen Andeeëln: aandelen Andeeëloedur: aandeelhouder Bankbieljet: bankbiljet Bankbrieftju: bankbriefje Bankgugeim: bankgeheim Bankkluuzu: bankkluis Bankkoörtu: bankkaart Bankleeëniengu: banklening Bankofsjhriftu: bankafschrift Bankreekniengu: bankrekening Bankroeët: bankroet Banktugoeët: banktegoed Batju: koopje Beeteewee: BTW belasting op de toegevoegde waarde Bendug: zuinig Beuzu: beurs (instelling en zak) Biebutaaliengu: bijbetaling Biedraagu: bijdrage Bielegn: bijleggen Biepasn: bijpassen Bievurdieën: bijverdienen Bievurdieënstu: bijverdienste Binbrieng: binnenbrengen (als bijdrage aan gezinskosten, bvb) Boekoediengu: boekhouding Boekoedn: boekhouden Borgsteliengu: borgstelling Brantkasu: brandkast Brieftju: briefje (van twintig euro bvb) Budervn: bederven Budriefsbulastiengu: bedrijfsbelasting Bukostugiengu: bekostiging Bukostugun: bekostigen Bulastboör: belastbaar Bulastieng: belastingen Bulastieng oentduukn: belastingen ontduiken Bulastiengaängiftu: belastingsaangifte Bulastiengefiengu: belastingsheffing Bulastiengoftrek: belastingsaftrek Bulastiengsjhievu: belastingsschijf Bulastingsiestiïm: belastingssysteem Bulastiengvrie: belastingsvrij Bulegiengu: belegging Bulegur: belegger Bulooniengu: beloning Bumiduln: bemiddelen Buslaglegiengu: beslaglegging Buspoöriengu: besparing Busteediengu: besteding Butaalboör: betaalbaar Butaaliengu: betaling Butaalkoörtu: betaalkaart Butaaln: betalen Buzitieng: bezittingen Buzoldiegiengu: bezoldiging Dadis giïn gelt: dat is goedkoop Dieëru: duur Dieëzn: duurder worden Dran toesteekn: geld verliezen op een door jou betaalde zaak Drienkgelt: drinkgeld Dur gelt uutsloön: winst maken Dur warmtjus iïn zitn: er warmpjes inzitten, veel geld hebben Erfunisu: erfenis Ervn: erven Fajiet(u): bankroet Fortuunu: fortuin Garaaänsju: waarborg Gasboeëtu: gasboete, opgelegd door de gemeente Gelt moe roln: geld moet rollen Gelt rieëkn: geld ruiken, voelen dat er iets te verdienen is Gelt uut utwieën zu zak klopn: iemand te veel doen betalen Gelt vurdieën lik sliek: op gemakkelijk manier veel geld verdienen Gelt vurdoeën: geld uitgeven Geltzak: rijke Gin rostu kluutu en: niets bezitten Gupast gelt: gepast geld Ienkulgelt: muntstukken, kleingeld Iepoteeku: hypotheek Infloösju: inflatieInt zwart werkn: in het zwart werken Ju gelt plaseern: je geld vastzetten op termijn Ju gelt vastu zetn: je geld vastzetten Ju ku gin kei vloön: je kunt niets ontnemen aan iemand die niets heeft Ju mag ut up ju buuk sjhrievn: je zult nooit betaald worden Kapietaal: kapitaal Kasu: kassa Kiendurgelt: kindergeld Kluturgelt: kleingeld Kluutu: tien centiem oud Belgisch geld Kluuzu: kluis in de bank Kortiengu: korting, afslagKoruupt zien: korrupt zijn Krebu bietn: armoe, hongerlijden Kroozn (va ju gelt): rente KrotEnKompanjieë: grote armoede KrotEnOörmoeë: grote armoede Krotu: armoede Lamurn: geld geven Leeëniengu: lening Leeflooön: leefloon Leevun van du dis: onderhouden worden door het OCMW Leevun van zu rentn: leven van de opbrengst van zijn geld Meeërweërdu: meerwaarde Met u fursjetu sjhrievn: te veel aanrekenen Ne gi naagul voe zu gat tu krabuln: hij bezit niets en hij heeft geen geld Nis me zu gat in du butur guvoln: hij is in een rijke familieterechtgekomen Nu biet u frang in tweeën: het is een gierigaard Nu zoet u frang in tweeën bietn: hij is erg gierig Nu zit op zu geld: hij is gierig Ofbieën: afbieden Obliegoösju: obligatie Oenkostn: onkosten Ofbutaaln: afbetalen Ofgusleegn: prijs is verminderd Ofkortn: een schuld afbetalen Ofslag: korting Oftrekn van ju bulastieng: aftrekken van je belastiengen (gedane onkosten, forfait) Oftrogln: aftroggelen Ofpriezn: afprijzen Ofslag: afslag Oörmoeë: armoede Oörmoeë troef: daar heerst armoede Oovursjhot: overschot Oovursjhrieviengu: overschrijving Otomoöt: geldautomaat Parkeerboeëtu: parkeerboete Parkeergelt: parkeergeld Poenku: spaargeld (verdoken) Portufuju: portefeuille Portumonee: geldbeugel Fr portemonnaie Pronostiekn: een pronogstiek invullen Reeguulariezoösju: regularisatie Riekdom: rijkdom Rieku stienkur: rijke stinker/man Rinuweern: ruineren Rusuu: ontvangstbewijs Fr reçu Rutu: blut Senteuru doeën: de riem toehalen om te besparen Fr ceinture Sentn: centen Sjhaavurgoeëdiengu: schadevergoeding Sjhatbuwoördur: schatbewaarder Sjhatkistu: schatkist Sjhatrieku: schatrijk Sjhuldn: schulden Sjhuldn maakn: schulden maken Sjhuldn ofbutaaln: schulden afbetalen Sjik: cheque Sjikboek: chequeboek Sliek van deërdu: geld Smooörrieku: zeer rijk Speelsjhuldn: speelschulden Spoörboeksju: spaarboekje Spoörgelt: spaargeld Spoörkasu: spaarkas Spoörn: sparen Spoörn voe ju noedun dag: sparen voor de oude dag Spoörreekniengu: spaarrekening Sponsurn: sponsteren, steunen met geld Steeg: stijf Steeg van ofgoön: gierig zijn Steeënrieku: steenrijk, zeer rijk Stortiengu: storting Suukurtantu: suikertante, rijke tante zonder kinderen Teëru doeën: verteren, geld uitgeven Tgelt deur deurun en viïnsturs smietn: geld door deuren en vensters gooien Tgelt dur deuru jaagn: veel en snel geld uitgeven Tgelt groejt nie up mu rik: het geld groeit niet op mijn rug, ik ben spaarzaam want ik moet er hard voor werken Tis eeën me kluutn: één met kluiten, een rijke Toar zoet deur ju klaku groejn: je geld zou ervan op geraken Tu nieëtu goön van tgelt: waardevermindering van het geld Tvolt va nie oogu: het is niet duur Tzoet up ju patatn nie vurdieën: heel weinig verdienen U fluutu van u sent: een kleinigheid U kleeën peënsjoeëntju: een klein pensioen U kostlik batju: een dure aangelegenheid U lotju koopn: een lot kopen U neuroo: een euro U neezul en die geld sjhiet: over onuitputtelijke geldbron beschikken U nomaaliengu doeën: geld inzamelen U zak gelt en: rijk zijn Up du poef koopn: kopen op afbetaling Up gin frang/euroo kiekn: het komt niet op een frank/euro Up ju geld zitn: gierig zijn Up zwart zoöt zitn: op zwart zaad zitten, geen financiële mogelijkheden meer hebben Upbrieng: opbrengen Upbriengstu vaju gelt: opbrengst, rente Upslag: opslag Uutspoörn: uitsparen Vakaaänsugelt: vakantiegeld Van zu gelt klapn lik u boer van zu kleeënu patatjus: van zijn geld spreken zoals een boer van zijn kleine aardappelen Voe gin gelt van du weeërult: voor geen geld van de wereld, wat je ook mag bieden Voe tzeëfstu gelt: voor hetzelfde geld Vraagn kost giïn gelt: vragen kost geen geld, toch vragen als er weinig kans op slagen is Vraagpries: vraagprijs Vrie van taks: vrij van belastingen Vurdieën: verdienen Vurdieënstu: verdienste Vureurn: verhuren Voöksupvoeëdiengu: volksopvoeding Voe nietn: gratis, kosteloos Voer u napul en u nei: zeer goedkoop Vooördeeël: voordeel Vooördeeëlug: voordelig Vooörnsjhieëtn: voorschieten Vooörsjhot: voorschot Vurdoeën: uitgegeven => aal zu gelt vurdoëen aaän snoep Vurgoeëdiengu: vergoeding Vurkoopupbriengstu: verkoopopbrengst Vurkwistiengu: verkwisting Vurlieës: verlies Vurlieëzn: verliezen Vurigtiengu: verrichting (op bankrekening) Vuriekn: verrijken Vurspiliengu: verspilling Wediengu: wedding Wedn: wedden Witwasjhun: witwassen Woekurn: te veel geld vragen Woekurpries: veel te hoge prijs Woekurwiïnstu: woekerwinst, te veel verschil tussen waarde en gevraagde prijs Woörborgu: waarborg Zo rieku of datu zeeë diepu is: zo rijk als de zee diep is, zeer rijk Zo woörmu lik djop: zo arm als job, zeer arm Zoöjn no du zak: de tering naar de nering zetten Zu broek draän sjheurn: zijn broek eraan scheuren, verlies lijden Zu gelt dur deurujasn: snel veel geld uitgeven Zu gelt plaseerun: zijn geld vastzetten, investeren, plaatsen Zu gelt zit in u koesu: hij heeft geen vertrouwen in de banken Zu slepn draan sjheurn: verlies lijden bij een zaak Zwart geld: niet aangegeven geld Zwem int gelt: rijk zijn
Aänjaagn: zich fel haasten Agturdogtug: achterdochtig Agturloop: veel moeite Alturoösju: ontroering Ambjaaänsu: stemming Fr ambiance Andagtug: aandachtig Ankurn: hevig verlangen Barmertug: barmhartig Bendig: nieuwgierig, hevig naar iets uitkijkend Beu lik koedu pap: iets zeer beu zijn Biebudoeëliengu: bijbedoeling Bleëtn: wenen Bliedu of blieë: blij Blietsjhap: blijdschap Bliekboör: blijkbaar Bloeëtstolunt: bloedstollend Braavu zien: braaf zijn Brimstug: geil, bronstig Budoeëliengu: bedoeling Budoeëln: bedoelen Budwieng: bedwingen Bugoeftu: behoefte Bukn: koppig zijn Bukomuriengu: bekommering Bukooöriengu: bekoring Bukrompn: bekrompen Bulachuluk: belachelijk Bulang: belang Bulangsteliengu: belangstelling Buleedugt: beledigd Buleeëriengu: belering Bulemuriengu: belemmering Buletsul: beletsel Bumoeëdurn: bemoederen Bunowt zien: bang zijn Buproeviengu: beproeving Burustiengu: berusting Busjhaamt zien: beschaamd zijn Busjhijdun: bescheiden Busjhowiengu: beschouwing Buwoöjt: scheel van de goesting (naar eten) Da werkt op mu zilmus: dat werkt op mijn zenuwen Dankboör: dankbaar Deegoe: afkeer Fr dégoût Deeliekoöt: delikaat Fr délicat Dinu doeën: er niet goed van zijn Dragtur kun sjhuufuln: erachter mogen fluiten, iets niet krijgen Droomweirult: droomwereld Drukdoeëndurieë: drukdoenderij Du kituls en: gevoelig voor kriebels Du krul kriegn: zeer hard op de zenuwen gewerkt Dul zien: kwaad zijn Dur geërn bie zien: er graag bij zijn Dur me ju klaku noö sloön: op goed geluk polsen of raden Dur nie goeët vaän zien: er niet goed van zijn Dur tertu van iïnzien: er het hart van in zijn Durbie kwieëln: erbij kwijlen Durvan braakn of spuugn: er genoeg van hebben Eeënzaam: eenzaam Eëk weërt em: iedereen doet zijn best Eëk zu goestu: ieder zijn wil, zijn goesting Eemulstuvroet: zeer kwaad Eeërlik zien: eerlijk zijn Enuvleis: kippenvel (rilling van ontroering, van ‘t verschieten) Ertulik: hartelijk Espres: opzettelijk Fr exprès Foeëln: voelen Froöj zien: braaf zijn Gamuuzeert: geamuseerd Gintriseert: geïnteresseerd Goestu: goesting Goestu en: goesting hebben Groeën van zjaloezieë: groen van jaloezie Guboöriengu: doen alsof, iets gebaren, veinzen Guboejt: geboeid Gubrookn: gebroken Gukwetst: gekwetst Gulukug zien: gelukkig zijn Guneërn: amuseren Guwoöru wordn: gewaarworden I ju gat gubeetn zien: verbolgen zijn over iets In du duuk: stiekem In u vroedu koleeru sjhieëtn: koleriek reageren In zu broek doeën: bang zijn Intoesjast: enthousiast Jankn: huilen als een hond Jeun: genieten Ju juünstu toogn: tonen dat je iets wil doen Ju karu keeërn: van mening veranderen Ju kasu upfretn: zich vervelen, ongeduldig zijn Ju kazaku droöjn: van gedacht veranderen, overlopen Ju kluts kwiet zien: van niets meer weten Kaan al bunowt da: ik was al bang dat Kajietn: uitschreeuwen van de pijn Kalmtu: kalmte Kalmu: kalm Kanuguluk: geluk dat er voor jou nog wat overgebleven is Ken dur gunoeg van: ik heb er genoeg van Ken dur mu klaku vaan vul: ik heb er genoeg van Ken dur mu kot in: ik geniet ervan Kgo no mu kip: ik ga slapen Koeroözju: moed Fr courage Kompasju: medelijden Kontent zien: tevreden zijn Fr content Kontentument: tevredenheid, voldoening Fr contentement Koönfjeënsju: vertrouwen Fr confiance Koönfort: comfort Fr confort Kopug: koppig Kriegn dur kieëkuvel van: ik krijg er kippenvel van Kriesjhn: wenen Ksien dul: ik ben kwaad Kurjeus: nieuwsgierig Fr curieux Kurjeuzuneuzn en vraagsteërtn: nieuwsgierig zijn Kurjeuzuteit: nieuwsgierigheid Kutent: content, tevreden Kuumn: niets zeggen Kvoeëln muniegoeët: ik voel me niet goed Kwetsboör: kwetsbaar Kwieln: kwijlen Kwitzoendur of: ik ben benieuwd of Kwoöt zien: kwaad zijn Kzien kuük: ik ben pompaf Kzien murwu: ik ben murw geslagen Kzien tertu of: ik kan niet meer Kzient zo moewu lik aaängubrandu pap: ik ben het heel erg moe Lachun: lachen Lank gat (met u): tegen de goesting iets doen Leeg: lui Leegoört: luiaard Liebur: vrij Fr libre Lieburtijt: vrijheid Fr liberté Lieën: lijden Lujugeit: luiheid Malsjaaänsu en: ongeluk hebben Fr malchance Me ju pies in du wient stoön: verslagen, geen raad meer weten Meegoöndu: gewillig, sympathiek Meeleevn: meeleven Meënsjhuluk: menselijk Meefoeln: meevoelen Meevoln: meevallen Meewiln: meewillen Meezitn: meezitten Me tu poepurs zitn: bang zijn Met u kleeën ertju: met een klein hartje, beschroomd Met u lank gat: met tegenzin Mien bobienu is of: in ben doodop Moeë: moe Moeëduloos: moedeloos Moeëdurertu: moederhart Moeëdurlieëfdu: moederliefde Moentzieënt: we zien er tegenop Mu zoendur kloör upstoön: het zou niet goed zijn als we dat deden Nie va wantn weetn: nergens iets van afweten Nis dul, zisdul: hij is kwaad, zij is kwaad Nis/zis goeët vanertu wi: hij/zij heeft een goed hart, hoor Nooötgudwoeng: noodgedwongen Oedjan tgas: bereid je er maar op voor Nu jeunt em doö: hij voelt zich daar goed Oenaaängunaam: onaangenaam Oenduvroet zien: heel erg boos zijn Oeëngudult: ongeduld Oeënguduldug: ongeduldig Oeënguluk: ongeluk Oeëngulukug: ongelukkig Oeëngurust: ongerust Oeënpusjentug: ongeduldig Fr impatient Oeënsjaänsu: ongeluk, tegenvallend Oeënvrieënduluk: onvriendelijk Oeënzeekru: onzeker Oeërusjaänsu: veel geluk Oentmoeëdugt: ontmoedigd Oentroeëriengu: ontroering Oentroeërt: ontroerd Ofvraagn: afvragen Ooörndul: geschift, getikt Oovurguvoeëlug: overgevoelig Op zu sjieku bietn: zich inhouden Peizn: peinzen, denken => kpeizn: ik denk Pieëpn: schreeuwen Pienluk: pijnlijk Poepurs: schrik Poeër: pit Preus: fier Preus lik veeërtug: zeer fier Pusjeënsju: geduld Fr patience Pusjentug: geduldig Fr patient Riliengu: rilling Roesputeern: misnoegen uiten Fr rouspéter Rooj: last Rooöt van sjhamtu: rood van schaamte Roözunt van koleeru: razend van woede Ruksju: reukje Rutuln: misnoegdheid uiten Seënsoösju: sensatie Simpatiek: sympathiek Sjaänsu: geluk, meeval Fr chance Sjhieë: bevlieging Sjhien: schijn Sjhietur: bangerik Sjhiln: schelen Sjhreimn: wenen Sjhruwuln: zeer luid schreeuwen Spietug: spijtig Stilu: stil Surjeus: ernstig Fr sérieux Tertu durvan iïn zien: er het hart van in zijn Tienkt mien da: me dunkt dat Tis mo daj twit: als je het maar weet Tis mu juustu gliek: het is mij om het even Tis voe bie tu bleëtn: je zou erdoor wenen Tka mu nie sjhiln: het kan me niet schelen Toed an du rebn: het is straffe kost Trow zien: trouw zijn Tsloeg (d)a mu nertu: ik verschoot mu rot Tspek a ju klooötn en: het zitten hebben, het slachtoffer zijn Twerkt up mu zilmus: het werkt op mijn zenuwen U noent zoet rieëkn: het was te verwachten U sjheetu lachn: plezier hebben U vroedu koleeru: erg kwaad zijn Ulpuloos: hulpeloos Up ju kinu meugun klopn: op je kin mogen kloppen, niet krijgen wat je verwacht Up ju peërt zitn: kwaad zijn Up ju weeroedn zien: afwachten en voorzichtig zijn Upgulugt: opgelucht Upguwekt: opgewekt Upjaagn: opjagen, aanzetten tot grotere haast Upoedn: ophouden Upregt zien: oprecht zijn Utwa doeën met u lank gat: iets doen tegen zijn goesting Utwa geeëstug vieng: iets leuk vinden Utwa meeën: iets ernstig menen Utwieën geërn zieën: van iemand houden Utwoö dinu van zien: ergens niet goed van zijn, ontgoocheld zijn Uutbundug: uitbundig Uutguloötn: uitgelaten Uutoedn: uithouden Uutpluuzn: uitpluizen Uutgupluust: uitgeplozen Van u noözu gupoept zien: haast hebben, haastig zijn Veelu pusjeënsen: veel geduld hebben Fr patience Vijandug: vijandig Voeëlboör: voelbaar Voeëliengu: voeling Vooörguvoeël: voorgevoel Vooörkeuru: voorkeur Vooörlieëfdu: voorliefde Vooörooördeeël: vooroordeel Vooörproevutju: voorproefje Vooörsmaksju: voorsmaakje Vorspelboör: voorspelbaar Vorspeliengu: voorspelling Vraagteeëkn: vraagteken Vreeësuluk: vreselijk Vriedom: vrijheid Vrieënduluk: vriendelijk Vriegeevug: vrijgevig Vriejijt: vrijheid Vriejuut: vrijuit Vriewilug: vrijwillig Vroegiengu: wroeging Vroet: kwaad Vrowunertu: vrouwenhart Vuldoön: voldaan Vurboöziengu: verbazing Vurdrieët en: verdrietig zijn Vurdwoöst: verdwaasd Vurlang: verlangen Vurlijdiengu: verleiding Vuroendursteliengu: veronderstelling Vurasiengu: verrassing Vurneedriengu: vernedering Vurneedurt: vernederd Vursjhieëtagtug: die gemakkelijk schrikt of verschiet Vursjhrikt zien: verschrikt, zeer bang Vursmagtn: verstikken Vurstievn: verstijven (van angst bv) Vurvuliengu: vervulling (wens) Vurwerkiengu: verwerking (van een tegenslag) Vurwoendriengu: verwondering Vurwoendurn: verwonderen Vurwoendurt: verwonderd Wa sjhiltur: Wat scheelt er Walgiengu: walging Wanoopug: wanhopig Weënsjhn: wensen Wijgur zien oovr utwa: zorg dragen over iets Wit van koleeru: wit van woede Zis nie zindlik: ze kijkt niet nauw, ze is niet kieskeurig Zjaloeës zien: jaloers zijn Zjaloezieë: jaloezie Zoendu: zonde Zu booöntjus tu weeëku legn: azen op iets Zu gat sjhuufult: hij is zenuwachtig, op zijn ongemak Zu jeun undur doö: ze voelen zich daar goed Zu jeunt eur doö: ze voelt zich daar goed Zu lipu loötn ang: ongelukkig, verdrietig zijn Zu toopu sloön: bang zijn Zu zit met du poepurs/sjhieturs: ze is bang
Woordenlijst Nr 11: Liefde Huwelijk of andere relatie
Aaängutrowt: aangetrouwd Aavunturtju: avontuurtje, korte vlucht uit de relatie Afeëru: buitenechtelijke relatie Fr affaire Agtur utwieën zu gat loopn: altijd bij iemand willen zijn, ook als die dat niet wil Aliementoösju: voorziening Fr alimentation Amang: aanhouder, lover Fr amant Anbidur: aanbidder Ankurn agtur utwieën: niet zonder iemand kunnen Anoedur: minnaar maar ook iemand die blijft aandringen => dun anoedur wint Asan ruuzju maakn: altijd ruzie maken Bieslaap: bijslaap Biezit: bijzit Broek vul goestiengu (of goestu): geil zijn Bruuloft: bruiloft Buturbrieftju: boterbriefje, bewijs dat men getrouwd is Dijtn: daten, afspreken Eereksju: erectie Ertrown: hertrouwen Flikur: flikker, homo Flirtn: flirten Fuftug joör gutrowt: vijftig jaar getrouwd, gouden bruiloft Geërn zieën: houden van => van utwieën, van utwadu Goeët int bedu: goed in bed Guluk int spil, oeënguluk in du lieëfdu: geluk in het spel, ongeluk in de liefde Gusjhit: gescheiden Gusjhit van taaflenbedu: gescheiden van tafel en bed Gutrowt zien voe tgelt: niet getrouwd zijn uit liefde maar omdat de partner rijk is I roetu zien met utwieën: een relatie hebben met iemand Ju vint/wuuf budrieëgun: je man/vrouw bedriegen Kapootu: condoom Kenisun: een relatie aangegaan hebben, vrijen Kiendurloos: relatie zonder kinderen Kiendurweëns: kinderwens Kloarkomn: klaarkomen, orgasme krijgen Knufuln: knuffelen Koedan warmu lieëfdu: koude handen, warme liefde Kopul: koppel Kozien: kozijn Fr cousin Leeërn rieën up u noedu vielo: door een oudere (getrouwde) vrouw ingewijd worden in de liefde Leevn lik kat e noent: slecht overeenkomen Lekn: kussen Lieëf: lief Lieëfdu: liefde => Lieëfdu makt blint: liefde maakt blind Lieëfdu up teeërstu guzigt: op het eerste gezicht Lisbiejinu: lesbische vrouw Luduvudu: liefdeverdriet Met du mantul van du lieëfdu budekn: met de mantel van de liefde bedekken, vergeven Minoöru: minnaar Minoresu: minnares Mitrisu: minnares Fr maîtresse Moku: meisje of verloofde Monookienie: monokini Mu lieëf: mijn lief Mukoör geërun zieën: houden van elkaar Mukoör misun: elkaar missen Mukoör nie kun misun: elkaar niet kunnen missen Munoögu: huishouden Fr ménage Net/zet durmee tu doeën: hij/zij heeft er een relatie mee Net u nandru: hij heeft een andere Neukn: neuken, de liefde bedrijven Nie van du stroötu gugrogt: niet van de straat geraakt, (nog)nooit een relatie gehad hebben Nis of zis nog nie van du stroötu: nog niet verloofd of getrouwd No doeërn goön: naar een hoerenkot gaan Od u noedu sjheuru in brandu vlieëgt: als een oudere verliefd wordt Oedn van mukoör: houden van elkaar Oedu lieëfdu roeëst nie: oude liefde roest niet Oeërujaagur: hoerenjager Oeërukot: hoerenkot Oentrow: ontrouw, bedriegen van partner Oentugt: ontucht Ofmaakn: verbreken (van vrijage) Ofspraaku: afspraak Oftrekn: masturberen Omelziengu: omhelzing Oomooguuwuluk: homohuwelijk Oörmenoörmu goön: arm en arm gaan Oovurspil: overspel Orgasmu: orgasme Ovreeënkomn: overeenkomen Palufun: liefkozen Peenies: penis Pieëpurn: kussen Poepn: neuken Pot: lesbienne Randeevoe(tju): afspraak(je) Fr rendez-vous Rieku gutrowt zien: getrouwd zijn met een rijke man of vrouw Ruloösju: relatie Siks: sex Sjharul: scharrel, losse verkering Sjhatju: schatje Sjhidiengu: scheiding Sjhijdn of sjkheeën: scheiden Sjhooönbroeëru: schoonbroer Sjhooönmoeëdru: schoonmoeder Sjhooönvoödru: schoonvader Sjhooönzustru: schoonzuster Sjhooten up utwieën: iemand in de gaten hebben om er een relatie mee aan te gaan Sleep: onderste van trouwkleed dat langs de grond sleept en daarom opgeheven wordt Smooörvurlieëft: smoorverliefd Speelvajoögu: huwelijksreis Stiefmoeëdru: stiefmoeder Stiefvoödur: stiefvader Streeëliengu: streling Swietu: gevolg bij een chique huwelijksplechtigheid Teegn ju zjielee trekn (utwieën): iemand aanhalen, tegen de borst drukken Tetuzot: man die van borsten houdt Tisof: de relatie is verbroken Tis weeran: de relatie is er weer Tjestug joör gutrowt: zestig jaar getrouwd, diamanten bruiloft Toopu weun: samenwonen Topuzot: zeer verliefd Totju: kusje Trow: huwelijk Trowfeeëstu: trouwfeest Trowfotoo: huwelijksfotoTrowkleeët: trouwkleed Trown voe du kerku: kerkelijk huwelijk Trown voe du wet: wettelijk huwelijk Trowrienk: trouwring Tugoaruweun: samenwonen U nartnen: een stijve hebben U noar in du butur: een haar in de boter U noent met u noeët an: zegt men van een vrouw die er niet goed uitziet maar toch de interesse van de man opwekt U noeëru lik u peërt: een vrouw die heel wat minnaars had/heeft U sjheivu sjhatsu rieën: vreemd gaan U sjhooön kopul: een mooi koppel Up u nandur goön: vreemdgaan, scheve schaats rijden Veuguln: de liefde bedrijven Vint: man Vooörspil: voorspel Vrieguzel: vrijgezel Vrieoözju: vrijage Vrijn: vrijen Vrimdu goön: vreemdgaan Vurlang: verlangen Vurlieëft: verliefd Vurlooviengu: verloving Vuroediengu: verhouding Vuroovriengu: verovering Vursieëriengu: versiering Vursieërn: versieren Vuuvuntjestug joör gutrowt: vijf en zestig jaar getrouwd, briljanten bruiloft Vuuvuntwientug joör gutrowt: vijf en twintig jaar getrouwd, zilveren bruiloft Wuuf: vrouw Wuuvuzot: vrouwenzot Zet u nandreeën: ze heeft iemand anders Zet utwieën andurs: ze heeft iemand anders Zis i roetu me: ze heeft een relatie met Zjuubielee: jubileum Zorgun voe mukoör: voor elkaar zorgen Zot zien van utwieën: verliefd zijn op iemand Zu lieëfdu vurkloörn: zijn liefde verklaren Zu zien weg van mukoör: ze zijn niet meer samen
Uuzu twi Westendunoörs zien du bestu vrieëndn, mor oön zu mukoör zieën in undur stamkafee, toen istur altiet wel u noendurwerp woroovur daan zu, zogtu guzeit, nie akoort zien.
Van deezu ki wast foetbal. Bertn, dadenk al dikwils guzeit, is u negtu blown ent got dus nieëmant vurwoendurn datn suuportur is, mo ton u neevugun, van du kluup van Brugu. E nu moedut tog we lukn zeekr, Juultn zweërt bie Kaa Vee Oo (KVO).
Bertn: e ju du matsj van du kluup teegn Monako guzieën? 0-4, ee. En zu zegun toe nog datundur bestu matsj nie guwist et. Daan zu beetur kun. Zu mistun ook nog u poör baasiesspeelurs: oe eeëtn zook weeru? Ik kun die vrimdu naamun mo nie oentoedun. Juultn: Kwildunt juustu zegn, Bertn, oeveelu Belgun speelundur nog mee bie du kluup? Eeën up driëe? KVO zet voral in up joengu gastn. Zoopn dan zu zu toenu voe veelu gelt kun vurkoopn.
Bertn: Foetbal is u geltspil guwordun, ee. En daan zu mor upletn, met al da gufoeful deur maakuloörs. Du suuporturs kriegun dur gunoeg van en zu zoen wel u ki kun ofaakn. Aloewel, somigu eën dur alus voer oovur en zu wordun geërn budroogn..
Juultn: Ja, ju moe ju ki vooörnsteln oeveelu dadu u goeju speelur pur joör vurdieënt. Lombaarts van KVO zoedu u mieljoeën euro pur joör vurdieën. E wadetn al gupristeert? En da briengt mee daan zu giïn gelt en om undur ploeg tu vursterkn. U sjhooönu erfunisu van Koeku, ee!
Bertn: E jook guleezun daan somugu speelurs int buutulant, gulik PSG, nu speesiaalu preemies ijsun voe van alus e nogwa. Nejmaar vurdieënt pur joör 30 mieljoeën euro, mo doö boovunup vraagtn 375.000 pur moönt om agtur u wetstriet tu wiïln in zu nan klakn voet puubliek (!!!).
Mbappe ijstu u (guwijgurdu) prieveedjit van du kluup, mo nu kriegt wel 30.000 euro pur moönt om zien pursoonluku staf tu butaaln. Net u nuusoedur, u sjofuür en u bodiegaart. Juultn: go weg gie, sjhandaalug, vraakroepunt, noemu kik da!
Bertn: mo nuu weeru oovur Ostendu; Tis nie vet, ee, nuu da Koeku doö weg is? Nu doet ut nuu bie u grooötu kluup, dun Andurlegt, mo da sjhient nie zo goeët tu lukn. Misluktu traansfiïrs, wort ur buweërt! Nu zieën zu zeëfs al uutgusjhaakult voe du nEuroopa Lieëg. Die napoteekur dreigt doör up zien bek tu voln. Juultn: Nie vet, nie vet, dat is nie woör, ee. Medundur buperktu miduln stoön zu tog nog goeët in du rangsjhikiengu.
Bertn: Du Kluup e zu tog ofgutroeft me vieru nul en met eeën tweeë, ee. Vurijun, Van dur Elst en Broos buleevn doö nu undru maagru joörun en zu zien nog veru van guret, ee. Juultn: Wa zeg ju gie nu, Bertn. Zu komn dur we deuru, wi! Kzieën zik nog Plijof eën speeln.
Bertn: meen ju gie dadu, Juultn, ju moe tog u bitju surjeus bluuvn. Oönzu nie beetr wordun, speeln zu tnoöstu joaru in deërstu amatuürklasu. Juultn: tis gumakuluk voe Brugu. Zu sjhuumn aal du ploegun of en trekn dur aal du bestu speelurs weg: Riets, Sjhrijvurs, Mata, Reezaj… En zu kun undur pirmieteern om oogu looön tu butaaln. En dikwils is da voe speelurs uut toostblok of uut Afrieka of uut Brazielju. Zu zien ziedur dorom nie aaltiet beetru dan uuzu ijgun jeugtspeelurs, mo duuzu wordun dodeuru du weg no du top ofgusneen. Of musjhieën wordun zu subiet nog u nolaansjhu ploeg. Me Vormur, Dinsweil en Danjoema bugint datur nu al op tu gliekn. Eën zu moeëtn upletun dadundur bojtjus nog roent undur neku kun. Zeën voer agt daagun up staazju guwist no du woestienu van Qatar en da kostu mor eevuntjus 125.000 euro. Ochoörmu, du dutsjus kun zeekur nie teegn du koedu? Of was Spanju nie luuksuweus gunoeg? Agtur da ju zo gupampurt guwist et, ist normaal daan zut oendur undur weërdu vieng van undur in tu span teegn Waaslant-Beevurn of teegn Zultu-Woörugem of Sjarlurwa.
Bertn: Tis nu gunoeg, ee Juultn, kzieën al da ju weeru gliek wilden. Zeg lieëvur u ki wataju vient van Vanaakun? Is da gin suupurkrak? Net du goedn sjhoeë vastu ee? Kvien da Kluup Brugu teegunwooördug eën van du bestu kluubs van Euroopa is. En kampjoeën wordun zu zeekru. Da ploegsju uut Limburg godundur nie teegunoedn. Juultn: Wablief? Dovooörn goön zu nog veelu stuutn moeëtn eetn, wi. Bertn: Tis geen klapn an, gloovunk. Lat uus mor uuzu pientu uutdrienkun. Santee!
VERTALING
Bertn en Juultn weer eens niet akkoord
Onze twee Westendenaars zijn de beste vrienden, maar als ze elkaar treffen in hun stamcafé, dan is er altijd wel een onderwerp waarover ze het, zacht uitgedrukt, niet eens zijn.
Deze keer was het voetbal. Bertn, zoals al vaak gezegd, is een echte blauwe en het moet dus niemand verwonderen dat hij een supporter is, maar dan een hevige, van de club van Brugge. En nu moet het toch wel lukken, zeker, Juultn zweert bij KVO.
Bertn: heb je de match van de club tegen Monaco gezien? 0-4, hé. En dan zeggen ze nog dat het niet hun beste match geweest is. Dat ze beter kunnen. Ze misten ook nog enkele basisspelers, hoe heten ze ook weer? Ik kan die vreemde namen maar niet onthouden.
Juultn: Ik wou het juist zeggen, Berten, hoeveel Belgen spelen er nog mee bij de club? Eén op drie? KVO zet vooral in op jongeren. Ze hopen die dan voor veel geld te kunnen verkopen.
Bertn: Voetbal is een geldspel geworden, hé. En dat ze maar opletten, met al dat gefoefel door makelaars. De supporters krijgen er genoeg van en ze zouden wel eens kunnen afhaken. Alhoewel, sommige hebben er alles voor over en worden graag bedrogen.
Juultn: Ja, je moet je eens voorstellen hoeveel een goeie speler per jaar verdient. Lombaerts van KVO zou een miljoen euro per jaar verdienen. En wat heeft hij al gepresteerd? En dan hebben ze geen geld om hun ploeg wat te versterken. Een mooie erfenis van Coucke, hé!
Bertn: Heb je ook gelezen dat sommige spelers in het buitenland, zoals PSG, nu speciale premies eisen voor van alles en nog wat? Neymar verdient per jaar 30 miljoen euro, maar daar bovenop vraagt hij 375.000 per maand om na een wedstrijd te willen applaudisseren voor het publiek (!!!). Mbappe eiste een (geweigerde) privéjet van de club, maar hij krijgt 30.000 euro per maand om zijn persoonlijke staf te betalen. De aanvaller heeft een huishouder, een chauffeur en een bodyguard.
Juultn: Ga weg, jij…schandalig, wraakroepend, noem ik dat!
Bertn: maar nu weer over Oostende. Het is niet vet, hé, nu Coucke daar weg is? Hij doet het nu bij een ‘grote’ club, maar dat schijnt niet zo goed te lukken. Mislukte transfers, wordt beweerd! Nu zijn ze zelfs al uitgeschakeld voor de Europa League. Die apotheker dreigt daar op zijn bek te vallen.
Juultn: Niet vet, niet vet, dat is niet waar, hé. Met hun beperkte middelen staan ze toch nog goed in de rangschikking.
Bertn: De Club heeft ze toch met 4-0 en 1-2 afgetroefd, hé! Verheyen, Van der Elst en Broos beleven daar nu magere jaren en ze zijn nog ver van gered, hé.
Juultn: Wat zeg jij nu, Bertn? Ze komen er wel door, hoor! Ik zie ze nog Playoff 1 spelen.
Bertn: meen je dat, Juultn, je moet toch een beetje ernstig blijven. Als ze niet beter worden, spelen ze volgend jaar in de Eerste Amateurklasse.
Juultn: het is gemakkelijk voor Brugge. Ze schuimen al de ploegen af en trekken er al de beste spelers weg: Rits, Schrijvers, Mata, Rezaei… En ze kunnen zich permitteren om hoge lonen te betalen. En dikwijls is dat voor spelers uit het Oostblok of uit Afrika, of uit Brazilië. Die zijn daarom niet altijd beter dan onze eigen jeugdige spelers, maar die worden daardoor de weg naar de top afgesneden. Of misschien worden ze straks nog een Hollandse ploeg. Met Vormer, Denswil en Danjuma begint het er nu al op te gelijken. En ze moeten opletten dat hun truitjes nog rond hun nek kunnen. Ze gingen voor acht dagen op stage naar de woestijn in Qatar en dat kostte maar eventjes 125.000 euro. Och heere, de dutskens kunnen zeker niet tegen de kou? Of was Spanje niet luxueus genoeg? Het is niet onlogisch dat ze het na dergelijke ‘pampering’ beneden hun waarde vinden om zich in te spannen tegen Waasland-Beveren of tegen Zulte-Waregem of Charleroi. Bertn: Het is nu genoeg, hé Juultn, ik zie al dat je weer gelijk wil hebben. Zeg liever eens wat je van Vanaken vindt? Is dat geen super crack? Hij heeft de gouden schoen vast, hé? Ik vind dat Club Brugge tegenwoordig één van de beste clubs van Europa is! En kampioen worden ze zeker. Dat ploegje uit Limburg zal hen niet tegenhouden.
Juultn: Wablief? Daarvoor gaan ze nog veel boterhammen moeten eten, hoor. Bertn: Er is geen praten aan, geloof ik. Laten we maar onze pint uitdrinken. Santé!
Bron https://www.hln.be/de-krant/club-brugge-overwintert-in-hotel-van-133-miljoen-euro-125-000-voor-8-dagen-qatar~a4f14e4a/
Snoep Boel du birleën: berlinerbol Fr boule de Berlin Buturkoekn: boterkoeken Buturkoeku: boterkoek Deeliekatisu: lekkernij Fr délicatesse Druuvusuukur: druivensuiker Flambeerun: flamberen, doen branden van een gerecht door het met sterke drank te overgieten en aan te steken Fondangsjokla: fondant chocolade Frieskoo: frisco Karamilu: karamel, bruin gebrande suiker Kriïmtju: ijsroom Fr crème Latu sjokla: regel chocolade Lek(u)stok: stok met zoete lekkernij Luku: Nieuwjaarswafel Masuping: marsepein Moejki lekn a mu kriïm: wil je eens likken aan mijn ijsroom
Muulumaakur: zure zuigstok Muuzustroentjus: chocolade hagelslag Neegurinutetn: negerzoen, schuimzoen Nunubilu: vleesje Ofzuugn: afzuigen Podienk: pudding Poözij: Paasei Pralienu: praline Reegul sjokla: reep chocolade Riestartju: rijsttaartje Sjhuum van sjheetu: merengue, eiwitschuim Sjiekongs: witloof Sjiekubak: kauwgomautomaat Sjokla of sjokloötu: chocolade Sjoklakafju: chocoladekoffie Sjoklaletur: chocolade in de vorm van een letter Sjoklameëk: chocolademelk Smoefuln: snoepen Smoefloöru: die graag en veel snoept Smoetboln: oliebollen Smoetbolu: oliebol Sneukuln: snoepen Sneukuloöru: iemand die graag snoep en smult Snoepgoeët: snoepgoed Snoepurieë: snoeperij Speekuloösjukoeku: speculaas Speku: een snoepitem Spekumuulu: iemand die graag snoept Spekupapiertju: papiertje rond snoep Spekuwienkul: snoepwinkel Spekn: snoep Stuutudoozu: boterhammendoos Stuutn breeën: boterhammen smeren Stuutn smeërn: boterhammen smeren Suukurbooönu: suikerboon Suukurspinu: suikerspin Tjieps: aardappelchips Toörtu: taart Vanielu: vanille Vanielu-ies: vanille-ijs Vanielusuukur: vanillesuiker Vanielutartju: vanilletaartje Zeurumuulu: zuurmuil Zoeëtukoeku: peperkoek Zoeëtustok: zoetstok
Aavunteetn: avondeten Agtursmaksju: nasmaakje Andjoeënsoepu: ajuinsoep Artgukokt: hard gekookt (ei bijvoorbeeld) Asperzjusoepu: aspergesoep Azien: azijn Bangket: banket Bestu butur: hoeveboter Binspeeln: binnenspelen Blomu: bloem Boeërubrooöt: boerenbrood Boeërubutur: boter gekarnd in de boerderij Boeërukost: boerenkost Boögvuliengu: alle mogelijke eetwaren Booön in tomatusowsu: bonen in tomatensaus Booönusoepu: bonensoep Botram: boterham Boerukoolu: boerenkool Broön: braden Brooön: broden Brooöt: brood Brooötpudienk: broodpudding Bruunbrooöt: bruinbrood Bureidiengu: bereiding Busjhuutu: beschuit Butur: boter Buturkoeku: boterkoe Buturstuutu: boterham gesmeerd met boter Buvooöroödiengu: bevoorrading Buzienkn: bezinken Dagsjhutul: dagschotel Deeëgwoörn: deegwaren Deurbakn: doorbakken Dikudeëvur: die veel eet Disiïr: dessert Ditn en datn: dadels Dopn: nat maken (boterham of suikerklontje in koffie) Doru van u neij: eierdooier Eetboör: eetbaar Eetn lik u dikudeëvur: (te) goed kunnen eten Eetn voe ju naavunt: het avondeten tot zich nemen Eetn voe ju noeënu: het middagmaal tot zich nemen Eetn voe ju nugtunt: het morgenmaal tot zich nemen Eetnstiet: etenstijd Eetnseuru: etensuur Eetuluku woöru: eetwaar Eetwoöru: eetwaar Erwitsoepu: erwtensoep Freetn: vreten
Fretn: vreten Frietn: frieten Gaptjus: hapjes Geeëtukoös: geitenkaas Gloözn putatn: glazen, slechte aardappelen Goelasjsoepu: goulashsoep Gukokt of gurokt: gekookt of gerookt Groeënsulsoepu: groentesoep Gubakn putatn: gebakken aardappelen Gukoktu putatn: natuuraardappelen Gustamtu putatn = puree Gukokt ij: gekookt ei Guroktu noörienk: gerookte haring Gusmuisdu putatn: puree, gestampte aardappelen Iïnsjhienkun: inschenken Iju botn sloön: binnenspelen Joegoert: youghourt Ju boög vuln: zeer veel en gulzig eten Kasju: korstje Kastu van u brooöt: korst van een brood => van kastn groejn dur gastn: men moet ook de korsten van het brood opeten, Kerumeëk: karnemelk Kerupap: pap van karnemelk
Kieëkusoepu: kiekensoep Klak: goeie schep Kmeugunt: ik lust het Koös: kaas Koedu plaa: koude schotel Koekustuutn: rozijnenbrood Koekustuutu: boterham van krentenbrood Koeviîr: eetgerief, vork, lepel en mes Kompot: zoete moes van gekookt fruit en suiker Fr compote Krebu bietn: armoedig eten Kriftusoepu: kreeftensoep Kruumul: kruimel Kriïm frisj: slagroom Kroetong: dobbelsteentje broodkruimel gebakken in boter Fr croûton Legtur ju kop bie: eet dan niet als je niet wil Loötn anbran: laten aanbranden Maaltiet: maaltijd Maseedwan: mengeling van klein gesneden groenten of fruit Fr macédoine Mostoört: mosterd Mu beër grolt: ik heb honger Neutu van sjhoödu: muskaatnoot Noëenuteetn: middagmaal Nugtunteetn: morgenmaal Nutjus: noten Oetbakn: oudbakken Oengur: honger Oengur en lik u peërd: grote honger hebben Oengur lieën: honger lijden Omuletu: omelet Omuroeërn: omroeren Oörmumensjhunkost: goedkope, te sobere maaltijd Orduüvru: voorgerecht Fr hors d’oeuvre Panukoekn: pannenkoeken Patatn ofpeurn: aardappelen afgieten Pateetju: gebakje Peën fraänsi: Frans brood Fr pain français Peërdoogu: spiegelei Piestolee: klein broodje Fr pistolet Plaa: schotel Platu koös: platte kaas Pompoeënsoepu: pompoensoep Potsuukur: bloemsuiker, poedersuiker, cassonade Poteetn: warme maaltijd, middagmaal Pretsoepu: poreisoep Putatn: aardappelen Putatn met du peelu: pelaardappelen Puudubiln: kikvorsbillen Reegiemn: diëten Ries: rijst Ristorang: restaurant Rooökools me sosiesn: rode kolen met worst Roomsoepu: roomsoep Santwiesju: sandwiche Savoojkoolu: savooikool Sieroopu: siroop Sjapuluuru: paneelmeel Fr chapelure Sjhelu (espu of koös): schijf hesp of kaas Sjheln: schillen (aardappel, appel, …) Sjhuum van sjheetu: opgeklopt eiwit Sjokoo: chocoladepasta Sjoklakafju: chocolademelk Smaksju: smaakje Smeëkn: smelten Smeërkoös: smeerkaas Smeërn: smeren Smekn: geluid maken bij het eten Smeuzun: pletten (aardappelen bvb) Smoefloöru: die graag eet Smoet: reuzel, smout Smoetstuutu: boterham gesmeerd met smout Soepu: soep => erwitsoepu, Soepukieëkn: soepkieken Soepuvleeës: soepvlees Soetasu: ondertas Fr sous-tasse Sowsu: saus Spagitie: spaghetti Stoemp: hutsepot Stoofkarbonaadn: stoofkarbonaden Sturtn: morsen Stuutu: boterham Stuutudoozu: doos voor/met boterhammen Stuutu brein: boterham smeren Stuutu me koanfuteuru: boterham met konfituur Stuutun smeërn: boterhammen smeren Suukur: suiker Teetn is greeët: het eten is klaar Tis van lekmuliptju: het is lekker Toespiezu: beleg op brood Toet an du rebn: het is degelijke kost Tomatusoepu: tomatensoep U klak majoneizu: een grote lepel of vork mayonnaise U sjhelutju koös: schijfje kaas U stiksju koös: een stukje kaas Up du goözu: op het gasvuur Up u kleeën viertju: op een klein vuurtje Upwarmn: opwarmen Utsupot: hutspot Uutoengurn: uithongeren Ves: vers Vesjgeit: versheid Vetu dermus: vettu darmen
Ertu: hart Ertuklepu: hartklep Fabriezun: bakkebaarden Fasn: bakkebaarden Fientug: tenger, mager Flapooörn: grote wijdstaande oren Fokutan: tanden die fel naar voor staan Galubloözu: galblaas
Gat: achterste Gildug: stevig, dik Goeët vorzieën van pooötn en ooörn: met volle boezem Griesdu: grijze (van haar) Griesdoör: grijs haar Gusjheetn en guspoogn: gelijken op elkaar als twee druppels water Guspoogn en gubrakt: goed gelijken op Ieëlu: hiel
Ienkul: enkel Iïn ju viengur gusneen en: een wind gelaten hebben Iïn zu blooötu flikur: in zijn blootje Jukstu: jeuk Ju patatun ofgieëtn: wateren Junertu: je hart Kaaku: kaak
Kaksju: uitwerpsel bij stoelgang Kakn: stoelgang maken Katulam: zeer moe Keelugat: keelgat Kegu: grote neus Keunubloözu: konijnenblaas, kleine blaas Kietu: kuit Kinu: kin Klepu: mond Kletsukop: kaalkop Klooötn: kloten, teelballen Kmoeëtn no bagtn: ik moet naar het toilet Knoeëzul: enkel Koentu: achterwerk
Koturn: peuteren (in de neus bvb) Krabul: kwetsuur door gekrab Krootn: neuskreutn Krulu: haarkrul Kruloör: krulhaar Kruln: haarkrullen Kutul: keutel Kwieëln: kwijlen, speeksel uit de mond lopen Leen: lenden Leënzu: lens Lieësjhu: lies
Lief: lijf Lienksandug: linkshandug Lik uut u doosju komn: er goed en verzorgd uitzien Lipu: lip Loengn: longen Loengu: long Maagduvlieës: maagdenvlies Maagu: maag
Makiejoözju: maquillage Meëktant: melktand Miezaampli: soort haartooi Fr mise en plies Mimoorju; geheugen Mismakt: mismaakt Misvormiengu: misvorming Mochul: fluim Moeëdurvleku: moedervlek Moendoek: mondhoek Moent: mond Moentwoötur: mondwater Moestasj: snor Muulu: muil Naful: navel Neku: nek Netvlieës: netvlies Neupu (u): een heup Neuzu: neus Neuzugoötn: neusgaten Nieëru: nier No bagtn goön: naar toilet gaan
Nu komt toetan mu sjhoeëru: hij is zo groot als mijn schouderhoogte Oendurrik: onderrug Ofgank: afgang, diarree Ofgoön: afgaan Ofsjheërn: afscheren Ofslankn: afslanken
Ooörklepn: oorkleppen Ooörn en lik talooörn: oren zo groot als teljoren Oörsprij: haarspray Oöru: oor Oösum: adem Oözulipu: hazenlip Orgoön: orgaan
Oör: haar Oör volt uut: haar valt uit Oörmu: arm Otuntot: ottentot, klein ventje
Peënsu: pens, buik
Peezu: pees Pienksju: pinkje Piesoogsjus: kleine oogjes (vb bij een drankkater of na te weinig slaap) Piestukietn: magere bleke kuiten Pisu: urine Poeptju boovn deërdu: klein van gestalte Poepu: achterste Poepunolutju: achterste van een klein kind Puustu: puist Puustju: puistje
Puustumuulu: met puisten en/of zweren in het gezicht Rebu: rib Rebukasu: ribbenkast Regtsandug: rechtshandig Rik: rug
Rompuls: rimpels Rostu: ros van haar Rostu teevu (u): een roodharige vrouw Rostun: roodharige man Rostoör: ros haar Rutuln van du koedu: rillen van de kou Ruuzul: zeer doof Sjhartn: krabben (wo dat jukt: waar het jeukt) Sjhartuln: krabben Sjheeln: schele Sjheetu: scheet, wind Sjhermienkul: lelijk mens Sjhoeërs: schouders Sjhoeëru: schouder Sjhooönu: schoon Sjhooönugeit: schoonheid Sjmienkn: schminken
Slagoödur: slagader Sliekuvet: zeer dik Slokdermu: slokdarm Smiekul: aangezicht Snotukeësu: lopende neus Spieëru: spier Spletu: spleet, haarscheiding
Spuug(sul): speeksel
Staakustief: zo stijf als een staak Steeënmoeë: zeer moe Stokudoof: stokdoof Streusjhu vint: een struise vent Stroent: stront Tendunoösum: buiten adem Tetn: borsten Tgatof: uitgeput Tis lik u noedu petu: hij ziet er uit als een oud mannetje
Tu leeëlik om/voe teëpn dundurn: zeer lelijk U grooötu lanteërn met u kleeën lugtju: alleen uiterlijk groot maar innerlijk klein U nant: een hand U sjhoöonu moku: een mooi meisje U snelu poeëzu: een mooie vrouw Uuturluk: uiterlijk Va ju zeëvn voln: bewusteloos worden Variezn: spataders Fr varice Vel: huid
Woordenlijst Nr 5: Persoon – eigenschappen/gebreken
Aapujoenk: meisje dat het zotje uithangt Aapukalu: iemand die ’t zotje uithangt Aapukop: apenkop Alkoliekur: alcoholicus Aluweetur: allesweter, wijsneus Ankurn: bedelen Babuletu: babbelaarster Babuloöru: babbelaar Barong: baron Baronesu: barones Barzju: gildig vrouwmens Bastoört: bastaard Bedupisur: iemand die nog in zijn bed plast Beedloörieë: bedelarij Beedloöru: bedelaar Beeduln: bedelen Bieërdrienkur: bierdrinker Blaguür: stoefer, opschepper Fr blageur Blagoöjmaakur: blagaaimaker, opschepper Bleët(u)koesu: iemand die veel weent Bleëtur: die veel klaagt Bloeëtzuugur: bloedzuiger Bloentju: blondje Bloentu: blonde Bloözur: opschepper Blutsukakur: bloodaard Boeërudogtru: boerendochter Boeërumeëns: boerenmens Boeërunofkomstu: boerenafkomst Boeëruvoök: boerenvolk Boeëruzeunu: boerenzoon Boeëzumvrieënt: boezemvriend Boemuloöru: boemelaarBoerinu: boerin Boertju: boertje Booönustaaku: bonenstaak Boturiek: botterik Brakuvoök: volk dat in een barak woonde, maar dan met negatieve ondertoon Broeksjhietur: bangerd Broekvaagur: die zich niets aantrekt Broekvintju: broekventje Brokuloöru: sukkel, onhandige, knoeier Bruutzak: bruute persoon Budorvn sjheetu: fel bedorven kind Budrieëgur: bedrieger Bugunulienk: beginneling Bujoört: bejaard Buklopt: gek Bulubak: bullebak Bunowduriek: bangerik Buslagmaakur: beslagmaker Buukspreekur: buikspreker Buutubintju: buitenbeentje Buutumeëns: buitenmens Buwoenduroöru: bewonderaar Deugnieët: deugniet Deugnietrieë: bedrog Deurubietur: iemand die niet snel of zelfs nooit opgeeft Deurudroöjn: niet meer bij zijn verstand zijn Deurujaagru: iemand die veel eet en toch niet dik wordt Dikudeëvur: iemand die veel kan eten Dikuneku: hoovaardig mens Dikzak of Vetzak: zeer dikke persoon Domuklooöt: dommerik Domukoentu: dom meisje Domuriek: dommerik Domutrienu: domme vrouw Dooödeeërluk: doodeerlijk Dooödoörmu: doodarm Dooöt: dood Dopur: stempelaar Droengku: zat, bedronken Droengku lutu: dronken vrouw Droengkuleëtu: vrouw die veel drinkt Droengkoört: dronkaard Droevoört: stouterik Duumuzuugur: duimzuiger Duuflinu: duivelin Dweësligur: dwarsligger Dwoözu kalu: dwaas, dom vrouwmens Eeënboög: egoïst Eksuvel: onsympathieke vrouw Ertufretur: hartenvreter Ertulukn (un): een hartelijke, rare Fanatiekur: fanaticus Fieloe: leperd Fr filou Fientug: smal, slank Fiesjow: lepe man Flapuut: iemand die er zo maar alles uitsmijt wat hij/zij denkt Flowuriek: flauwerik Foefuln: prutsen Foefuloöru: prutser Fortzak: vuilaard Frankutootu: brutaal in uitspraken Frutsuloöru: die overal graag aan prutst Galjaar: durver, deugniet Fr gaillard Gasgeeëtu: vrouw waarvoor men geen sympathie heeft Gatlekur: vleier Geeëstugoört: komiek Geltjoodu: gierigaard Gin klooötn weërt zien: niets waard zijn Gildugoört: dik iemand Gledur: kletskop Grapugoört: grappenmaker Gustamtu boeër: onbeleefderik Guweldugoört: geweldenaar Iezurbietur: norse introverte man Joengu dogtru: ongehuwde vrouw Kakmadam: hooghartige vrouw Kakurnest: laatst geboren kind Kalu: scheldnaam voor domme, onhandige vrouw Karotjee: plantrekker Kastaar: durver Kazakudroöjur: kazakdraaier, iemand die steeds zijn mening wijzigt voor wat hem of haar het bes uitkomt Kepu of kepukientju: lieveling (die je het liefste hebt) Kieëkn zoendur kop: iemand die onbesuisd te werk gaat Kienukalu: met kinderachtig gedrag Kiesak: vuilaard, viezerik Kiesakrieë: smeerlapperij Kletsukoesu: die veel babbelt Kloefu: klomp of domme vrouw Kloefukapur: domme man, lomperik Kloekuboetn: gespierde man Klotzak: klootzak Klow: clown Klugtugoört: komieke man Kluntn: lomp en onhandig persoon Kluutubietur: gierig mens Knegtubraku: meisje met jongensmanieren Koboj: cowboy Kodugoört: plezante man Koekulul: te braaf, die zich laat doen Koerskeemul: domme man Komeeru: roddelaarster Komeern: roddelen Kop oovur klootn: een niemendal Krabukookur: idioot Krabur: die niet veel kan Krapuul: uitschot, tuig Fr crapule Krebubietur: iemand die niet veel heeft of bezit Krieëpn: zeuren Krieëpu: iemand die altijd zeurt of klaagt Kul: zever Kurjeuzuneuzu of kurjeusneuzu: nieuwsgierige van aard Fr curieux Kweenu: vrouw die geen behoefte heeft aan een man Kwiestubiebul of kwiestunbiebul, lichtjes op zijn kop gevallen, niet ernstig te nemen persoon Langu swiesul: lange slungel Leeëpn (u): een lepe, sluwe Leegoört: luierik Lul: schoelie Lutu: karakterloos vrouwmens Luuzug: luizig, lui Luuzugoört: luierik, smeerlap Luuzuvestu: luierik Maboel: gek Fr maboul Masjhur: schijnheiligaard Meëkmuulu: melkmuil Moeftu: onsympathiek mens Moejal: moeial Moodupupu: modepop Mooösjhur: die dom doet, niet ernstig persoon Munoözjuwuuf: huisvrouw Muulutrekur: schijnheiligaard Naagulbietur: nagelbijter Naamu: naam Neeëmboög: egoïst Neetubuk: eigenzinnig persoon Nieëweërt: persoon die niets waard is Nu zoet u frang in tweeën bieten: hij is zeer gierig Oedn: oude Oedu doozu: oude vrouw Oedurdom: ouderdom Oedujoengudogtur: oude vrijster Oeënguluk: ongeluk Oeërujoenk: jong en lichtzinnig meisje Oeërusjaaänsu: veel geluk Oendurkruupur: onderkruiper Omukomn: omkomen Oördugoört (un): een rare Oörmoeëzoöjur: iemand die niets heeft Panulatu: lange, dunne man Parogjustieër: die in de parochie bekend staat als iemand die zot is van de vrouwen Pasjakroet: iemand die lui is en het werk door andere laat doen Peezuweevur: die op alles iets aan te merken heeft Piekuzot: zot, dwaas, clown Pietzak: iemand die veel geluk heeft Pluku zot: helemaal niet meer bij zijn/haar verstand Potuul: zeer dom mens Pregu: gierige vrouw Preus: trots Preus lik veeërtug: zeer trots Profietugoört: iemand die op zijn centen kijkt Purluut: onbenullig persoon Reeëwol: die niet kan stilzitten Rieftjuraftju: gemeen volk Rotzak: smeerlap Rutuloöru: iemand die graag en veel reclameert Rutuln i ju vel: zeer mager zijn Seutu: dom vrouwmens Sinkurduping: vitter, slechtgezind persoon Sinkurpingkun: zijn slecht humeur uiten Sjaaänsaar: gelukzak, geluksvogel, bofkont Fr chançard Sjheeëvu lavabo: niet normale Sjhermienkul: lelijke vrouw Sjhienilugoört: schijnheiligaard Sjhietur: schijter, bangerik Sjhooönu moku: mooi meisje Sjhurtugoört: iemand die ontstuimig, wild is Sjhuuwu burgur: wildebras Sjhuuwu tutu: vrouw die graag uitgaat Sjieku tiepn: deftige heren Sjiesjie en kaka: hoovaardigheid, stoefen Slaavutju: slaafje Slaavu: slaaf Slak: lenig Slakn (u): iemand die lenig is
Slepudraagur: persoon zeer aanhankelijk tegenover baas, meerdere Slibudilu: die met vele verschillende mannen optrekt Slimsowsu: ‘slimme’ ironisch bedoeld Sloöru: meelijdenwekkende vrouw Sluünsu: vod of onverzorgde vrouw van lichte zeden Smeërlap: smeerlap Smeërlaprieë: smeerlapperij Smoeëltrekur: die schijnheilig doet Smoetzak: vuilaard Snelu poeëzu/moku: mooi meisje Snetsu: levendig meisje dat graag babbelt Sneukulgat: snoeper Sneukuloöru: die graag snoept Snotneuzu: verwijt naar jonge man of kind Soepukieëkn: iemand die graag zwanst, flauwerik Spekujoodu: gierigaard Stiengkoört: stinkerd Stoet: stout Stoetugeit: stoutheid Stokoet: stokoud Stopuzot: compleet gek Stroentraapur agtur du tring: nietsnut, laagste van alle beroepen Stroötudrendul: die graag uithuizig is, niet graag thuis blijft Stuutusjhooöjur: boterhammenbedelaar, arme Subututu: seut Sukuloöru: sukkelaar Teëtuweëtu: babbelkous Teevu: teef, scheldnaam voor een vrouw Tetulokur: zwakkeling, die nog teveel afhangt van zijn moeder Tis asan u ditju of u datju: die weet altijd iets aan te merken Tis gin tu rapn. het is geen te slimme Tjieputjow: rare, komisch Tjoeëtn: rare Tjootuloöru: sukkelaar Toörtuklooj: onnozelaar, idioot, kwibus Tootutrekur: schijnheiligaard, huichelaar Torudroöjur: iemand die gemakkelijk van gedachte verandert Truntu of truntukoesu: die met alles inzit Tu dom voer ooi teetn: zeer dom Tutu: vrouwmens U dwoözu gasgeeëtu: een domme grasgeit U maaguru tetienk: zeer mager persoon U noedu joenkijt: vrijgezel op zekere leeftijd U tangu van u wuuf: een zeer onvriendelijke vrouw U viezu napostul: onberekenbaar persoon Uutbliengkur: uitblinker Uutooörn: uithoren Uuturstu bestu doeën (zun): zijn uiterste best doen Utwieën aaln met du witu perutjus: iemand naar het gekkenhuis brengen Vaaguboent: vagebond Veugullieëfebur: vogelliefhebber of iemand die graag de liefde bedrijft Vislutu: vrouw die werkt in de visnijverheid Visjhursvrowu: vissersvrouw Viswuuf: viswijf Voeëtgangur: voetganger Voeëtspooör: voetspoor Voeëtstik: voetstuk Voeëtvoök: voetvolk Volsjhoört: valsaard Voöksjoeng: volksjongen Vooörgangur: voorganger Vooörguslagt: voorgeslacht Vooörnaamu: voornaam Vraagsteeërt: die veel vragen stelt Vriemetsuloöru: vrijmetselaar Vroetzak: gierigaard Vrowuluk: vrouwelijk Vurjoeng: verjongen Vuroödur: verrader Vuulumuulu: iemand die graag vuile praat vertelt Vuuluwulu: iemand die niet zorgzaam is op zichzelf Vuuloört: onverzorgde mens Weegoördu: gelijkgestemde Winoöru: winnaar Wuuvuzot: die graag de vrouwtjes ziet Zaagu: zaag Zakzeeëkur: flauw, raar persoon, zeveraar Zeeëvroöru: zeveraar Zet u muulu va lintjus: ze babbelt zeer veel Zeuroöru: bedrieger in ’t spel Zurkultrutu: onsympathiek mens Zuupsjheutu: die veel drinkt Zuupteeëlu: die veel drinkt Zwiekzwak: lang, mager persoon Zwienusjhoeë: nietdeug Zwoöpei: persoon die de reputatie heeft zich vaak doelloos en/of in beschonken toestand van hier naar daar te begeven (of van café naar café) Zwoötuloöru: zonder werk of toekomst
Asprienu: aspirine Asjhun: as (overschot na verassing van een lichaam) Asan du riepu of du sjhietu en: altijd iets mankeren Ataku: (hart) aanval, trombose Ataksju: lichte hartaanval Baarmoeëdur: baarmoeder Bakteerju: bacterie Beeënbreuku: beenbreuk Biekomn: bijkomen, ontwaken (na operatie bvb) Biezieëndu: bijziende Bliïnu: blaar Bloörn: blaren Bloözn: blazen Bloöru: blaar Bloözoentsteekiengu: blaasontsteking Bloeblïinu: bloedblaar Bloeëdiengu: bloeding Bloeëtdruk: bloeddruk Bloeëtgroep: bloedgroep Bloeëtneuzu: bloedneus Bloeëtoörmoeë: bloedarmoede Bloeëtproef: bloedproef Bloëetsierkuuloösju: bloedsomloop Fr circulation Bloeëtspeegul: bloedspiegel Bloeëtsuukurspeegul: bloedsuikerspiegel Bloeëttraaänsfuuzju: bloedtransfusie Bloeëtvurgiftiegiengu: bloedvergiftiging Bloeëtvurlieës: bloedverlies Blokjoörn: blokjaren, waarin je uitzet, dikker wordt Blowu pleku: blauwe plek Bobienu (mu) is up: ik ben doodmoe Braakn: braken Braankaar: brancard Brantwoendn: brandwonden Brantwoendu: brandwonde Breuku: breuk Broönsjiet: bronchite Bruunvurbrant: bruinverbrand Bugraaviengu: begrafenis Buregtn: laatste sacramenten toedienen Busmetiengsguvoör: besmettingsgevaar Busmetiengu: besmetting Busmetuluk: besmettelijk Bustraaliengu: bestraling Butraapuluk: besmettelijk Buukloop: buikloop Buukkrempu: buikkramp Buukspieërn: buikspieren Buukvlieësoentsteekiengu: buikvliesontsteking Buulu: buil Buwustuloos: bewusteloos Buwustzien: bewustzijn Buwustziensvurliëes: bewustzijnsverlies Buzoektiet: bezoektijd (in hospitaal) Dermbloeëdiengu: darmbloeding Dermiïnfeksju: darminfectie Diejeet: diëet Doof zien: doof zijn Dooön (u): een dode, overledene Dooötgoön: sterven Dooötvurkloörn: doodverklaren Droöjiengu: draaiing Du nuusdokteur: de huisdokter Dur deuru komn: genezen => Nis/Zis tur deuru: hij/zij is genezen => nu go tur nog deuru komn: hij gaat er nog doorkomen Duuzuliengu: duizeling Duuzuln: duizelen Duuzulug: duizelig Eësunbloeëdiengu: hersenbloeding Eësunvlieësoentsteekiengu: hersenvliesontsteking Ertaaänvol: hartaanval Ertspeesjaliest: hartspecialist, cardioloog Eupu: heup Fleurusien: reumatisme Foetbalknietju: voetbalknietje Gabu: wonde =>Net u grooötu gabu aän zu kop: hij heeft een grote wonde aan zijn hoofd Galu: gal Galusteeën: galstenen Geelzugt: geelzucht Gin steeku zieën: geen steek voor ogen zien Guzoenteit: gezondheid I ju bedu pisn: in je bed wateren Ieksustraaln: x-stralen Iïnfeksju: infectieIjds: aids Iïngent: ingeënt Inoösumn: inademen Jis/zis tgoön zegn: hij/zij is gestorven Joörluksju kontrolu: jaarlijkse controle Ju sjieku uutspuugn: sterven Jukstu: jeuk Kalorieën: calorieën Katulam: doodmoe Keunubloözu: vaak moeten plassen Kienkoeëstu: kinkhoest Klienieku: kliniek Kloentur: klonter Kmoeëtn spuugn: ik moet overgeven Koedu: verkoudheid Koönsuultoösju: raadpleging Fr consultation Koönu: wandelstok Korsn: koorts Korsubloözu: koortsblaas Korsupuustu: koortsblaas Korsn(s): koorts Kozientjus: jicht Kraambedu: bed waarin kind geboren wordt Krabuln: krabben Krempu: kramp Kruveern: kreperen Kriku: kruk Liek: lijk Liekdieënst: lijkdienst Lieksjhowiengu: lijkschouwing Liekwaagun: lijkwagen Loengoentsteekiengu: longontsteking Luumbagoo: lumbago Maagbloeëdiengu: maagbloeding Maagkangkur: maagkanker Maagkrempn: maagkrampen Maagliedur: maaglijder Maagzeur: maagzuur Maagzoet: maagzout Maagzweëru: maagzweer Maboel: getikt, zot Mankn: manken Me zu pekuls omoogu lign: overleden zijn Meediekamentn: medicamenten Meediekoösju: medicatie Meediesienu: medicijn Meezubeetu: muggenbeet Met u kriku goön: stappen met behulp van een kruk (stok) Mismeeësturt: verkeerd behandeld door de dokter Misvol: miskraam Mochul: fluim Moeëtn spuugn: moeten overgeven Moözuls: mazelen Muuluplaagu: mondontsteking Net asan du riepu of du sjhietu: er mankeert wel altijd iets aan zijn gezondheid Net du sjhoolsjhietu: veinzen ziek te zijn om niet naar school te moeten Net u sjheutu gukreegn: hij is fel gegroeid Nieëru: nier Nieërn: nieren Nieërsteeën: niersteen Nieëzun: niezen Nie goeët ooörn: niet goed horen, doof zijn Nis an zu nertu: hij heeft iets aan zijn hart Nis in zu blokjoörn: jaren waarin je uitzet en dikker wordt Nis slieku vet: hij is zeer dik Nis sligt tu pooötu: hij heeft moeite om te stappen No du wup goön: kapot gaan Nu kent tendu van zu magt nie: hij is ijzersterk maar is zich daar niet altijd van bewust Nu rutult in zu vel: hij is mager Oendurdiekstraaln goön: radiologisch onderzocht worden Oeënguzoent: ongezond Oentsmetiengu: ontsmetting Oentsteekiengu: ontsteking Oeëst: hoest Oeëstn: hoesten Oeëstsieroopu: hoestsiroo Ofgank: diarree Ofguvoln: afgevallen, vermagerd Ofgustorvn: afgestorven Oftaakuln: aftakelen Ofzetn: amputeren Ofzieën: afzien Ofzoenduriengu: afzondering, quarantaine Ojmoguzoentziet: als ge maar gezond zijt Oödur: ader Oödurbreuku: aderbreuk Oödurvurkoökiengu: aderverkalking Ooftwoendu: hoofdwonde Oogmeeëstru: oogarts Ooöraparei: hoorapparaat Ooöraparoöt: hoorapparaat Ooörn loötn uutspuijtun: oren laten uitspuiten Oördug zien: zich onwel voelen => kvoeln mu lik oördug: ik voel me onwel Oösum: adem Oösumn: ademen Oösumnoöt: ademnood Opuroösju: operatie, heelkundige bewerking Osan du riepu of du sjhietu en: altijd iets mankeren aan de gezondheid Ospietaal: hospitaal Ospietaalbedu: hospitaalbed Ospietaalkaamur: hospitaalkamer Ospietaalupnaamu: opname in het hospitaal Ospietaliezoösju: hospitalisatie Oovur eërdu lign: dood maar nog niet begraven Oovurbrugiengu: overbrugging Piekeuru: pikuur Pijsmijkur: pacemaker Eng pacemaker Pilu: pil Plakiestur: pleister, plakker (op een wonde) Ploöstur (in du): in het gips Poziesju (in): zwanger Potudoof: zeer doof Puusju: puistje Puustu: puist Reeguls: ongesteldheid, maandelijkse menstruatie Roötpleegiengu: raadpleging Rolstoeël: rolstoel Rooötvoenk: roodvonk Rutuln i ju vel: mager zijn Rutuln uut ju kleeërn: het koud hebben Rutuln van du koedu: zeer koud hebben Ruuzuldoof: erg doof Sjheetu: wind, scheet Sjheutu i ju rik: plotse pijnsteek in de rug Sjhietu: afloop, buikloop, diarree Sjhramu: schram Skanur: scanner Sliekuvet: zeer dik Sligt tu pooötu: die moeilijk gaat Sliem i ju keelu: keelslijm Snotubelu of Snotukeësu: lopende neus Snotukalu: neusvocht Snotvoliengu: snotvalling Spakn: hinken Spaku: iemand die hinkt Speen: aambeien Spoeëtupnaamu: spoedopname Steeg: stijf Steeg van ofgoön: moeilijke stoelgang hebben Steekublint zien: iets niet zien, zonder dat de ogen daarom slecht zijn Stievu neku: stijve nek Stroent in zu nooörn/noogun en: niet goed horen/zien Sus (vaaän zu): bewusteloos Suukurziektu: suikerziekte Tantpienu: tandpijn Tendu noösum zien: buiten adem zijn Tenturdjot: jodiumtinctuur Fr teinture d’iode Tinieseluboogu: tenniselleboog Tis u veugul voe du katu: er is niets meer aan te doen Tis veru va ju gat, ju moetur nie op zitn: reactie op pijn of kwetsuur Tjukt: het jeukt Trutulap: maandverband U kient koopn: bevallen U puut in ju keelu: een kikvors in je keel, hees zijn Upnaamu: opname U sjheutu gukreegn en: fel gegroeid zijn op korte tijd Uutlet: uit het lid Uutoösumn: uitademen Variezu: spatader Fr varice Variezukoesu: spataderkous Veru dooöt: op sterven liggen Vieruus: virus Vieruusiïnfeksju: virusinfectie Vietamien: vitamines Vogtvurlieës: vochtverlies Voliengu: verkoudheid Voöksguzoenteit: volksgezondheid Vooörnsjhrievn: voorschrijven (medicijn) Vors sukuln: verdersukkelen Vul zitn: zwanger zijn Vurasjhn: verassen Vurbantkisju: verbandkistje Vurdikn: verdikken Vurdooviengu: verdoving Vurdoovn: verdoven Vurekiengu: verrekking Vurfeln: feller, dikker worden Vurkoedn: verkouden Vurlamiengu: verlamming Vurmaaguriengskeuru: vermageringskuur Vurmaaguriengu: vermagering Vurmaagurn: vermageren Vurmoejteit: vermoeidheid Vurslaaviengu: verslaving Vursmagtn: versmachten Vurstikiengu: verstikking Vurstuukingu: verstuiking Vurstuukn: verstuiken Vurveeln: vervelen Vurveln: vervellen Vurzorgiengu: verzorging Vurzwakiengu: verzwakking Vurzweëriengu: verzwering Vurzweërn: verzweren Wareern: rondlopen (vb de griep) Woendu: wonde Wortu: wrat Zeeër en: pijn hebben Zeeër i ju buuk: buikpijn Zeeër i ju nooft: hoofdpijn Zeeër i ju rik: rugpijn Zeeër i ju tan: tandpijn Zieëk voln: ziek vallen Zieëk zien: ziek zijn Zieëkuboent: ziekenbond Zieëkufoeëns: ziekenfonds Zieëkukasu: ziekenkas Zo zieëk of u noent: zo ziek als een hond Zoövu: zalf Zotukot: tehuis voor mentaal gehandicapten Zu bobienu is of: zijn krachten zijn uitgeput Zu sjieku uutspuugn: sterven Zweeëtn: zweten Zweërn: zweren Zweëru: zweer Zwienusteeku: oogongemak
Sport – spel - kermis (en het speelgerief dat ermee gepaard gaat)
Aaänklampn: aanklampen Aaänsluutiengsgol: aansluitingstreffer, als ploeg die 2 treffers achterstaat een tegengoal maakt Afsijt: buitenspel bij voetbal, ook ofsijt Eng off-side Agturstoön: achterstaan (in de score) Agturwieël: achterwiel An du boom sjhudn: harder rijden om tegenstanders te lossen Ankomstu: aankomst Antbal: handbal Aplowsvurvangiengu: voor einde van een wedstrijd een speler vervangen om zijn uitstekende wedstrijd in de verf te zetten Arbietru of arbietur: scheidsrechter Arievee: aankomst (van een koers) Fr arrivée Asiest: voorzet waaruit een medespeler scoort Eng-assist Atlutiek: atletiek
Awoeë roepn: uitschelden van een speler Bakaree: afgebakend stuk terrein bij voetbal Eng back area Bantbreuku: bandbreuk Bantstooötn: bandstoten (biljart) Baskitn: basketball spelen Baskitur: basketballspeler Batmienton(g): badminton Beekur: beker Beekurfoetbal: bekervoetbal Beekuroedur: bekerhouder Beekurwetstriet: bekerwedstrijd Beekurwinoöru: bekerwinnaar Bergkeunienk: bergkoning (wielrennen) Bergwanduliengu: bergwandeling Biedong: drinkbus Fr bidon Bieljoörn: biljarten Bieljoört: biljart Bieljoörtboln: biljartballen Bieljoörtbolu: biljartbal Bieljoörtstok: biljartkeu Bliseurutiet: blessuretijd, speeltijd na 90 minuten om rekening te houden met kwetsuren, tijdwinst of wissels Blintoek: blinddoek Blintvlieëgn: blindvliegen Bloeëtformu: bloedvorm, zeer goede vorm Blok(u)doozu: blokdoos Boöjtju: truitje Boönkoeruür: baanrenner Boöntjustrekn: baantjestrekken (atletiek, zwemmen) Boksaaänsjhoeën: bokshandschoenen Boks(u)n: boksen Boksotoos: boksauto’s op de kermis Bokspartieë: bokspartij Boksprieng: bokspringen (turnen) Bolu: bal Boluketu: marbel Boloosmietoo: werpen met een bal om zoveel mogelijk op elkaar gestapelde blikjes te treffen en te doen vallen (op de kermis) Boogbolu: boogbal Boogsjhieëtn: boogschieten Boogsjhutru: boogschutter Boösiesplatsu: basisplaats, vast opgesteld, geen reserve op de bank Bowlienk: bowling Bowlienkbolu: bowlingbal Broeksju: broekje Buoefn: beoefenen Buutnspeelur: buitenspeler Buwoenduroöru: bewonderaar Deegradoösju: degradatie Deeleegee: ploegafgevaardigde Fr délégué Dieëpu: in zwembad grootste diepte Dieskuus: discus Dimareern: demarreren Fr démarrer Dimaroözju: démarrage Dirbie: wedstrijd tussen 2 rivalizerende ploegen, meestal uit dezelfde streek Eng derby Djokarie: jokari, tennistrainer
Doesjn agtur u matsj: een douche nemen na een match Doopieng: doping Driebuln: dribbelen Drienkubusu: drinkbus Droöjmeuln: draaimolen Du narbietur e gusjhuufult: de scheidsrechter heeft gefloten Duukn: duiken Duukplanku: duikplank Duukr: duiker Duuvumeëkur: duivenmelker Eeëntwitju: een-twee, bal gaat van A naar B en terug Eeërulit: erelid Eeëruliestu: erelijst Eeëruplatsu: ereplaats Eeëruroendu: ereronde Eevunoöriengu: evenaring (van een record) Ertuneeëru: harten heer Ertunoös: hartenaas Ertuns: harten (kaarten) Ertutieënu: harten tien Ertuvrowu: harten dame Ertuzot: harten boer Floötur: flater Flutsu: maar half de bal raken, bvb in biljart, voetbal Foel: overtreding in voetbal Eng foul Foetbal: voetbal Foetbalboent: voetbalbond Foetbalkampjoeën: voetbalkampioen Foetbalkluup: voetbalclub Foetbalkomputiesju: voetbalcompetitie Foetbaliest: voetballer Foetbaln: voetbal spelen Foetbalpling: voetbalplein Foetbalploeg: voetbalploeg Foetbalsiezoeën: voetbalseizoen Foetbalsjhoeën: voetbalschoenen Foetbalspeelur: voetbalspeler Foetbalstaadjon: voetbalstadion Foetbalwetstriet: voetbalwedstrijd Fowtu: fout, overtreding Frietukot: friture bijvoorbeeld op de kermis Gatriek: reeks van drie doelpunten in één helft niet onderbroken door een doelpunt van een medespeler Eng-hattrick Geelu koörtu: gele kaart Giedong: stuur van een fiets Fr - guidon Gol: rechthoekig raam op voetbalveld voor beide ploegen Golu: doelpunt Gordun: horden, hindernisspringen in atletiek Grooötu meuln: groot verzet, grote versnelling Gulost wordn: niet meer kunnen volgen (wielrennen, lopen) Indurnisu: hindernis (veldrijden, veldlopen, paardenwedstrijd, ...) Iespiestu: ijspiste Iïn zu kasu kriegn: goals incasseren Iïnsmietn: ingooien Ins: handspel in voetbal Eng hands Juutukakoo: schommel Kampjoeën speeln: kampioen spelen Kampjoeënsjhap: kampioenschap Katju duuk: verstoppertje Katju sjeinu: kinderspelletje Katju wo daju kriegn kut speeln: om het even waar iemand aantikken Katsubolu: tennisbal
Katsn: kaatsen Keeglbolu: kegelbal Keeglboönu: kegelbaan Keegln: kegelen Ketu: marbel om mee te knikkeren Kietn iïnsmeërn: je benen masseren Klaavurneeëru: klaveren heer Klaavurnoös: klaveren aas Klaavurs: klaveren (kaarten) Klaavurvrowu: klaveren dame Klaavurzot: klaveren boer Klakubusu: uitgeholde cylindervorm in hout van de vlierstruik waarmee men papierproppen kan wegblazen Klemn: klimmen Klitkaamur: kleedkamer Knieëlapn: knielappen voor doelman Knokoet: uitgeteld Eng knockout Koekns: ruiten (kaarten) Koekudrieë: koekedrie Koekuneeëru: ruiten heer Koekunoös: ruiten aas Koekuvrowu: ruiten dame Koekuzot: ruiten boer Koeroözju: moed Fr courage Koers: wielerwedstrijd Koersboöj: koerstrui Koerspeërt: koerspaard Koersvielo: koersfiets Koeruür: wielrenner Fr coureur Kontur: plotse tegenaanval Eng counter Koönu: wandelstokKoörtie,gu: kaarting Koörtn: kaarten Kopn: een bal met het hoofd spelen (voetbal)
Kornu: hoekschop Eng corner Kornuvlegu: hoekschopvlag Krol: crawl (zwemmen) Kros: cross Krosur: loper of rijder met fiets of motor in het veld Kwetseuru: kwetsuur Kwies: quiz Latu: bovenlat van een goal Lieburoo: centrale verdediger die van aanvaller afgenomen bal weer naar voor brengt Ital libero Lienksjhunoek: linksbuiten bij voetbal Lienusman: grensrechter Eng linesman Lob: boogbal getrapt met bal die van de grond gaat Mandekiengu: mandekking Manieln: manillen (kaarten) Maratong: marathon Marbul: knikker Marbuln: knikkeren Meetu: meet, eindstreep Met du duuvn speeln: deelnemen aan wedstrijden voor duiven Meur: muur van spelers, bvb in voetbal om de goal af te dekken Midulienu: middellijn Muul (mettu): zonder troef bij manillen Muuluperu: muilpeer Obie(s): vrijetijdsbeoefening, bezigheid Eng hobby Oefn: oefenen Oefnmatsj: oefenmatch Oefnpartieë: oefenpartij Oefnwetstriet: oefenwedstrijd Oentspaniengu: ontspanning Oflosiengu: aflossing Ofsijt: buitenspel Eng offside Okie: hockey Okiestiek: hockeystick Oöfbak: voetbalspeler tussen achter- en voorlijn Eng half back Ooftpries: hoofdprijs Oogsprieng: hoogspringen Oovurwiniengu: overwinning Otoopiejaanoo: auto-piano Paalu: doelpaal Paninka: zacht getrapte elfmeter recht door midden goal boven vallende doelman Tsjec: panenka Peërdukoers: wedstrijd voor paarden of de instelling waar het gebeurt Peërdumeuln: paardenmolen Pekuln: bikkelen Pekuls: bikkels Peurun: hengelen Piekuneeëru: pijkens heer Piekunoös: pijkens aas Piekuvrowu: pijkens dame Piekuzot: pijkens boer Piekns: pijkens (kaarten) Pienantie: strafschop, elfmeter Eng penalty Pienantiepunt: punt op elfmeter van het doel bij voetbal Piestu: renbaan Pietju me zu peërt: paardenmolen Pietjusbak: teerlingenbak Pietjusbakn: spelen met de teerlingen om de hoogste score te realiseren Pling: terrein voor voetbal, voor de meeste sporten Polstoksprieng: polstokspringen Pookurn: pokeren Potju (u) koörtn: een spelletje kaart spelen Prof: beroepsspeler Pulu: drinkbus Pulutong: peloton Raketu: raket (tennis) Rangsjhikiengu: rangschikking Regsjhunoek: rechtsbuiten bij voetbal Rieën: rijden Rooö koörtu: rode kaart Rooö lanteërn: rode lantaarn, laatste van een rangschikking Rukorttiet: recordtijd Runong: dat heb je als je in het kaartspel van één van de vier soorten geen kaarten hebt Rupsu: rupsmolen Ruutn: ruiten (kaarten) Sieklookros: cyclocross, cross per fiets Sjhaavurdien: schaatsen Sjhatsn: schaatsen Sjheenlapn: beenbeschermers (vb bij voetbal) Sjhieëtkraam: schietkraam (op de kermis) Sjhieëtlap: katapult Sjhorsiengu: schorsing Sjhuufletu: fluit Sjhuufuln: fluiten Sjhuutn: schommels (op de kermis) Sjotn: schoppen, voetballen Shwalbu: als speler doet alsof een overtreding op hem/haar begaan wordt (laten vallen bvb) Dui: Schwalbe Skieën: skiën Skielatn: skilatten Slaajdieng: in voetbal over het gras glijden om de bal af te pakken Eng sliding Slee: slede Sliedurn: glijden op het ijs Slieërboönu: glijbaan Sliengurpies: slingermolen op de kermis Smietn: werpen Smoetbolu: smoutebol Sneeëwvint: sneeuwman Snoekur: snooker Speelbugt: speelgoed Speelstur: speelster Speelur: speler Spilutju (u) speeln: een spelletje spelen Sportoto: sportauto Sportuutzendiengu: sportuitzending Sportwetstriet: sportwedstrijd Sprintn: sprinten Spurt antrekn: spurt aantrekken, het iemand anders gemakkelijker maken in de spurt Stekur: voorkeurknikker waarmee iemand altijd speelt Stieëpul: hindernisspringen in atletiek of in paardenwedstrijden Eng steeple Stift: boogbal vanop de grond over de doelman Suurplas: op plek stilstaan voor de sprint bij baanrennen Fr surplace Swasaaäntnuf: met drie teerlingen een zes, een vijf en een vier gooien Swietu, u langn of u kortun: suite lang of kort (bij pokeren) Tapbieljoört: biljart met tappen Tatsu: nop op schoenzool (vb van voetbalschoen) Teërlienk: teerling Toendurspit deëvun: het onderspit delven Toernooj: wedstrijden met opmaak rangschikking Fr tournoi Traaänsfiïr: transfert, overgang naar andere ploeg Triejatlong: triatlon Triïnur: trainer Truitju: trui Turn: turnen Tuubu: band Tuumuletu: tuimeling U gat loötn voöln: in een wielerwedstrijd één of meerdere renners laten wegrijden U pasju geevn: de bal toespelen U potju koörtn: een spelletje kaart spelen U tantju biesteekn/biezetn: een tandje bijzetten Up kop rieën: op kop rijden Uutjown: uitjouwen (de scheidsrechter of de ploeg) Uutrustiengu: uitrusting Uutsluutiengu: uitsluiting Veltriedur: veldrijder Veltrieën: veldrijden Verusprieng: verspringen Veugulpiek: darts, vogelpiek Vieloo: fiets Vielookoers: wielerwedstrijd Vielootjus: carrousel Vloeërn: vloeren, verslaan Voeëtzoekur: voetzoeker Voetjulap doeën: een voetje lappen Voliebal: volleybal Voöln: vallen Voöls plat: schijnbaar vals vlakke strook in een wielerwedstrijd Vooörgiftu: voorgift (wegens klasseverschil) Vooörnstoön: voorstaan Vooörroendu: voorronde Vooörspeelur: voorspeler Vooörsproenk: voorsprong Vooörwieël: voorwiel Vriestoön: vrijstaan Vulu bak: volle bak, op zijn maximum rijden of lopen Vursloön: verslaan Vurdapurn: verdapperen, harder rijden Vurlengiengu: verlenging als er bij gelijke stand bij einde match absoluut een winnaar moet zijn Vurlieëzun: verliezen Vurlieëzur: verliezer Vurzorgiengu: verzorging Vurzorgur: verzorger Wanduliengu: wandeling Wanduloöru: wandelaar Wanguln: wandelen Weërultkampjoeën: wereldkampioen Wegrieën: wegrijden Wegsteekn: verschuilen Wetstriet: wedstrijd Wiezun: whist spelen (kaarten) Wiïnstpreemie: winstpremie Win: winnen Winoöru: winnaar Zakn: naar een lagere afdeling afdalen Zjiemnastiek: gymnastiek Zjutong: jeton Zjuudoo: judo Zwemkomu: zwemkom
G => zj Uitspraak van g, niet aan begin van een woord Vb agent-azjent,bagage-bagoazju, chauffage-sjofaazju, garage-garaazju, Gerard-Zjuraar, menage-munoazju, occasie-okoazju, ontstekingskaarsen-boezjies, uitlaatbuis-sjarzjubuuzu
Uitspraak eerste of laatste letter Neiging om eerste letter, zeker h, niet uit te spreken, lidwoord ‘een’ wordt ‘u’, verbindings ‘n’ Vb Een haag-daagu of u naagu, een haan- du of u noanu, een hamer-du of u naamur, een helper-du of u neëpur, een hen-(un) enu, de/een hoed-du of u noeët, een hond-un(oent), een hotel-un(otil), het hotel-totil
Neiging om laatste letter niet uit te spreken Vb Daar-doa, maar-mo, waar-woa De eind-t wordt niet uitgesproken met-me, dat-da, omdat-omda, niet-nie
Verder gebruik van oude spelling Vb Blussen-blusjhn, dorsen-dasjhn, fles-flesjhu, kuisen-kuusjhn, mensen-meënsjhn, mus-musjhu, pasen-poasjhn, sinksen-sienksjhn, tussen-tusjhn, vissen-visjhn, wensen-weënsjhn, vlaamse-vlamsjhu
Bijzondere woorden die in geen enkele regel passen Vb ajuin-andjoen, bonzen-buusjhn, das-plastrong, dienaar-dieëndur, een(lidwoord)-u, gras-gas, groenten-groeënsuls, hebben- en, hoofd-kop, iemand-utwieën, ja ik-jaak, kerstdag-kestag,, lies-lieësjhu, mis-mesu, mooi-snel, neen ik-nink, open wonde- gabu, pastoor-pastru, porei-pret, rij-reeku, sjerp-sjarpu, stekje-suüfur, stotteren-staamurn, teljoor-talooru, tonen-toogn, toren- toru, trui-boaj, vod-sluünsu, wateren-pisn
Gebruik van woorden die eigenlijk een andere betekenis hebben Vb Bidden-leezn en Lezen-leezn, licht-lugt en lucht-lugt
Dubbel gebruik van het onderwerp ju kiekt gie nor u foto - je kijkt naar een foto, ju zeg gie dadu
Enkele zinnetjes om te oefenen Nu wenk sjaaänsu get, wi! Kreen u bitju tu zeeëru mo kaan up tiet guzieën datur poliesju stoent met u masjien voe du vitisu te meetn.
Moenk u kir u moptju of u klugt vurteln? Lieëvur nie want ju go jundur tog nie moeëtn lachn.
E ju giedur asan u zaksju mee voe jundur noent o ju go go wanguln?
O mu wuuvutju e nik up reizu goan zitn mu geërn ant strangu. Voe du kindurs ee! Men altiet santwiesjus mee e meëk. In uus otil eetn mu altiet vissoepu o mu dokoazju en.
Vanaf volgende week start ik met het publiceren van de woordenlijsten.
Waar heb ik de kennis gehaald om een woordenboek op te stellen van ons geliefd Westends? In eerste instantie bij mezelf en mijn naaste familieleden, natuurlijk. Daarnaast heb ik geput uit websites over andere dialecten die in West-Vlaanderen gesproken worden. Het ‘West-Vlaams dialect’ op zich, bestaat niet. Jullie weten natuurlijk ook dat de dialecten verschillen van dorp tot dorp, van stad tot stad.
Iedereen kent zeker het merkwaardig ‘Oostends Woordenboek door Roland Desnerck’, dat al lang zijn sporen verdiend heeft. Ik vond het dus logisch om dat werk als vergelijkingsbasis te gebruiken, natuurlijk met in acht nemen van alle verschillen.
Het Westends dialect is net zoals het Oostends een Noordelijk Westvlaams dialect, dat wil zeggen gesproken tussen de IJzer en het Zwin. Het zijn ‘Ingveoonse’ of Noordzee-Germaanse dialecten.
Ook in Westende zelf zijn er aardig wat verschillen, te wijten aan invloeden van ouders of grootouders of partners, die uit andere gewesten ‘aangespoeld’ zijn. Het is ook mogelijk dat de oorzaak moet gezocht worden in het gebrek aan ervaring met het taaltje. Daarmee bedoel ik dat iemand die zeer regelmatig het Algemeen Nederlands spreekt, op het werk of zelfs thuis omdat men, al dan niet terecht, denkt dat de kinderen daardoor beter voorbereid worden op de studies en op het spreken van een beter, zuiverder Nederlands. Dat kan betwist worden, maar alhoewel ik het spijtig zou vinden dat minder en minder Westends gesproken wordt, is het hier niet de plaats en het ogenblik om daarover te redetwisten.
En dan … is er Facebook. Een redelijk groot aantal FB’ers maken vaak gebruik van het dialect bij het versturen van een bericht. Ik stelde daarbij vast dat er nauwelijks overeenkomst is tussen de gebruikte woorden en zinnetjes, vooral dan in de schrijfwijze. Iemand die de taal minder goed kent, kan daaruit niet opmaken hoe ze die moeten uitspreken. Er bestaat natuurlijk een fonetisch schrift. Dat is een alfabet dat bedoeld is om de klanken uit de gesproken taal eenduidig in geschreven vorm vast te leggen. De symbolen van het alfabet corresponderen op een unieke manier met spraakklanken, terwijl dit voor gewone geschreven taal helemaal niet opgaat. In het Nederlands vertegenwoordigen bijvoorbeeld de drie e-s in "december" drie verschillende klanken. Eigenlijk is fonetisch schrijven dus het schrijven zoals een woord uitgesproken wordt. Dat heb ik dus ook gedaan.
Dat is niet altijd eenvoudig. Luidop lezen vergemakkelijkt het uitspreken.
Mijn schrijfwijze wijkt op enkele punten af van de klassieke fonetische spelling. Ik gebruik ook de symbolen niet.
Voor een eerste week en als kennismaking, wil ik het hebben over de klinkers
De “a’ ‘a’ => ‘aa’ Vb dagen-daagn, haken-aakn, jagen-jaagn, maken-maakn, plagen-plaagn, slagen-slaagn, slapen-slaapn, vragen- vraagn, zagen-zaagn, zaken-zaakn ‘a’ => ‘ e’ Vb hart-ertu (maar hard-art), tarwe-terwu, dak-dek maar: bak-bak, lak-lak, mak-mak ‘a’ => ‘o’ Vb bal-bolu, gebracht-gubrogt, vallen-voln, zacht-zogtu maar: getracht-gutragt 'a’ => ‘oa’ Vb baren-boörn, datum-doötum, gas-goözu, gebaren-guboörn, jaren-joörn, kader- koödur, kalf-koöf, laten-loötn, mate-moötu, paren-poarn, pater-poatur, sparen-spoarn, vader-voadru, varen-voarn, water-woatur 'aa’ => ‘oa’ ‘oa’ stelt het langer rekken van de ‘o’ voor Vb baan-boönu, baard-boört, baas-boös, blaas-bloözu, draad-droöt, gevaar-guvoör, haar-oör maar eur als bezittelijk voornaamwoord, jaar-joör, kaart-koörtu, kaas-koas, laat-loatu, maart-moartu, maat-moat, paar-poar, plaat- ploötu, schaar-sjhoöru, straat-stroötu, taart-toörtu, twaalf-twoövu, vaas-voözu, zaad-zoöt, zwaar-zwoör ‘aa’ => ‘eë’ ‘eë’ stelt het langer uitspreken van de e voor Vb aarde-eërdu, graag-geërn, lantaarn-lanteërn, paard-peërt, staart-steërt, waard-weërt, zwaard-zweërt ‘aan’ => ‘aän’ ‘aä’ stelt het langer uitspreken van de a voor Vb: aangenaam-aängunaam, aangekleed-aänguklit, balans-balaänsu maar: aanbieding-anbiediengu, aankomen-ankomn, aanhangen-anang
De ‘e’ ‘e’ => eë’ de e in open of gesloten lettergreep wordt langer gerokken Vb expert-ikspeër, her(s)tellen-er(s)teëln, melk-meëk, smeren-smeërn, verteren-vurteërn, ’t zelfde-tseëfstu, wensen-weënsjhun ‘ee’ => ‘eë’ ‘eë’ = e + e wordt verlengd Vb beer-beër, geweer-guweëru, peer-peëru, scheerzeep-sjheërzeeëpu, ‘e’ => ‘eeë’ verlengde e in open lettergreep: eeë = ee + e Vb (af)deling-(Of)deeëliengu,bleken-bleeëkn, delen-deeëln, keren-keeërn, kleden-kleeën, kleren-kleeërn, kweken- kweeëkn, lelijk-leeëluk, lenen-leeën, lening-leeëniengu, leraar-leeëroöru, leren-leeërn, menen-meeën, regering- rugeeëriengu, strelen-streeëln, tekenen-teeëkun, vreselijk-vreeësuluk, zeveren-zeeëvurn, zweten-zweeëtn ‘ee’ => ‘eeë’ verlengde ‘ee’ = ee + e Vb been-beeën, beest-beeëstu, een-eeën, Eernegem – Eeërnugem, heet-eeët, kleed-kleeët, leep-leeëp, meer-meeër, meester-meeëstur/meeëstru, scheef-sjheeëf, teen-teeën, twee-tweeë, vlees-vleeës, zee-zeeë 'e' of 'ee’ => ’i’ Vb beentju-bintju, spel-spil, venster-viïnstur, vent-vint, vreemde-vrimdu ‘ei’ = > ‘i’ Vb trein-tring; plein-pling ‘ei’ => ‘e’ Vb einde-endu ‘ei’ => ‘eeë’ Vb geit-geeëtu, klein-kleeënu, sprei-spreeë, zeiken-zeeëkn 'ei' => 'ij' Vb veilig-vijlug, veiligheid-vijlugijt ‘e’ => ‘ie’ Vb brengen-briengn doffe ‘e’ als uitgang => ‘u’ Vb acht-agtu, bal-bolu, bed-bedu, bloem-blomu, bom-bomu, broer-broeëru, brug-brugu, deur-deuru, doos-doozu, drie- drieë, fout-foutu, hemd-emdu, kan-kanu, kar-karu, kas-kasu, kat-katu, kerk-kerku, kist-kistu, klak-klaku, klas- klasu, kool-koolu, mand-mandu, muts-mutsu, naam- naamu, nek-neku, paal-paalu, pan-panu, pen-penu, plant- plantu, pomp-pompu, roos-roozu, school-sjhoolu, slang-slangu, storm-stormu, taal-taalu, tas- tasu, tien-tieënu, vier-vieëru, vijf-vuuvu, vlag-vlagu, wieg-wieëgu, zes-zesu zetel-zeetlu, zin-zin doffe e op gelijk welke plaats in een woord => u Vb bezet-buzet, geluk-guluk, het-hut, kelner-kelnur, mager-maagur, nutulooös, proper-proopur, … ‘en’ op het einde van een (werk)woord of van een meervoudsvorm, wordt afgekapt: Vb aapn, eetn, geevn, loopn, speeln, werkn, zotn ‘eu’ => ‘uü’ verlengde u, dit geldt voor de uit het Frans overgenomen woorden Vb ascenseur-asaänsuür, blageur-blaguür, coiffeur-kwafuür, controleur-kontroluür, convoyeur-koönvajuür, coureur-koeruür, décorateur-deekoratuür, dérailleur-dirajuür, directeur-dieriktuür, facteur-faktuür, haut-parleur-ooparluür, ingenieur- eënzjienjuür, moteur-motuür, tracteur-trektuür, triporteur-trieportuür, ventilateur-vintielatuür, voyageur-vajazjuür maar: docteur-dokteur
Enkele zinnetjes om te oefenen: Keetn geeërn u ki me mu vrowu in u ristorang, gukent voe zu vreeë goeju sjhutuls me musuls of kabuljow in u niksilent sowsju, nateurluk me frietn en u goe glas wien en doragtur u poör sooörtn koös. Giedur ook? Dat is beetur dan u stuutu me butur wi!
Nu lopt up du diek me zu sjhooön smooörriek lieëf medu dieëru goedn rienk an eur viengur. Eën zu riekt goeët wi! Tis u lieëvu eën zis goeët vorzieën van pooötn en ooörn. Zooön lief!
In moörtu istn go jaagn me zu noenklu eën zu voödur die ook zu boös is, eën zu wildun u nertu sjhieëtn. Neeën, gin buk mor u nertu.
Tu vuuvn (of wast vieëru?) woörn zu ant voörn up du zeeë in undur blooöt boovnlief. Undur rik en undur sjhoeërn woörn rooöt van u zunusteeku. Zadn undur mo moetn iïnsmeërn, ee?